| |
| |
| |
‘We moeten alles opnieuw uitvinden’
De analyses van Luc Huyse
Marc Hooghe
werd geboren in 1964 in Vichte. Is onderzoeker bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen en gastdocent aan de Vrije Universiteit Brussel en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Werkt vooral rond politieke participatie en politieke cultuur. Recente publicaties van hem zijn: ‘De jaren zestig in België’(1999) (samen met Ann Jooris) en ‘Sociaal kapitaal en democratie’ (2000).
Adres: Breendonkstraat 24, B-9000 Gent
Of het nu gaat om verzuiling, de werking van het gerecht, de democratisering van het onderwijs, journalistieke verantwoordelijkheid of de bestraffing van de collaboratie; bij alle belangrijke politieke discussies die de afgelopen decennia in België werden gevoerd, heeft de Leuvense socioloog Luc Huyse (°1937) een prominente rol gespeeld. Niet alleen lagen zijn publicaties soms aan de basis van dergelijke polemieken, hij heeft zich ook voortdurend via krantenstukken en interviews op radio en televisie in het publiek debat gemengd. Bezorgdheid over het democratisch gehalte van de politieke besluitvorming loopt daarbij als een rode draad door zijn maatschappelijk engagement. Het optreden van Huyse dwong dan ook respect en waardering af, ook bij zijn ideologische tegenstrevers. Luc Huyse neemt dit najaar afscheid van de Leuvense universiteit, waar hij 32 jaar gedoceerd heeft. Na zijn pensionering wil hij zich vooral wijden aan de studie van de manier waarop jonge democratieën in Afrika afrekenen met hun dictatoriale verleden. Het politiek en maatschappelijk debat in België verliest daardoor een gezagvolle stem.
| |
Een marginaal iemand
Als Luc Huyse zich in het midden van de jaren vijftig als student aanbiedt op de Leuvense universiteit, is dat zeker geen vanzelfsprekende keuze.In een interview uit 1992 heeft hij het over ‘een ongewone stap voor een arbeiderskind. Ik was de eerste in mijn familie en na de zoon van de bakker de tweede in onze wijk die naar de universiteit ging.’ Universiteiten waren op dat ogenblik nog onverholen elite-instellingen, en voor een arbeiderszoon uit de streek van Kortrijk was de stap wel bijzonder groot. Huyse maakt er het beste van, en voor zijn licentiaatsverhandeling kiest hij zichzelf als onderwerp: zijn thesis handelt over de situatie van universiteitsstudenten die afkomstig zijn uit een arbeidersmilieu. Bij die
| |
| |
Luc Huyse (°1937) - Foto Filip Claus.
licentiaatsverhandeling uit 1960 worden al drie dingen duidelijk die ook telkens in zijn latere werk terugkeren. Er is ten eerste een sterk maatschappelijk engagement, waarbij Huyse het opneemt voor diegenen die minder kansen hebben gekregen. In dit geval kansen op hoger onderwijs, maar in zijn later werk gaat het om de kansen op toegang tot de politieke besluitvorming of op een billijke rechtsbedeling. Ook in zijn studies over ombudsdiensten of het juridisch taalgebruik keert in feite telkens diezelfde bezorgdheid over de kansen van ‘gewone’ mensen terug. Ten tweede toont de thesis aan hoe Huyse zich met een typisch West-Vlaamse hardnekkigheid kan vastbijten in een onderzoeksthema. Nog 32 jaar na zijn licentiaatsverhandeling blijft hij publiceren over de democratisering van het onderwijs. Die hardnekkigheid zal hem trouwens vooral van pas komen bij zijn onderzoek naar de bestraffing van de collaboratie in België, waar hij letterlijk pionierswerk dient te verrichten, in een aantal gevallen zelfs tegen de zin van de gerechtelijke overheden in. Ten derde wordt duidelijk hoe Huyse zichzelf altijd enigszins als een buitenstaander blijft beschouwen. Als arbeiderszoon loopt hij in een elitair universitair milieu ‘in de buitenbaan’, zoals hij het later verwoordt. Maar nog in 1970, als hij al docent is, heeft hij het over zichzelf als een ‘marginaal iemand’ (‘marginal man’), en in 2000 bestempelt hij zich, nochtans een gevierd hoogleraar, als ‘een grensbewoner’. Het feit dat hij als socioloog verbonden was aan de faculteit rechten van de KU Leuven,
| |
| |
zal dat gevoel allicht nog versterkt hebben. Juist die outsiderpositie maakt het hem echter mogelijk een onafhankelijk geluid te laten horen in het Belgisch wetenschappelijk en politiek debat.
| |
De passieve burger
De academische doorbraak van Huyse komt er in 1970, met zijn proefschrift over de politieke passiviteit van de gemiddelde Belgische burger. Huyse stelt vast dat het ideaalbeeld van de geïnteresseerde en betrokken burger zeker niet wordt bereikt in België: het overgrote deel van de bevolking praat nauwelijks over politiek, en weet ook weinig af van het politieke gebeuren. Vooral vrouwen, laaggeschoolde arbeiders en inwoners van plattelandsgemeenten blijken zich nauwelijks betrokken te voelen bij de politiek. Het vernieuwende van deze studie is niet dat hij deze politieke passiviteit vaststelt; in de internationale literatuur was dit reeds eerder gedaan door onderzoekers als Sidney Verba. Het vernieuwende zit veeleer in de interpretatie die Huyse geeft aan zijn vaststellingen. Net zoals andere politicologen wordt hij geconfronteerd met een dilemma. Aan de ene kant gaan we in de westerse samenlevingen uit van een ideaalbeeld van betrokken burgers die mee het beleid bepalen. Maar aan de andere kant stellen we in onderzoek keer op keer vast dat voor het overgrote deel van de bevolking politiek geen prioriteit is. De meeste auteurs proberen dit dilemma op te lossen door te stellen dat deze passiviteit een onveranderlijk kenmerk is van de bevolking. De conclusie is dan dat we het traditionele beeld van een actief betrokken gemeenschap dienen te beschouwen als een mooi, maar onbereikbaar ideaal. Niet zo bij Huyse. Als mensen passief blijven en niet geïnteresseerd zijn, is dat volgens hem omdat ze zo gemaakt worden. Het politiek systeem zelf zorgt ervoor dat de Belgische bevolking afzijdig blijft ten aanzien van het politieke gebeuren. In de slotzin van zijn doctoraat heeft hij het over een ‘authentischer [sic] vormgeving van de democratische beginselen’. Hij gaat er dus van uit dat er zoiets bestaat als een ‘authentieke’, spontane vorm van democratie, en als de burgers niet belemmerd zouden worden door een bevoogdende politieke klasse, dan zouden ze ook actiever deelnemen aan het politieke gebeuren.
Vervolgens gaat Huyse op zoek naar de kenmerken van het Belgisch politieke systeem die verantwoordelijk zijn voor deze vorm van bevoogding. Een flink stuk van die beschrijving neemt hij over van internationale auteurs als Lipset, Rokkan en Lijphart. Die gaan ervan uit dat België geconfronteerd wordt met een aantal fundamentele maatschappelijke tegenstellingen, zoals de breuklijnen tussen Nederlandstaligen en Franstaligen, tussen vrijzinnigen en gelovigen en die tussen arbeid en kapitaal. Een samenleving die zo sterk verdeeld is, zou in feite uit elkaar moeten vallen, maar dat gebeurt niet dankzij een ingewikkeld systeem van compromisbesluitvorming, waardoor elke groep zich toch mee vertegenwoordigd voelt in het uiteindelijke beleid. Deze vorm van consensusdemo-
| |
| |
cratie zorgt er dan wel voor dat het Belgisch politiek systeem stabiel is, Huyse vestigt er ook de aandacht op dat we hiervoor een relatief zware prijs betalen. Het politiek systeem staat wantrouwend ten opzichte van een al te grote betrokkenheid van de gewone bevolking. Als de mensen de straat op gaan, leidt dat immers tot felle en potentieel explosieve conflicten. De enige manier om het Belgisch compromis in stand te houden is via een discrete ‘canapépolitiek’ binnen de elite, waarbij men er op rekent dat de achterban het bereikte compromis passief zal aanvaarden. Daardoor slaagt België erin de verschillende bevolkingsgroepen vreedzaam te laten samenleven, maar dan wel ten koste van een inbreuk op het democratische ideaal van een politiek actieve bevolking.
| |
De verzuiling voorbij
Vooral de verzuiling is verantwoordelijk voor deze passiviteit, zo stelt Huyse. De bevolkingsgroepen worden keurig in een hokje gestopt en de politieke besluitvorming wordt op die manier verkaveld. Vooral in zijn latere publicaties geeft hij wel toe dat de verzuiling in het verleden een belangrijke democratiserende functie heeft gehad: dankzij het rijk uitgebouwde socialistische en christen-democratische verenigingsleven werden miljoenen gewone arbeiders opgenomen in de moderne massademocratie. Vanaf de jaren zestig heeft de verzuiling die functie verloren, zo stelt Huyse, en de verzuilde structuren zijn zich vanaf dat moment alleen nog gaan richten op het bestendigen van hun eigen machtspositie. In De verzuiling voorbij (1987) schrijft hij dat de vroegere zuilen hun ideologische eigenheid hebben verloren: de socialistische en christen-democratische ideologie dienen alleen nog als een schaamlapje om het bestaan van grootschalige ‘politieke concerns’ te verantwoorden, die een flink stuk van de overheidstaken uitvoeren in onderaanneming; een stelling die de nodige controverse heeft veroorzaakt in de wetenschappelijke wereld.
Zeker in de jaren zeventig en tachtig was Huyse een van de belangrijkste critici van de verzuiling in Vlaanderen, en dat niet alleen in zijn academische geschriften. Reeds in het begin van de jaren zestig was hij aan de KULeuven actief in een vereniging voor assistenten, die zich inzette voor een verbetering van de rechtspositie van het academische voetvolk. De grote taalkwestie rond ‘Leuven Vlaams’ (1966-1968) lijkt echter grotendeels voorbij te zijn gegaan aan Huyse, die toen volop bezig was aan zijn doctoraatsonderzoek. Ook later zien we trouwens dat de communautaire thema's, die toch een heel belangrijke stempel hebben gezet op de politieke geschiedenis van België, grotendeels afwezig blijven in het werk van Huyse. Hij blijft aanvankelijk actief in progressief-christelijke middens, maar op het eind van de jaren zestig drijft hij geleidelijk weg van de christelijke zuil. Vanaf 1971 wordt hij een van de drijvende krachten achter het tijdschrift De Nieuwe Maand, dat een ontmoetingsplaats wilde zijn voor progressieve christenen en socialisten. De Nieuwe Maand zou in Vlaanderen een van de
| |
| |
belangrijkste pleitbezorgers worden voor ontzuiling en ‘progressieve frontvorming’. In een artikel dat hij vijftien jaar later schreef, geeft Huyse toe dat dit streven niet gerealiseerd werd: ‘Achteraf gezien lijkt de periode 1967-1970 (...) een kerkhof van verkeken kansen’. Ondanks het feit dat zowel bij de CVP (Christelijke Volkspartij) als bij de BSP (Belgische Socialistische Partij) relatief veel leidinggevende personen gewonnen waren voor progressieve frontvorming, stierf het initiatief uiteindelijk een stille dood. Zowel de christelijke als de socialistische zuil wisten hun eigen bestaan te verzekeren: in tegenstelling tot wat er gebeurde in Nederland, bleef de verzuiling op organisatorisch vlak een feit in Vlaanderen. Die mislukking kleurde ook zijn sombere visie op de verzuiling die hij in 1987 opschreef in De verzuiling voorbij. Het uiteindelijke debacle van de progressieve frontvorming versterkte ook enigszins zijn positie als Einzelgänger. In CVP-kringen werd hij door sommigen beschouwd als een afvallige, terwijl hij bij de(B)SP ook nooit kon doorgroeien tot een belangrijke functie. Zeker toen hij later kritiek leverde op de manier waarop de SP omging met het Agustaomkoopschandaal,werd hem dat door de partijleiding niet in dank afgenomen. Voor een instelling als de Katholieke Universiteit Leuven was het dan weer wennen aan het feit dat een van haar meest spraakmakende hoogleraren duidelijk socialistische sympathieën koesterde. Huyse deelde het lot van een hele politieke generatie, die had geijverd voor een samengaan van progressieve krachten, maar die uiteindelijk daarvoor, zowel vanuit de socialistische als vanuit de christelijke zuil, de rekening gepresenteerd kreeg. Het mislukken van de progressieve frontvorming versterkte daarentegen wel de onafhankelijke positie van Huyse. Zijn werk over de bestraffing van de collaboratie in de periode 1944-1952 levert een mooi voorbeeld van deze ongebonden positie. Weinig onderwerpen liggen zo gevoelig in Vlaanderen, maar toch is Onverwerkt verleden (1991) zo sereen geschreven, dat noch de voor-, noch de tegenstanders van amnestie er ooit in zijn geslaagd het werk voor hun eigen doeleinden te gebruiken.
Huyse heeft duidelijk progressieve en emancipatorische ideeën, maar hij staat los van de politieke partijen. Dat leverde hem een ietwat dubbelzinnig statuut op: in de jaren negentig kreeg hij ongemeen veel lof toegezwaaid, zowel van SP- als van CVP-kopstukken. Alleen beschouwde geen van beide partijen hem als ‘een van ons’, wat blijkbaar nog altijd een voorwaarde is om toegang te krijgen tot het politiek-academisch circuit.
| |
Een oefening in giskunde
Huyse is nooit een man geweest die uitsluitend schreef voor zijn vakgenoten: gedurende heel zijn loopbaan heeft hij weinig gepubliceerd in academische vaktijdschriften, iets wat zijn collega's soms maar matig apprecieerden. In de Sociological Abstracts komt zijn naam in de periode 1963-2000 slechts zeven maal voor als auteur. Al in zijn doctoraat uit 1970 pleit hij voor een schrijfstijl ‘waarin de
| |
| |
weergave van indrukken die op grond van onvolkomen gegevens ontstaan zijn, een op zijn minst even grote rol speelt als het bewijsmateriaal dat door middel van subtieler technieken van observatie en verificatie verzameld werd.’ Zoiets neerschrijven in de inleiding bij een doctoraatsverhandeling is uiteraard nog erger dan vloeken in de kerk. Een kwart eeuw later volhardt hij in de zonde door zijn boek De politiek voorbij (1994) een ‘oefening in giskunde’ te noemen. Huyse ziet een heleboel nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de toegenomen scholingsgraad van de bevolking en de daarmee gepaard gaande groei van de politieke mondigheid. Hij heeft ook veel aandacht voor het feit dat steeds meer belangrijke beslissingen niet langer genomen worden door beroepspolitici, maar wel door journalisten, wetenschappers, of bedrijfsleiders. En weer stelt hij zich dezelfde vraag als in de jaren zestig: hoe kunnen we er voor zorgen dat ook gewone burgers hun aandeel hebben in deze vorm van besluitvorming? Zijn er mechanismen denkbaar waarop deze nieuwe machthebbers tot verantwoording kunnen worden gedwongen? Net zoals hij in de jaren zestig en zeventig manieren probeerde te verzinnen om de almacht van de zuilelites in te perken, vraagt hij zich twintig jaar later af hoe we kunnen vermijden dat wetenschappers of rechters hun macht naar eigen goeddunken kunnen aanwenden.
Huyse levert hierin geen fundamenteel nieuwe inzichten en in zijn boeken geeft hij ook toe dat hij zich bedient van het werk van auteurs als Ulrich Beck, net zoals hij in de jaren zestig veel ideeën van Arend Lijphart introduceerde in het Belgische debat. Zijn eigen bijdrage zit veeleer in het feit dat hij probeert ideeën aan te reiken om toch tot een ‘authentieke’ democratie te komen in deze gewijzigde maatschappelijke omstandigheden. Zo valt het op dat hij vanaf de jaren negentig heel vaak de zinsnede ‘opnieuw uitvinden’ gebruikt: we moeten de samenleving opnieuw uitvinden, de politiek, de media, enzovoort; de oude recepten voldoen niet meer. In feite neemt Huyse hier de rol op van een vroedvrouw: de geboorte van een nieuwe samenleving is onafwendbaar, maar hij probeert de weeën zo kort mogelijk te maken door de samenleving reeds op voorhand te vertellen wat er nog komen gaat. Een dergelijke vorm van wetenschap werkt zonder vangnet, en een aantal keren heeft Huyse zich duidelijk wat vergaloppeerd, onder meer in zijn publieke uitspraken van kort na de zaak-Dutroux. Maar dergelijke meer profetisch aangelegde auteurs hebben hun nut binnen de wetenschappen: zij zetten een legertje cijferaars aan het werk, die daarna zorgvuldig nagaan of de boudweg verkondigde stellingen al dan niet kloppen. Die meer profetische rol neemt niet weg dat Huyse in hart en nieren een wetenschapper bleef, die open stond voor empirische kritiek. Als jonge snaak was ik zelf een van die cijferaars die meende dat een van zijn voorspellingen niet helemaal correct was. De toen reeds eminente hoogleraar reageerde door toe te geven dat dit inderdaad een zwak punt was in zijn redenring, en dat hij nu hard aan het werk was om hier wat aan de doen.
Huyse is typisch een schrijver voor het grote publiek, en hij beschikt ook
| |
| |
over de nodige stilistische vaardigheden om die rol waar te maken. Zijn boeken halen courant oplages van 4000 exemplaren, wat zeer uitzonderlijk is voor Vlaamse wetenschappers. De gewapende vrede (1980) is door hele generaties studenten druk gekopieerd als een ideale en zeer leesbare inleiding tot de recente politieke geschiedenis van België. Huyse heeft als geen ander het talent om scherp en beeldrijk te formuleren. Hij heeft daarbij ook het talent zichzelf terug uit te vinden. Zo vinden we op p. 119 van zijn doctoraat (1970) een keurig aan Seymour Martin Lipset ontleend schema, waarin gesteld wordt dat een democratisch politiek regime slechts kan overleven als het zowel legitimiteit als slagkracht bezit. Zesentwintig jaar later wordt dat schema zijn theoretische kapstok voor een boek naar aanleiding van de politieke nasleep van de zaak- Dutroux. Zo zijn er wel meer thema's die als Russische popjes terugkeren in zijn oeuvre: eerst als een klein bijzinnetje en soms meer dan twintig jaar later als een volwaardig uitgewerkte stellingname. Dit toont tegelijk aan dat er, ondanks de veelheid van onderwerpen die door hem werd bestreken, toch een sterke mate van consistentie zit in zijn hele oeuvre.
Zowel zijn schrijfstijl, zijn onderwerpskeuze als zijn maatschappelijk engagement zorgen er voor dat Huyse typisch een academicus is voor binnenlands gebruik. In de internationale literatuur duikt zijn naam voornamelijk op in verband met zijn onderzoek over de manier waarop nieuwe democratieën omgaan met hun dictatoriaal verleden. Daardoor zal in de toekomst in het Belgische politieke debat de stem van Luc Huyse worden gemist. Nu in het universitair bedrijf promotiekansen vooral afhankelijk zijn van publicaties in wetenschappelijk zeer hoogstaande, maar tegelijk zeer hermetische tijdschriften, ziet het er niet naar uit dat die leemte binnenkort zal worden ingevuld.
| |
Publicaties van Luc Huyse:
- | De gewapende vrede (1980), De verzuiling voorbij (1987) en De politiek voorbij (1994) werden gebundeld en geactualiseerd in Over politiek, Van Halewyck, Leuven, 2001. |
- | Grensberichten, Van Halewyck, Leuven, 2000. |
- | De opmars van de Calimero's. Over verantwoordelijkheid in de politiek, Van Halewyck, Leuven, 1999. |
- | De lange weg naar Neufchâteau, Van Halewyck, Leuven 1996. |
- | De kleur van het recht. Kritak, Leuven, 1989. |
- | Passiviteit, pacificatie en verzuiling in de Belgische politiek, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, Antwerpen, 1970. |
- | De niet-aanwezige staatsburger. De politieke apathie sociologisch in kaart gebracht, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, Antwerpen, 1969. |
| |
In samenwerking met andere auteurs:
cyrille fijnaut, luc huyse & raf verstraeten (red.), Parlementaire onderzoekscommissies, Van Halewyck, Leuven, 1998. |
luc huyse & hilde sabbe, De mensen van het recht, Van Halewyck, Leuven, 1997 (Les métiers du droit, CRISP, Bruxelles, 1999). |
luc huyse & kris hoflack (red.), De democratie heruitgevonden. Oud en nieuw in politiek België, 1944-1950, Van Halewyck, Leuven, 1995. |
dominic verhoeven, lieven vandekerckhove & luc huyse, In de buitenbaan...nog steeds?, Acco, Leuven 1992. |
luc huyse & steven dhondt, Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België, Kritak, Leuven, 1991 (La répression des collaborations, CRISP, Bruxelles, 1993). |
lieven vandekerckhove & luc huyse, In de buitenbaan. Arbeiderskinderen, universitair onderwijs en sociale ongelijkheid, Standaard Wetenschappelijke Uitgeverij, Antwerpen, 1976. |
luc huyse, jean-luc dehaene & lode van outrive, Machtsgroepen in de samenleving, Davidsfonds, Leuven, 1973. |
|
|