Van jachtterrein tot lege doos
België en zijn buitenlandse politiek
Wetenschappelijke werken zijn vandaag vaak het resultaat van al dan niet interdisciplinair teamwerk. De Gentse hoogleraar Rik Coolsaet bewijst dat een éénmansboek toch nog kan. Hij schreef zeshonderd dichtbedrukte bladzijden over de geschiedenis van ruim anderhalve eeuw Belgische buitenlandse politiek. Het is een degelijke wetenschappelijke publicatie geworden (het resultaat van een proefschrift) die bovendien toegankelijk is voor een groot publiek. De auteur viel tien jaar geleden al in gunstige zin op met een nogal beknopt werkje over wat hij toen nog ‘Buitenlands beleid’ noemde.
Coolsaet is met dit boek de eerste echte historicus van het Belgisch buitenlands beleid, want hoewel er heel wat over geschreven is, vooral in het Frans, bleven de publicaties altijd beperkt tot bepaalde perioden of figuren. Het onderwerp is in België niet echt populair te noemen. Tot voor twintig jaar was buitenlandse politiek in de Brusselse Wetstraat het exclusieve verbale jachtterrein van een klein clubje politici en enkele ‘deskundigen’. Aan de universiteiten was wetenschappelijk onderzoek over het thema mager. Coolsaet heeft nu het standaard werk geschreven waarop ander onderzoek kan voortbouwen.
In het bestek van deze recensie kan ik alleen ingaan op enkele duidelijke rode draden die door dit boek lopen. Zo is daar bijvoorbeeld net feit dat tot een eind in de twintigste eeuw het Belgische buitenlands beleid een bijna persoonlijke bevoegdheid was van de Belgische koningen, omringd door een beperkt groepje vertrouwelingen en topambtenaren. Pas in 1919 vond de Volksvertegenwoordiging het nodig om een afzonderlijke parlementaire commissie ‘buitenlands beleid’ op te starten.
Een andere draad die tot vandaag doorloopt, is die van de aandacht in het Belgisch buitenlands beleid voor de commercie. Wat goed is voor de economie of de handel zal wel goed zijn voor het buitenlands beleid, zo luidt de redenering van gisteren en vandaag in de Brusselse Wetstraat.
Het meest in het oog springend feit in Coolsaets verhaal is het economisch imperialisme van Frankrijk tegenover België. Parijs heeft nooit het bestaan van België echt kunnen accepteren, en heeft dan maar geprobeerd het land economisch te annexeren. Onnodig te zeggen dat men bij de vele bladzijden in dit boek die daarover handelen, telkens weer denkt aan de bijna-uitverkoop de laatste jaren van de Belgische industriële ruggengraat aan Parijs (cfr. de geschiedenis van de Generale). Dat men daarbij ook geen politieke druk schuwde, bewijzen de tussenkomsten van de toenmalige Franse ambassadeur Burgère vlak na de Tweede Wereldoorlog in Belgische binnenlandse aangelegenheden. De ambassadeur verleende daarbij openlijke steun aan het streven van sommige Walen naar aansluiting bij Frankrijk.
Naar het einde van het boek toe wordt het verhaal iets moeilijker te volgen. De verklaring is eenvoudig: België krijgt steeds minder ruimte voor een eigen buitenlands beleid en wordt steeds verder ingekapseld in Europese en internationale organisaties die het beleid uitstippelen. Even zag het er nog naar uit dat het land minstens sterk personeel zou leveren om ook internationaal een rol te spelen met figuren als Paul Henri Spaak (1899-1972) en Pierre Harmel (º1911). Ook Leo Tindemans (º1922) was op weg om minstens op het Europese vlak een rol van betekenis te spelen. Vandaag is de Belgische inbreng op het internationale politieke terrein ronduit verwaarloosbaar, ook al zegt de auteur dat nergens met zoveel woorden. Naar het woord van Tindemans was er vroeger één minister van buitenlandse zaken naar wie de andere excellenties luisterden: nu zijn er vierentwintig ministers van buitenlandse zaken in de regering terwijl hun collega van buitenlandse zaken luistert.
Marc Platel
rik coolsaet, België en zijn buitenlandse politiek, 1830-1990, Uitg. Van Halewyck, Leuven, 1998, 670 p. |