Dienaren van het gezag
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hielp de Amsterdamse politie de Duitsers bij de sociale uitschakeling, arrestatie en deportatie van joden. Ze stak ook een handje toe bij de bestrijding van het verzet, bewaarde de orde toen Nederlanders werden opgeëist voor dwangarbeid in Duitsland. Dit was al langer bekend maar Guus Meershoek, die als eerste toegang kreeg tot de politiearchieven, gaat er in zijn proefschrift gedetailleerd op in en probeert deze collaboratie ook te verklaren.
Volgens de auteur is veel, of zelfs alles, te wijten aan de modernisering van de politie, die al vóór de oorlog was ingezet. De verhoudingen tussen de gezagsdragers die zeggenschap hadden over de politie waren herschikt. Toen de Duitsers binnenvielen, was het stelsel van gezag over en toezicht op de politie, met de burgemeester in een hoofdrol, al danig afgebrokkeld. Het korps was uit het traditionele bestel gelicht, directer afgestemd op de wensen van het centrale gezag. De drempel tot machtsmisbruik was verlaagd.
De invoeging in het Duitse repressieapparaat verliep schoksgewijs. Enkele crisissen in de ordehandhaving bewerkstelligden dat machthebbers almaar meer greep kregen op de politie. De eerste crisis deed zich voor bij het Jordaanoproer in 1934. Van dan af legde de burgemeester geen verantwoording meer af aan de gemeenteraad. Het uiteindelijke resultaat was, dat hij een stuk zeggenschap over de ordehandhaving moest afstaan aan de procureur-generaal en de commissarissen.
Na de tweede crisis, de Februaristaking tegen de bezetter (1942), werden burgemeester en hoofdcommissaris ontslagen en vervangen door Duitsgezinde figuren. De nieuwe politiekorpschef, Sybren Tulp, een gewezen koloniaal officier, was lid van de NSB (Nationaal-Socialistische Beweging) en de Germaansche SS. Door zijn charisma en stijl van besturen wist hij het vertrouwen te winnen van zijn overwegend anti-Duitsgezinde manschappen. Tulp versterkte de centrale leiding en bouwde een autoritair bestel uit. Hij had vrij snel door dat hij bij de bezetter in de gunst kon komen door de anti-joodse maatregelen punctueel uit te voeren. Onder zijn leiding haalden politiemannen joden uit hun huizen. Deze collaboratie stokte toen hij eind oktober 1942 overleed.
Dat ze aan de deportatie van de joden moesten meewerken, stuitte de meeste agenten tegen de borst, vooral toen ze ook oude, zieke en zwakke mensen moesten oppakken. Volgens Meershoek deden de meesten er alles aan om de anti-joodse acties tegen te werken. Hoe dat te rijmen valt met zijn bewering dat niemand openlijk protesteerde (andere bronnen hebben het over een twintigtal officieren die weigerden joden op te pakken) en met zijn (en andermans) constatering dat de naoorlogse zuivering in Amsterdam een farce was, dat er met andere woorden nog meer agenten gecollaboreerd hadden dan de 16 procent die werd geschorst - blijft onduidelijk.
Na de oorlog bleef de Amsterdamse politie vrij geïsoleerd van de ontwikkelingen in de samenleving. Bij de Provo-rellen in 1966 liep dat goed fout. Van dan af werd het weer regel het politieoptreden in de gemeenteraad ter discussie te stellen.
In het kader van de stelling dat veel te wijten is aan de modernisering, een proces op lange termijn, is het een raadsel hoe het kan dat de gewone politie, die zich volgens Meershoek ‘het richtingsgevoel had eigen gemaakt dat ten grondslag lag aan de vernietiging van de joden in Europa’, de collaboratie na één maand eensklaps stopzette. Misschien onderschat Meershoek toch de korte-termijnfactoren en de rol van enkelingen als Sybren Tulp.
Uit een bibliografische verwijzing in een noot achterin het boek volgt dat Meershoek zich onder meer baseert op Zygmunt Baumans Modernity and the Holocaust. Diens stelling wordt evenwel zelfs niet summier geschetst. In zijn slotalinea stelt Meershoek dat de modernisering in overwegende mate verklaart waarom de bestrijding van het verzet en de vervolging van de joden zo efficiënt waren in Nederland. Maar aantonen doet hij dat geenszins. De rol van de politie wordt zo sterk benadrukt dat de andere factoren die de macabere efficiëntie van de deportatie mede verklaren naar de achtergrond verdwijnen. De resultaten van het geschiedkun-