Een kille wereld
‘Onpersoonlijkheid’ van Russell Artus
Na zijn vernuftige debuut Zonder wijzers (1995) en de gepassioneerde verhalenbundel Een onbeschreven dag (1997) publiceerde Russell Artus (°1969) vorig najaar de zeer omvangrijke roman Onpersoonlijkheid. Het boek bestaat behalve uit een korte proloog en epiloog uit twee delen van elk zo'n tweehonderd dichtbedrukte pagina's. In het eerste deel is de achttienjarige Evelien Brouwers ongebreideld aan het woord over de onbegrepen zelfmoord van haar twee jaar jongere zusje Liedewij. Ze beschrijft hoe zij degene was die voortdurend het lot uitdagend tartte door op de spoorrails te gaan liggen wachten op een trein, of op de dakrand van een hoge flat radslagen te maken. Als Liedewij wél van de flat te pletter is gevallen, vindt Evelien een kort briefje: ‘Omdat jij het niet deed, heb ik het gedaan.’ Wat volgt is een uitgebreide reconstructie van het gezinsleven, de omgang met vrienden en kennissen en bespiegelingen over de oorzaken van en drijfveren tot zelfmoord. Er wordt niets opgehelderd. Evelien Brouwers blijft in het duister tasten, zoals na het vinden van haar dode zus: ‘Toen zag ik Liedewij. Haar hoofd. Het bloed. De smaak van honing in mijn mond. En toen was het dus of ik in een gat keek, een egaal en donker gat.’ (p. 50).
In het tweede deel is Joris Roozen, het voormalige vriendje van Liedewij aan het woord. In de optiek van Evelien is hij een ijdele, zelfingenomen jongen, die geobsedeerd is door zijn uiterlijk en met Liedewij een relatie onderhoudt die zich schijnbaar in niets onderscheidt van andere jeugdliefdes. Artus heeft het diabolische karakter van Joris Roozen handig achtergehouden, maar in het tweede deel breken alle dammen en krijgt de lezer een meedogenloos portret van een geperverteerde geest, een naarling, die anderen tot het uiterste drijft en speelt met het leven, alsof dat geen enkele waarde heeft.
Roozen blijkt te handelen in opdracht van een sekteleider, Gerard, die de wil van zijn
groepsleden wil breken en uit is op een totaal onverschillige, onpersoonlijke levenshouding die welhaast logischerwijs leidt tot zelfdoding. De sessies van de sekte worden tot in (de meest onsmakelijke) details beschreven, evenals de fysieke omgang van Joris met zijn geadopteerde zus Maud en zijn vunzige fantasieën tijdens zijn relatie met Liedewij. Als beiden zelfmoord hebben gepleegd, heeft hij voldaan aan de eerste opdracht van de sekteleider door anderen geraffineerd aan te zetten tot zelfdoding. Dan is de weg vrij voor Joris zelf, maar die gaat niet zo ver, ondanks alle analyses en gepsychologiseer van de leider en de groepsleden. De roman eindigt met fragmentarische beelden uit de contemporaine, onpersoonlijke wereld: ‘Ik heb de laatste tijd veel op het internet rondgesnuffeld, en de verhalen die je daar tegenkomt doen je je maag omkeren. Wist je dat er nieuwsgroepen bestaan die handelen over martelen? Over martelen in combinatie met seks? Waar dieren bij betrokken zijn?’ (p. 426). In een volstrekt doorgedraaide wereld wordt zelfdoding de ‘sport van de eenentwintigste eeuw.’ Het is de moeder van Roozen die de ijdele gedachtegangen en psychopathische oprispingen van hem bruusk afbreekt. ‘Een monster ben je. Mijn enige zoon: een monster.’ (p. 462).
De opzet van de roman van Russell Artus is ingenieus. De oorzaken en aanleidingen voor de wezenlijke gebeurtenissen worden pas geleidelijk duidelijk. Het handelen van individuen wordt door Artus beschreven als