Vlaanderen en zijn grote buitenland
Dit zeer omvangrijke en mooi uitgegeven werk behandelt een belangrijk aspect van de recente geschiedenis van de Belgische en vooral van de Vlaamse overheid. Daar deze laatste aanvankelijk, tot 1980, nagenoeg uitsluitend bevoegd was voor culturele aangelegenheden, heeft zij op dit gebied een rijk gevulde geschiedenis. Voor een groot deel valt deze overigens samen met het Vlaamse streven naar nauwe culturele banden met Nederland. Ook van dit streven, gekenmerkt door vele inspanningen en naar verhouding slechts beperkte resultaten, wordt hier de geschiedenis geschetst, althans voor zover het de overheid betreft. De samenwerking met Nederland in de particuliere sector, bv. op het gebied van literatuur, kunst en wetenschap, wordt dus eigenlijk niet of nauwelijks behandeld. Het gaat in dit werk dan ook praktisch uitsluitend over het beleid van de overheid, meer bepaald dat van de Vlaamse overheid. De Nederlandse kant wordt slechts met het oog hierop belicht. Deze invalshoek heeft tot gevolg dat dit werk hoofdzakelijk een bestuurlijke geschiedenis vormt, sterk institutioneel gericht, van inspanningen die geleverd werden in commissies, werkgroepen, overlegorganen en allerhande vergaderingen. Dit levert een vooral droge lectuur op, die bovendien vaak eentonig wordt omdat de inspanningen, initiatieven, vooral ten aanzien van Nederland, omwille van hun beperkt succes, zeer vaak moesten worden herhaald, hetgeen ook in dit werk onvermijdelijk tot herhalingen heeft geleid. Deze hadden enigszins vermeden kunnen worden indien Schramme niet had geopteerd voor een chronologische indeling van haar werk volgens overwegend ministeriële ambtsperiodes. Al vallen deze grosso modo wel samen met bepaalde kenmerken van een beleid of van een beleidsperiode. Toch was een thematische behandeling misschien meer op haar plaats geweest. Op deze wijze zou de uiteenzetting van langdurige of aanslepende initiatieven op een bepaald gebied niet afgebroken hoeven te worden, hetgeen nu meer dan eens gebeurt. Een treffend voorbeeld zijn de initiatieven om tot een samenwerking of integratie met Nederland te komen op omroepgebied. In hoofdstuk 4.2.10.1 wordt het verhaal hierover abrupt afgebroken, zelfs zonder verwijzing naar hoofdstuk 5, waar met de onvermijdelijke herhalingen het verhaal onder de volgende minister (Karel Poma) wordt voortgezet.
De chronologische termini van het werk (1965-1988) worden overigens niet verantwoord. Dit komt mijns inziens omdat het werk overwegend is gebaseerd op het archief van Johan Fleerackers die van 1965 tot 1977 kabinetschef werd van de minister van Cultuur en op 11 maart 1989 overleed. Zij houden dus geen verband met de ontwikkeling van het buitenlands cultuurbeleid, waarvoor 1993 (St-Michielsakkoord) een betere terminus ad quem ware geweest, terwijl Schramme zelf haar overzicht terecht voor 1965 laat beginnen. Natuurlijk is de rol van Fleerackers in deze periode uiterst belangrijk geweest, zelfs nadat hij vanaf 1977 geen kabinetschef meer was. Dit is echter mijns inziens onvoldoende reden om nagenoeg uitsluitend op het privé-archief van Fleerackers te steunen, vooral als het b.v. instellingen betreft die zelf een archief bezitten en waarvan Fleerackers als lid misschien niet alle documenten had bewaard. Dit is onder meer het geval voor de BRT. Terecht heeft de auteur ook een beroep gedaan op mondelinge bronnen, al is hiervan in de uiteenzetting weinig te merken. Bovendien is de lijst van geïnterviewden al te beperkt. De bibliografie daarentegen is vrij uitvoerig, al betreur ik het dat de auteur niet altijd het meest geschikte of gespecialiseerde werk citeert (b.v. p. 59, n. 114, waar in verband met de wet van 1960 op de BRT wordt verwezen naar D. Peeters, Zo was Jan Boon, terwijl het fundamentele werk van J. Burgelman niet wordt gebruikt).
Tenslotte heeft Schramme met de verantwoording voor het descriptief karakter van haar werk mij niet overtuigd. In plaats dat, zoals ze beweert, de overtalrijke citaten het werk levendiger zouden maken, gaan ze vaak vervelen. Bovendien moet men heel dikwijls in de voetnoten achteraan in het werk gaan zoeken van wie of waaruit ze afkomstig zij n. Maar er is meer: de auteur blijft, ook als ze geen citaten letterlijk weer-