ductie vond vaak buiten de stadsmuren plaats. In de stad zelf woonden de handelaars en waren de ambachten, neringen en gilden gevestigd. De impulsen voor de Oudenaardse tapijthandel kwamen waarschijnlijk uit Doornik, maar ook uit Gent of Brugge. Ook wevers uit Arras (Atrecht) hebben zich in deze streek gevestigd. Deze stad was lange tijd hét centrum van de tapijtkunst, maar in 1477 werd ze door de Franse Koning Lodewijk XI vernietigd, omdat ze de kant had gekozen van de Bourgondiërs. In 1441 werd in Oudenaarde de gilde van Sint-Barbara opgericht. Zowel wevers als handelaars maakten deel uit van deze gilde. In de oorkonde van deze gilde werden een aantal productievereisten opgesomd.
De eerste sporen van de tapijtindustrie vindt men terug in 1368. Wat er precies geweven werd, is echter moeilijk te achterhalen. Eigenlijk kan men maar met zekerheid tapijten aan Oudenaarde toewijzen vanaf 1544. Dankzij een officiële ordonnantie van Keizer Karel werden in dat jaar de Oudenaardse wevers verplicht om op hun wandtapijten een stadsmerk en een weversmerk aan te brengen. Als stadsmerk koos men een geel schild met drie rode strepen en bovenaan een bril. Deze ordonnantie had tot doel de kwaliteit van de producten op peil te houden en er voor te zorgen dat de herkomst van de tapijten duidelijk was, want handelaars durfden wel eens een tapijt uit Oudenaarde verkopen voor een uit Brussel. Overigens stopte men om onverklaarbare reden al in het tweede kwart van de 17de eeuw met het inweven van zowel stads- als weversmerken. Gelukkig hebben kunsthistorici nog andere methodes om tapijten aan Oudenaarde toe te wijzen. Aan de hand van de boorden bijvoorbeeld, die rond 1500 in de Vlaamse wandtapijten geïntroduceerd werden, kan men bepaalde ateliers herkennen.
Voor het ontwerpen van de tapijten werden eerst ‘kartons’ geschilderd. Omdat die intensief gebruikt werden, zijn er zeer weinig bewaard gebleven. Het schilderen van deze ontwerpen werd toevertrouwd aan specialisten, soms werd er zelfs beroep gedaan op bekende schilders. Zo zijn er kartons van Teniers bekend en Rubens heeft er voor Brusselse ateliers gemaakt. Soms werd er ook grafisch werk van bekende kunstenaars gebruikt. Een voorbeeld daarvan is het tapijt ‘Hannibals broer Hasdrubal gevangen genomen door de Romeinen’ (ca 1600-1620). De boord is versierd met afbeeldingen van de zeven wereldwonderen, ontworpen door de Nederlandse kunstenaar Maarten van Heemskerck (1498-1574). Omdat het maken van deze kartons een serieuze investering was, werden ze vaak verschillende keren gebruikt en komen identieke taferelen op verschillende tapijten voor.
De kartons waren meestal eigendom van de handelaar die ze uitbesteedde aan de wever die voor hem werkte. De handelaar bekleedde in de tapijtnijverheid een centrale positie. Hij zorgde voor de opdrachten, leverde de grondstoffen en was vaak zelfs eigenaar van de weefgetouwen. Deze kooplui bouwden vaak een heel familiaal netwerk uit. Ze zorgden er voor dat ze enkele verwanten hadden die permanent in Antwerpen verbleven. In de 16de eeuw vroegen verschillende Oudenaardse tapissiers daar zelfs het poorterschap aan. Antwerpen was toen immers het commerciële zwaartepunt van de westerse wereld.
In de 16de eeuw leverden de Oudenaardse wevers veel kwaliteitsvol werk af. De tweede helft van deze eeuw werd de stad echter zwaar getroffen door de godsdienstonlusten. Veel wevers verlieten de stad en trokken naar het Noorden, waar zij bijv. in Gouda aan de basis lagen van een bloeiende tapijtnijverheid. Pas vanaf 1580 kent het weversambacht in Oudenaarde een heropbloei, met o.a. een intense export naar Spanje. De Franse bezetting, van 1668 tot 1678, was voor Oudenaarde een bloeiperiode. Door de goede relaties van Claudius Talon, de Franse intendant van de stad, met het centrale bestuur in Parijs, werd de economie nieuw leven ingeblazen. Overigens waren verschillende wevers uit Oudenaarde actief in de Franse tapijtindustrie, o.a. in de ‘Manufactures royales de tapisseries’ in Beauvais, die vanaf 1683 geleid werden door de uit Oudenaarde afkomstige Philips Behaeghele.
In de 18de eeuw nam het aantal Oudenaardse wevers snel af. Als gevolg van economische belemmeringen, de concurrentie met de grote Franse centra en de verandering in de heersende smaak verminderde de vraag naar wandtapijten snel. In 1772 sloot het laatste atelier zijn deuren.
Toch heeft Oudenaarde veel prachtige wandtapijten nagelaten, die over de hele wereld verspreid zijn en zich nu in de collecties van belangrijke musea of in privé-bezit bevinden. Sinds 1980 koopt de stad regelmatig histo-