laatste was nodig om de stukken te kunnen spelen die Schönberg bewerkte voor zijn ‘Verein für musikalische Privataufführungen’.
Tot 1991 bleef het ensemble vrijwel in dezelfde bezetting bijeen! Wel trok Guittart zich terug om zich vooral te concentreren op het verzelfstandigde Schönberg Kwartet.
In de jaren tachtig breidde het Schönberg Ensemble zijn repertoire - tot dan synoniem aan dat van de Schönberg School - verder uit. Projectsgewijs werden nieuwe gebieden ‘ontsloten’. Naast nieuw Nederlands werk betrof dat Italiaanse muziek, Amerikaans minimalisme en de nieuwe Russische muziek, die bijzonder succesvol was. Ook groeide het ensemble opmerkelijk: voor de ‘Nieuwe Serie’ werkte men samen met het Nederlands Kamerkoor, het Asko Ensemble en de Slagwerkgroep Den Haag, ten einde de concertseries in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Arnhem en Groningen nieuwe impulsen te geven. Indirect was dit ook kritiek aan het adres van de grote symfonieorkesten, die wat betreft de eigentijdse muziek steeds meer tekortschoten. We léven niet in de twintigste eeuw, we zíjn de twintigste eeuw. Dat schijnt alleen de VARA te begrijpen met de buitengewoon geslaagde series van de Matinee op de Vrije Zaterdag in het Amsterdamse Concertgebouw - overigens sinds betrekkelijk kort in samenwerking met VPRO en NPS. Een aantrekkelijke serie van zes zondagmiddagconcerten per seizoen in Muziekcentrum Vredenburg, georganiseerd door de KRO, is vrijwel ‘geluidloos’ opgeheven!
In 1992 betekende de komst van dirigent/ componist Oliver Knussen als tweede vaste dirigent naast De Leeuw weer een uitbreiding van het repertoire, ditmaal in Engelse richting. Componisten met een duidelijke band met het ensemble zijn verder: Mauricio Kagel, Louis Andriessen en de Russinnen Galina Oestvolskaja en Sofia Goebaidoelina. Daarnaast werd de samenwerking met het Asko Ensemble verstevigd, waardoor het mogelijk werd grotere projecten aan te pakken, zoals de opera Rosa van Louis Andriessen.
Opmerkelijk is dat het Schönberg Ensemble soms met vijftig man op het podium zit, terwijl er nadrukkelijk geen sprake is van een symfonieorkest. Zo betekent het uitvoeren van een stuk als De tijd van Louis Andriessen een hele klus voor een ‘gewoon’ symfonieorkest: dat moet het grootste deel van de musici naar huis sturen en daarvoor in deplaats allerlei extra's inzetten. Andriessen schreef het stuk voor de opening van het nieuwe gebouw van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar het allemaal is begonnen.
‘Alle muziek gaat over tijd, maar probeert de tijd te doen vergeten’, zo stelde de componist, ‘hier echter probeer ik de tijd hoorbaar te maken.’ Een typisch tegendraads Andriessenconcept en een kolfje naar de hand van ensembles als het Schönberg en het Asko Ensemble.
Hoewel de Pierrot het begin betekende, had Schönberg eigenlijk al eerder het Schönberg Ensemble uitgevonden, stelde Reinbert de Leeuw. In 1906 wierp zijn Kamersymphonie nr. 1, opus 9, voor vijftien soli-instrumenten haar schaduw vooruit op de 20ste eeuw, zoals de voor zijn tijd sterk bezette ‘Eroica’-symfonie van Beethoven dat deed voor de 19de. Over Schönbergs opus 9 schreef de Weense pers: ‘Wilde, onverzorgde democratengeluiden die geen persoon van stand met muziek kan verwarren. Maar het spookbeeld zal voorbijgaan.’
Over het eerste concert van het Schönberg Ensemble op 5 September 1974 in de Pacificatiezaal van het Gentse Stadhuis noteerde de criticus van De Gentenaar: ‘Om eerlijk te zijn, we voelden ons helemaal opgelucht toen de groep er een punt achter zette.’ Gelukkig viel de uitvoering mee: ‘Wat die erg jonge groep, voor het podium aangekleed als schooiers, daar presteerde, was bewonderenswaardig.’
Ernst Vermeulen