Ons Erfdeel. Jaargang 43
(2000)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Ons Erfdeel, 43ste jaargang, januari-februari, nummer 1]Pieter Bruegel de Oude, ‘De toren van Babel’, 1563, olie op doek, 114 x 155 cm, Kunsthistorisches Museum, Wenen.
| |
[pagina 3]
| |
De toekomst van het Nederlands in VlaanderenJan Goossens Het verzoek van de redactie om een bijdrage over de toekomst van het Nederlands in Vlaanderen te schrijven, bevatte de volgende toelichting: ‘Bevordert de verzelfstandiging van Vlaanderen het streven naar een eigen taalnorm, afwijkend van de Nederlandse? Is dit de goede weg?’ Bij de eerste van die twee vragen wordt vermoed dat er in het taalgebruik in Vlaanderen een evolutie plaatsvindt en dat die van de Nederlandse norm divergeert. Een bevestiging of ontkenning van dat vermoeden kan, voor zover het om het nabije verleden en het heden gaat, door observatie en analyse verkregen worden. Voor zover het om de toekomst gaat, hebben we met een voorspelling van het resultaat van collectieve menselijke gedragingen te maken, een niet ongevaarlijke onderneming dus. De tweede vraag, die een positief antwoord op de eerste veronderstelt, is van ethische aard: ik zou iets goed of slecht moeten vinden of er eventueel neutraal tegenover moeten staan. De ethiek waar het in dezen om gaat, is echter vrijblijvender dan die van een - eventueel door een strafrecht of een aangekweekt schuldbesef ondersteunde - morele gedragscode. Aan een waardeoordeel zal ik me niet onttrekken, maar ik zal wel trachten het probleem afstandelijk te beoordelen. | |
Voorspelling kwam slechts gedeeltelijk uitLaten we beginnen met de eerste vraag en kijken naar het nabije verleden en het heden. Een kwarteeuw geleden heb ik in een artikel dat het uitgangspunt van nogal wat Vlaams sociolinguïstisch onderzoek is geweest, De ontwikkeling van het gesproken Nederlands in VlaanderenGa naar eindnoot1 besproken en me ook aan een voorspelling gewaagd. Ik meende in de niet dialectische gesproken taal in | |
[pagina 4]
| |
Vlaanderen een dubbele beweging te herkennen, een van het Nederlands weg en een naar het Nederlands toe. De eerste zou het resultaat zijn van drie factoren: 1) invloed van de schrijftaal, wat door sociolinguïsten is gepreciseerd als een voorkeur voor het gebruik van exogene taalelementen, d.w.z. elementen die men via zijn lectuur of formele taaluitingen van anderen leert kennen, maar die niet tot het levende gesproken Nederlands behoren, 2) Brabantse expansie, d.w.z. een neiging tot overname door geheel Vlaanderen van dialectresiduen in het als algemeen bedoelde taalgebruik van Brabanders-Antwerpenaars, 3) taalpurisme. De tweede beweging zou eveneens door drie factoren tot stand komen: 1) taalpedagogische inspanningen van het onderwijs en de toenmalige BRT evenals ABN-propaganda van verenigingen en individuen, 2) toename van de communicatie met Nederland, 3) gemeenschappelijke beïnvloeding van de taal in Nederland en Vlaanderen door het Engels. Ik nam aan dat de factoren die de toenadering van het Vlaamse taalgebruik tot het Nederlands bevorderen, langzamerhand sterker zouden worden, terwijl de tegenovergestelde tenminste gedeeltelijk zwakker werden. Alles samengenomen zou de ontwikkeling dus op een geleidelijke convergentie uitlopen. Is die voorspelling uitgekomen? Het antwoord moet genuanceerd zijn. In het formele taalgebruik, waar het hier niet in de eerste plaats om gaat, het mondelinge van radio en tv in journaals en andere informatieve uitzendingen en het schriftelijke van kranten en weekbladen is mijns inziens het verschil met de Nederlandse tegenhangers niet zeer opvallend, maar toch aantoonbaar kleiner dan 25 jaar geleden. Om het met een als waardeoordeel geformuleerd voorbeeld te verduidelijken: geen enkele Vlaamse nieuwslezer van de vorige generatie sprak zo goed als Bavo Claes. Ik denk dat mijn constatering ook geldt voor allerlei gedrukte en geschreven teksten van zakelijke (informatieve, administratieve, commerciële, wetenschappelijke, enz.) aard.Ga naar eindnoot2 Bij het bellettristisch taalgebruik liggen de zaken al moeilijker: enerzijds is de taalbeheersing van onze literatoren er niet op achteruitgegaan, maar de nieuwe generatie Vlaamse letterkundigen blijkt niet of minder behoefte te hebben om zich met de noordelijke literatuurtaal te conformeren en blijkt te geloven dat het gebruik van regionale elementen aan de literaire waarde van haar werk kan bijdragen. Maar ik zou het in wat volgt vooral over de niet dialectische omgangstaal van Vlaanderen willen hebben, die in informele omstandigheden al door honderdduizenden gesproken wordt die geen dialect meer hebben geleerd en ook door honderdduizenden die dat nog wel hebben gedaan. Het is een taal waarin zij zich, in tegenstelling met de vroegere gelegenheids-ABN-sprekers, op hun gemak voelen, een taal ook die nog heel wat regionale verschillen vertoont, maar die toch met die verschillen in heel Vlaanderen begrepen wordt | |
[pagina 5]
| |
en als algemeen Vlaams is bedoeld. Of de sprekers van die taal ook de bedoeling hebben, Nederlands in de betekenis van een variant van de taal van Nederland te spreken, laat ik voorlopig buiten beschouwing. Voor die taal denk ik dat mijn voorspelling alles samengenomen niet is uitgekomen. De kwantitatieve winst is hier niet gepaard gegaan met formele toenadering. Dat is toe te schrijven aan het feit dat de eerste twee van de drie factoren die destijds de integratie bevorderden, niet meer of zó niet meer functioneren en dat de tweede van de drie met het tegenovergestelde effect nog dominanter is geworden. | |
Veranderd klimaatTaalpedagogische inspanningen worden er duidelijk veel minder geleverd dan vroeger. Van geestdrift bij Vlaamse leraren Nederlands voor het taalverzorgend aspect van hun werk kan ik niet veel meer merken, ABN-acties op scholen bestaan niet meer, de rubrieken met taalraadgevingen in kranten, radio en tv zijn verdwenen of ingekrompen, met de Vereniging Algemeen Nederlands gaat het niet goed en de leiding ervan lijkt een beetje stuurloos, door de concurrentie van commerciële zenders is de officiële omroep zijn educatieve aanbod en daarmee ook de uitzendtijd van programma's waar een gecultiveerde taal wordt gesproken, gaan verminderen. In de ontspanningsprogramma's van alle omroepen wordt, voor zover het om uitzendingen in de ‘moedertaal’ gaat, in de regel niet naar een gecultiveerd taalgebruik gestreefd. In de jaren vijftig en zestig was dat dus anders. De taalverzorgende activiteiten van die tijd waren reacties op de zwakke positie die ‘de algemene omgangstaal’ in Vlaanderen nog innam en ze getuigden ‘van de opzettelijke, weinig organische wijze waarop die moe(s)t worden gepropageerd’, zoals Van Haeringen het in 1957 uitdrukte.Ga naar eindnoot3 Let op het gebruik van het werkwoord moeten in dit citaat: het leek niet anders te kunnen, omdat Vlaanderen nu eenmaal met een Belgische taalerfenis was belast. Moest het dan vanaf het einde van de jaren zestig niet meer? Het antwoord ligt wel voor een deel in de ommezwaai van het tijdsklimaat, waarin permissiviteit, afkeer van gezag en losheid van gedraging dominerende nieuwe elementen werden. In de taalwetenschap vertoonde dit een opvallende concretisering: naast de dialectologie, waarvan de Vlaamse beoefenaars tegelijk ABN-propagandisten waren, die de standaardtaal en de dialecten als verschillende taalsystemen beschouwden, die de sprekers uit elkaar moesten houden, kwam nu de sociolinguïstiek op, die op zeldzame uitzonderingen na hier nooit scherpe grenzen heeft getrokken. De Vlaamse naamkundige en dialectoloog F. Debrabandere heeft haar invloed onlangs in een interview een beetje cynisch zo samengevat: ‘... maar ook beschouwt men door de sociolinguïstiek wat vroeger een ‘taalfout’ was nu als een ‘variant’.’Ga naar eindnoot4 Daarmee is natuurlijk niet gezegd dat de sociolinguïstiek de | |
[pagina 6]
| |
oorzaak van het losse Vlaamse taalgedrag zou zijn, wel dat uitspraken van sociolinguïsten er een legitimatie aan verlenen, hoewel dat eigenlijk niet zo zou hoeven te zijn. De sterke uitbreiding van het gebruik van een andere taal dan het dialect in het Vlaanderen van de laatste decennia is dus niet gepaard gegaan met een terugdringen van de regionalismen erin, en dat heeft te maken met het verzwakken of zelfs het verdwijnen van taalverzorgende activiteiten en met het voorbeeld van talrijke ontspanningsprogramma's op Vlaamse televisiezenders. | |
Wat we zelf doenHet heeft ten tweede te maken met een inkapseling, die met de Vlaamse verzelfstandiging gepaard gaat. Weliswaar is een Europa zonder grenzen steeds meer een realiteit, maar anderzijds is België een federale staat geworden, waardoor de mentale grenzen in de deelgebieden van die staat zijn versterkt, en dat niet alleen tussen die deelgebieden, maar ook naar buiten toe. Het decreet van 10 december 1973 (verschenen in het Belgisch Staatsblad van 10 april 1974), waarin wordt gesteld dat de taal van Vlaanderen het Nederlands is en de wat latere wijziging van de naam van de BRT in BRTN zijn uitingen van een mentaliteit geweest, waarin de behoefte om een talige eenheid met Nederland uit te drukken nog een rol speelde.Ga naar eindnoot5 Maar ‘Gemeenschap en Gewest worden tegenwoordig in België steeds Vlaams, en nooit meer Nederlands(talig) genoemd: de in 1970 opgerichte Raad van de Nederlandse Cultuurgemeenschap heet nu - na diverse bevoegdheidsuitbreidingen - Vlaams Parlement, de BRTN werd VRT; dit staat in tegenstelling tot Communauté française en Deutschsprachige Gemeinschaft.’Ga naar eindnoot6 De Franstaligen in België heten in onze media meestal ook zo, maar de Belgen uit het noorden van het land zijn steeds Vlamingen. De termen Vlaams en Vlaming hebben hier wel betrekking op territorium en personen, hun gebruik bevat dus geen ontkenning van het Nederlandse karakter van Vlaanderen, maar de woordkeuze is toch tekenend. Cajot heeft de laatste jaren zelfs de indruk gekregen ‘dat goedmenende Franstalige Belgische intellectuelen vaak de enigen in binnen- en buitenland zijn die de algemene taal van de Vlamingen Nederlands (néerlandais) noemen.’Ga naar eindnoot7 De inkapseling, die plaatsvindt in een tijd van materiële welvaart, gaat bij Vlaamse politici met een zekere zelfgenoegzaamheid gepaard. De eerste Vlaamse minister-president heeft die, overigens tot ongenoegen van Franstalige landgenoten, pregnant verwoord als: ‘Wat we zelf doen, doen we beter.’ Een belangrijk element van de inkapseling vormen de verspreide anti-Hollandse sentimenten in Vlaanderen. Er zijn vooraanstaande Vlaamse politici die zich onbeschaamd tegen Nederland afzetten,Ga naar eindnoot8 wat zeker niet aan het afbouwen van vooroordelen bij eenvoudige burgers bijdraagt. Er zijn er ook die wanneer ze in het publiek optreden ‘bewust vanuit een kortzichtig populisme aan taalnormverlaging’ | |
[pagina 7]
| |
doenGa naar eindnoot9 en het dus vertikken, hun Vlaamse huis-, tuin- en keuken-taalgebruik bij te poetsenGa naar eindnoot10, wat uiteraard diezelfde eenvoudige burgers niet aanspoort om dat wel te doen. De Vlaamse inkapseling blijkt paradoxaal genoeg in het zap-en-surf-tijdperk ook uit het kijkgedrag van de gemiddelde Vlaming. De Vlaamse tv-zenders bieden hem veel minder programma's dan vroeger waarin hij Nederlands van boven de grens hoort spreken en hij gaat zelf ook via de knop veel minder dan vroeger op zoek naar uitzendingen waarin hij dat wel zou kunnen horen. En via de pretzenders hoort hij dagelijks vaak zelfs meer Engels dan Nederlands van bij ons, om van noordelijk Nederlands maar helemaal te zwijgen. De inkapseling heeft dus het Vlaamse taal-autocentrisme bevorderd en het voordien zwak - want kunstmatig - aangewakkerde besef, dat er ten noorden van de grens een Nederlands werd gesproken waarin al een normeringsproces had plaatsgevonden, afgeblokt. | |
Schoon VlaamsAutocentrisme impliceert echter ook dat er in het gebied zelf waar het om gaat, een centrum ligt waar de periferieën zich naar richten. Het Vlaamse taalcentrum is al lang bekend, het is de as Antwerpen-Brussel met Mechelen en ook Leuven, in het Brabantse dialectgebied. Deze kern heeft na de doorbraak van een bovendialectische omgangstaal in Vlaanderen zijn rol van toonaangever voortgezet en versterkt. De taal van veel eigen ontspanningsprogramma's in onze tv-zenders is het Schoon Vlaams van dat gebied. Aan die taal passen Limburgers en Oost- en West-Vlamingen zich in hun Schoon Vlaams taalgebruik in tal van detailtjes aan. Een voortzetting van die ontwikkeling moet tot een grotere eenheid in het Schoon Vlaams leiden. Deze omgangstaal onderscheidt zich als zodanig echter nu al zeer duidelijk niet alleen van de dialecten, maar ook van het formele zuidelijke Nederlands van de informatieve radio- en tv-uitzendingen, dat in formele situaties door de gewone burger met meer of minder succes wordt nagebootst, en ze zet zich af tegen het noordelijke Nederlands in al zijn registers. Ik heb daarnet die taal Schoon Vlaams genoemd. Dat is de naam die in de eerste helft van deze eeuw door de eerste vervangers van hun dialect door een als algemeen bedoelde taal aan deze laatste werd gegeven. Ik denk dat hij ook nu nog beter de intenties van de sprekers uitdrukt dan de twee nieuwe namen die de laatste jaren in gebruik zijn gekomen: Verkavelingsvlaams, de succesrijke uitvinding van Geert van Istendael, en het meer academische tussentaal, dat door Gentse neerlandici wordt gebezigd en vaak van een diminutiefuitgang wordt voorzien door personen die er, evenals Van Istendael met zijn woordvondst, hun afkeer voor willen uitdrukken.Ga naar eindnoot11 Niet zozeer emotio- | |
[pagina 8]
| |
neel, maar eerder descriptief negatief is tussentaal zonder verkleiningsuitgang: deze taal is noch het ene, VRT-Nederlands, noch het andere, dialect, maar zit daartussen. Ik zou haar echter liever met Cajot positief willen omschrijven: ‘Deze omgangstaal is integendeel een zelfstandige talige grootheid (aan het worden), d.w.z. moedertaal van veel dialectlozen en doeltaal van veel dialectsprekenden: het tastbaar maar wankel resultaat van een autonome informele taalstandaardisering.’Ga naar eindnoot12 Wie in Schoon Vlaams het adjectief ironisch wil interpreteren, staat dat uiteraard vrij, maar op zichzelf is de term neutraal en drukt hij uit wat zijn sprekers ermee bedoelen, en dat is geen taal van over de grens. | |
Een nieuwe voorspellingNa deze beschouwingen kan de eerste vraag van de redactie beantwoord worden en kan ook een inhoudelijke invulling aan de titel van deze bijdrage worden gegeven, De verzelfstandiging van Vlaanderen heeft totnogtoe een eigen informele standaardisering van het taalgebruik in de hand gewerkt. Als die zich voortzet en als er zich geen dramatische wijzigingen in de interne en de grensoverschrijdende communicatieve verhoudingen evenals in de collectieve mentaliteit voordoen, is voor de nabije toekomst het volgende te verwachten. De omgangstaal Schoon Vlaams zal door steeds meer Vlamingen in steeds meer situaties gesproken worden en dus de dialecten verder verdringen. Tegelijk zal, voornamelijk onder Brabantse invloed, de thans nog zeer opvallende regionale variatie in die taal verminderen, maar dan zo dat zij juist door haar gegroeide uniformiteit een zeer herkenbare andere structuur vertoont dan het officiële Nederlands van de media en de instellingen. Of dit laatste zich verder met het noordelijke Nederlands zal conformeren, weet ik niet. Ook is onzeker of zich in de omgangstaal herkenbare stijlregisters zullen ontwikkelen, zoals dat overal in westerse maatschappijen met ‘normale’ taaltoestanden het geval is. In ieder geval kan men aannemen dat Vlaanderen onder de genoemde voorwaarden op weg is naar een nieuwe tweetaligheid. Dit moet letterlijk opgevat worden: het gaat om twee talen met een eigen, linguïstisch beschrijfbare structuur. Bij die structuur hoeft men niet in de eerste plaats aan de twee terreinen te denken die in de Vlaamse taalzuiverings-traditie altijd in het middelpunt van de belangstelling hebben gestaan: de uitspraak en de woordenschat. Wat de uitspraak betreft is de cruciale fase in de Vlaamse (ook in de Schoon-Vlaamse) standaardisering afgelopen. Er bestaat een Vlaams uitspraakideaal, dat weliswaar in de praktijk meestal slechts min of meer benaderd wordt, maar waarin een duidelijke afslijting van regionale verschillen is waar te nemen. Dat ideaal wijkt van de verzorgde Noord-Nederlandse uitspraak niet zo ver af dat het nodig zou zijn van twee talen te spreken. Vlamingen kunnen | |
[pagina 9]
| |
zich daarvan bij het beluisteren van het NOS-journaal gemakkelijk overtuigen.Ga naar eindnoot13 De woordenschat is ‘de minst gestructureerde component van de taal. Het is dan ook geen toeval dat alle levende talen precies op dit vlak nogal wat pragmatisch-stilistische en ook geografische variatie vertonen/toelaten.’Ga naar eindnoot14 Ik beweer hoegenaamd niet dat de lexicale afwijkingen van een norm in het Schoon Vlaams onaanzienlijk zouden zijn,Ga naar eindnoot15 maar constateer anderzijds dat de Vlaamse jeugd woorden als mooi en leuk, die enkele decennia geleden nog sterk Hollands gemarkeerd klonken, in haar taalgebruik heeft geïntegreerd en heb aan hun opschriften gezien hoe onze Vlaamse coiffeurs en beenhouwers zichzelf kapper en slager zijn gaan noemen. Waar ik het wel over wil hebben, is het kernstuk van de taalstructuur: de grammatica. Daar hebben de Vlaamse taalzuiveraars geen boekjes en nauwelijks kleine stukjes over geschreven. Er zijn wel in de laatste jaren een paar inventariserende beschrijvingen van grammaticale verschillen tussen Nederland en Vlaanderen gepubliceerd. Vooral een artikel van Walter Haeseryn, dat helaas wat verstopt in een feestbundel is verschenen,Ga naar eindnoot16 is een belangrijk stuk. De auteur stelt wel ‘dat de geïnventariseerde gevallen niet allemaal dezelfde status hebben. Niet alle gevallen zullen zonder meer door iedereen tot de variatie binnen de standaardtaal gerekend worden.’Ga naar eindnoot17 En inderdaad is er een aantal gevallen bij dat m.i. als niet-standaardtalig Schoon Vlaams geklasseerd dient te worden. Maar wat vooral opvalt, is dat Schoon-Vlaamse grammaticale elementen en zelfs complete structuren met een zeer hoge frequentie in Haeseryns inventaris ontbreken. Ik kan dat alleen maar verklaren door aan te nemen dat hij die lager dan een zelfs zeer laag getrokken Vlaamse normgrens klasseert. Ze zijn er echter niet minder reëel om.Ga naar eindnoot18 | |
‘Goe nieuws voor ons ma’Ik kan in dit artikel uiteraard geen systematische grammatica van het Schoon Vlaams (SV) presenteren, maar wil wel met een gedeeltelijke en niet tot in de details uitgewerkte beschrijvingGa naar eindnoot19 van een opvallend verschijnsel verduidelijken waar het om gaat. Ik bedoel de adnominale flexie, d.w.z. de verbuiging van de attributieve woorden die vóór een zelfstandig naamwoord staan. In het Nederlands blijft het onbepaald lidwoord onverbogen (een = gesproken 'n), in het SV heeft het voor een mannelijk zelfstandig naamwoord (znw) meestal twee vormen: ne (ne stoel) of- wanneer het volgende woord, wat het znw zelf, maar ook een bijvoeglijk naamwoord (bnw) kan zijn, met een klinker, een h, d of t begint - nen (nen aap, nen hoge stoel, nen dikke steen).Ga naar eindnoot20 Voor een vrouwelijk znw heeft het weer een andere vorm: 'n ('n tafel, 'n school). Voor een onzijdig znw hebben we twee vormen: e (e kind, e tafelke) of - wanneer het volgend woord met een klinker of een h begint - 'n ('n aapke, 'n hondsje of 'n hondeke, 'n open vuur). | |
[pagina 10]
| |
Het bepaald lidwoord heeft in het Nederlands twee vormen: de (in het enkelvoud genus commune [= mannelijk + vrouwelijk] en in het hele meervoud): de stoel, de tafel, de kinderen) en het (gesproken 't) (enkelvoud onzijdig: het paard). In het SV vinden we in het enkelvoud, parallel met het onbepaald lidwoord, voor een mannelijk znw de (de stoel) of den (den aap), voor een vrouwelijk de (de tafel), voor een onzijdig 't ('t kind); in het meervoud staat, zoals in het vrouwelijk enkelvoud, alleen de (de stoelen, de tafels). In een beschrijving van het bnw (ik beperk me tot het eenlettergrepige) in het Nederlands is een tweedeling nodig. Na een bepaald lidwoord, een aanwijzend of bezittelijk voornaamwoord vinden we telkens een vorm op -e (de grote stoel, de kleine tafel, dat hoge huis, mijn lieve kinderen). Na een onbepaald lidwoord en ook wanneer er in het enkelvoud geen lidwoord of voornaamwoord voorafgaat, vinden we voor een onzijdig znw de vorm zonder uitgang (dus wel een grote stoel, een kleine tafel en hoge huizen, maar een hoog huis, een lief kind). In een beschrijving van de SV-verbuiging speelt dat onderscheid geen rol. Hier vinden we in alle genoemde posities de volgende verdeling. In het enkelvoud mannelijk is de uitgang -e (den, nen, mijnen, dien of dienen hoge stoel), maar -en voor een klinker, h, d of t (die groten aap, mijne schonen hond, nen dikken tand). In het enkelvoud vrouwelijk hangt de vorm van het bnw af van de klank waarop het in de onverbogen vorm eindigt. Is die een p, t of k, dan krijgen we de uitgang -e (een rappe mus, die witte deur, mijn dikke buis), anders is er geen uitgang (die schoon tafel, mijn stijf hand), terwijl een d door een i (j) wordt vervangen (een goei vrouw). In het enkelvoud onzijdig ontbreekt een uitgang (e klein tafelke, da[t] groot kind). Zeer velen laten in goed hier de d weg: da's goe nieuws. In het meervoud krijgen we dezelfde verdeling als voor een vrouwelijk enkelvoud, dus grote deuren en dikke honden, maar schoon tafels en lief kinderen. Om dit stukje contrastieve spraakkunst van het Nederlands en het SV af te ronden zou ik hier nog de verbuiging van de aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden (met o.a. onze pa en onzen hond, maar ons ma en ons kat) aan moeten toevoegen. Dat zou het parallellisme tussen mannelijk en vrouwelijk enkelvoud in het Nederlands en de scheiding van de drie geslachten in de adnominale verbuiging van het SV nog eens bevestigen. Maar ik zal het niet doen, omdat ik het niet te saai wil maken. Het aangetoonde zou echter SV-sprekers moeten verduidelijken dat wanneer zij Nederlands zouden spreken, hun gevoel voor het verschil tussen de stoel/hij en de tafel/zij wel heel snel zou verdwijnen. Ik hoef hier nauwelijks aan toe te voegen dat een schampere opmerking die we telkens opnieuw uit de mond van SV-sprekers kunnen horen, namelijk dat de Hollanders hun geslachten niet kennen, dus een dom cliché is. Maar dit terzijde. Wat ik heb willen laten zien, is dat het SV een andere | |
[pagina 11]
| |
spraakkunst heeft dan het Nederlands. Dat geldt overigens ook voor andere gebieden, zoals het systeem van de persoonlijke en aanwijzende voornaamwoorden en (wat brokkeliger) de vervoeging van de werkwoorden evenals de verkleiningsuitgangen van zelfstandige naamwoorden, essentiële stukken van de morfologie dus. Dit grammaticale systeem is in geen enkele Nederlandse spraakkunst beschreven, ook niet in ouderwetse Vlaamse schoolboekjes. Dat is niet gebeurd, omdat het om elementen en structuren uit - voornamelijk centrale zuidelijke - dialecten gaat, die vandaaruit naar het SV zijn opgetild. | |
Het reservaatNu kan de tweede vraag beantwoord worden: is Vlaanderen met deze ontwikkeling op de goede weg? Mijn antwoord luidt: neen. Ik vind dat Vlaanderen geen behoefte heeft aan twee talen, een die Nederlands is voor officiële en formele gelegenheden, en een die dat niet is, voor alledag. Zo'n situatie verleent aan Vlaanderen in het huidige Europa de status van een reservaat, en - wat tegenwoordig gebeurt - het ijveren voor de continuering ervan versterkt die status. Goed, kan die ijveraar zeggen, ook in een reservaat kan ik mij goed in mijn vel voelen. Vanuit het standpunt van wie in dat vel steekt, is dat niet eens onjuist, maar wie er niet in steekt, ervaart dat anders. De Luikse neerlandicus Theissen heeft hier zijn keuze gedaan en bestrijdt het SV dat sommige van zijn studenten met een Vlaamse of tweetalige achtergrond naar hun taalopleiding meebrengen.Ga naar eindnoot21 Overal in het buitenland waar Nederlands onderwezen wordt, denkt men er niet aan de studenten of leerlingen noties van SV bij te brengen. Die worden er wel mee geconfronteerd wanneer ze naar Vlaanderen reizen en zetten dan, wanneer ze er vooraf niet over zijn geïnformeerd, grote ogen op. Er is een Duitstalig land, waar zich de laatste jaren een door sommige sociolinguïsten ondersteunde mentaliteit tegen het gestandaardiseerde (Duitse) Duits ontwikkelt, hoewel de omgangstaal er in menig opzicht dichter bij het Duits staat dan het SV bij het Nederlands: Oostenrijk. Een bekend Oostenrijks germanist, die echter in het buitenland (Groningen) werkt, kijkt daar als volgt tegen aan: ‘Sprachpolitik läßt sich natürlich allenthalben machen und mit Aplomb vertreten. Nur: Wie kommt man am hilflosen Achselzucken anderer vorbei?’Ga naar eindnoot22 Vlamingen doen er goed aan de hulpeloze vraag van Franstalige landgenoten welk Nederlands ze nu zouden moeten leren en de observerende opmerkingen van Nederlanders over Vlaamse afwijkingen serieus te nemen in plaats van de eerste te negeren en zich over de tweede op te winden. | |
Een taal zonder strevenIk vind ten tweede dat Vlaanderen geen behoefte heeft aan een omgangstaal die geen cultuurtaal is. Het enige wat in het SV van cultuur getuigt, en wel | |
[pagina 12]
| |
van een twijfelachtige, is dat het zich afzet tegen de natuur, d.w.z. de dialecten. En daar slaagt het, zoals we zagen, niet eens in. Het begrip cultuurtaal impliceert een positief streven, en wel naar iets wat als een aan de situatie aangepaste voorbeeldige realisatie van die taal wordt beschouwd. Die voorbeeldige realisatie wordt in handboeken (grammatica's en woordenboeken) beschreven. Als het om zeer ontwikkelde moderne talen gaat, vinden we beschrijvingen van situatieve nuances in stilistische studies en handboeken. In een cultuurtaal ontstaan tenslotte cultuurproducten. Het SV heeft niets van dat alles: ik merk er geen streven in naar aan de situatie aangepaste voorbeeldige realisatie, ten hoogste bij een aantal vaardige sprekers een breuk tussen SV en, in zeer formele omstandigheden, Nederlands. Er bestaat geen grammatica van het SV, hoewel het mogelijk is die te schrijven, er bestaan geen woordenboeken van, wel zeg-niet-zeg-wel-lijsten, die door tegenstanders zijn gemaakt. Er bestaat ook geen SV-stilistiek. Ten slotte brengt het SV geen cultuurproducten voort, tenzij men de eigen soaps van de Vlaamse tv-zenders als zodanig zou beschouwen.Ga naar eindnoot23 Dat die taal geen cultuurtaal is, heeft met haar nog korte geschiedenis te maken. Het streven dat aan performanties van een cultuurtaal eigen is, richt zich naar een voorbeeld. Tot in de twintigste eeuw was dat het verzorgde taalgebruik van een toonaangevende groep, die sociologisch kan worden omschreven als die van de ‘betere’ stand en de intellectuelen. Maar die groep sprak in Vlaanderen tot voor kort Frans. Door het kleinburgerlijk karakter van de Vlaamse Beweging en haar ijveraars voor een ‘beschaafde’ taal ontbrak dat voorbeeld. De Vlaamse nieuwe rijken geven thans in zekere zin ook in taalaangelegenheden de toon aan,Ga naar eindnoot24 maar aangezien hun taalgebruik zich nauwelijks van de andere SV-sprekers onderscheidt, komt er geen streven naar ‘betere’ realisatie tot stand. En het cultuurtaalgebruik dat in de loop van de twintigste eeuw in Europa steeds meer als model is gaan fungeren, dat van de media, is kennelijk in Vlaanderen te hoog gegrepen, mede omdat het geen informele registers heeft ontwikkeld. In plaats daarvan heeft zich, zoals gezegd, in de Vlaamse tv-zenders juist het SV doorgezet, dat circulair voor een bevestigend effect zorgt. | |
Een taalpolitieke keuzeMaar of Vlaanderen aan die taal nu behoefte heeft of niet, ze is er, consolideert zich en wordt door steeds meer mensen in steeds meer situaties gesproken. Dat betekent dat mijn antwoord op de tweede vraag een derde vraag oproept, die ik hier niet meer zal beantwoorden: Wat doen we eraan? Anders geformuleerd: Hoe kunnen we bereiken dat de omgangstaal in Vlaanderen een gevarieerd Nederlands wordt in plaats van SV? Dat is een vraag naar taalpolitieke en taalpedagogische strategieën, een terrein waarover door voor- | |
[pagina 13]
| |
standers van het hier verdedigde standpunt veel te weinig is nagedacht.Ga naar eindnoot25 Het lijkt mij een centrale taak van een doordachte Vlaamse cultuurpolitiek, op dit gebied actief te worden. De bewust provocerende artikelen van Kas DeprezGa naar eindnoot26 hebben een aantal ijveraars voor het gebruik van een Nederlandse omgangstaal in Vlaanderen onzeker gemaakt. Dat was niet nodig. Maar ze kunnen wel een positief effect hebben door bij te dragen aan het inzicht dat zij met hun Nederlands standpunt niet een logische waarheid verdedigen, maar wel een taalpolitieke keuze doen, die ze rationeel kunnen verantwoorden. |
|