Ons Erfdeel. Jaargang 42
(1999)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdBeeldende kunstDe snelle observaties van Isaac IsraelsIsaac Israels (Amsterdam 1865 - Den Haag 1934) staat bekend als een van de weinige Hollandse impressionisten. Hij werkte zwieriger, oppervlakkiger en meestal ook lichter dan bijvoorbeeld zijn collega en leeftijdgenoot George Hendrik Breitner, die altijd meer aards is gebleven. Beide kunstenaars werkten vanaf het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw in Amsterdamse cafés, cabarets, modehuizen, in parken en op grachten; ze behoorden tot de brede kring van de Tachtigers, de groep van schrijvers en schilders rond het tijdschrift De Nieuwe Gids en waren bevriend met figuren als Willem Kloos, Frederik van Eeden, Albert Verweij, Willem Witsen, Jan Veth en Frans Eerens. Het ging zowel Israëls als Breitner erom, in navolging van wat bijvoorbeeld Charles Baudelaire al eerder had geschreven en ook Emile Zola in zijn romans deed, het ‘moderne leven’ in al zijn facetten - en zo direct mogelijk - vast te leggen. ‘Wij zijn de historieschilders van onze eigen tijd’, riep Breitner. Voor Isaac Israels was deze manier van werken aanzienlijk minder vanzelfsprekend dan voor zijn moderne kunstenaarsvrienden. Hij was in 1865 in Amsterdam geboren als zoon van de bekende kunstschilder Jozef Israels (1824-1911). Zijn vader was specialist in het zogenaamde vissersgenre en had met monumentale, sentimentele doeken als ‘Langs moeders graf’ (1856) en ‘De verdronken visser’ (1861) op dat moment al internationale erkenning. Toen het gezin in 1871 naar Den Haag verhuisde werd Jozef spoedig het middelpunt van de sterk aan de weg timmerende Haagse School en bij zijn dood in 1911 was hij wereldberoemd. Jozef Israels wilde, zoals hij zelf in 1903 nog aan Jan Veth schreef, met zijn werk grote levensproblemen aanpakken en het publiek ermee ontroeren. Tot op zeer hoge leeftijd was zijn atelier een trefpunt voor jongere en oudere schilders, schrijvers, verzamelaars en andere bewonderaars en geestverwanten. In die sfeer groeide Isaac Israels op en aanvankelijk werkte hij dan ook - sterk gepousseerd door en in het verlengde van zijn vader - in een naturalistische stijl. Op zestienjarige leeftijd, in 1881, debuteerde hij op de Haagse Tentoonstelling met een militaire scène, die direct door de zeeschilder H.W. Mesdag werd gekocht voor zijn privé-verzameling (en die nog steeds in het Museum Mesdag in Den Haag te zien is). In de daaropvolgende jaren werd het sociale element in Israëls' werk steeds groter. Voor zijn monumentale werk ‘Het vertrek der kolonialen’ maakte hij vele detailstudies, variërend van uitgewerkte schetsen tot krabbels, zowel van de verschillende personen als van de afzonderlijke groepjes. De ‘Kolonialen’, dat Isaac in 1885 op de Parijse Salon exposeerde, sluit goed aan bij de grotere samengestelde stukken met sociale inslag uit diezelfde tijd van bijvoorbeeld Jan Toorop en de Belg Léon Frédéric. Het betreft een vorm van naturalisme die met name in Brussel op dat moment zeer actueel was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat ‘Het vertrek der kolonialen’ daar eveneens terechtkwam. Het werd gekocht door de bekende Brusselse verzamelaar Dr. Lequime, die in zijn privé-museum actuele Belgische kunst in een internationaal kader wilde plaatsen. Helaas is deze collectie, waarover Gustave Vanzype schreef dat zonder deze de Belgische moderne schilderkunst niet bestudeerd kon worden, in 1921 uit elkaar gevallen en geveild.Ga naar eindnoot1 | ||||||
[pagina 764]
| ||||||
Isaac Israels, ‘Het vertrek der kolonialen’, 1885, Kröller-Müller Museum, Otterlo.
Het is kenmerkend voor Isaacs rol als wonderkind dat van de drie grote salonstukken die hij voor zijn twintigste maakte er twee in zulke bepalende en representatieve collecties als die van Mesdag en Lequime terechtkwamen. In 1885 raakte Isaac Israels in een crisis. Zeer tot verdriet van zijn ouders kapte hij met zijn succesvolle naturalistische werk en verliet het ouderlijk huis voorgoed. Tot ongeveer 1893 trok de jonge schilder zich zelfs geheel uit het officiële kunstleven terug. In Amsterdam woonde hij onder meer een tijdlang in het huis van Willem Witsen, van waaruit hij, gewapend met schetsboeken, de stad introk om zijn impressies van het dagelijks leven om hem heen zo snel mogelijk vast te leggen. Later zou Israëls de nog grotere anonimiteit van wereldsteden als Londen en Parijs zoeken. Van doorslaggevend belang voor Isaacs omslag en zijn latere ontwikkeling was een reis die hij in 1885 naar de Borinage maakte. Helaas beschikken we niet over gedetailleerde bronnen over zijn verblijf daar, behalve schetsen en tekeningen, maar die geven wel een goed beeld van zijn betrokkenheid. In 1885 was het Waalse industriebekken eigenlijk pas relatief kort door kunstenaars ontdekt. De Belg Constantin Meunier (1831-1905) kwam er voor het eerst in 1878/1879 en werkte onder andere in de Cristalleries du Val-Saint-Lambert en in de Usines Cockerill in Seraing bij Luik. Later zou hij de grote vertolker van de heroïsche mijnwerker worden. Ook Vincent van Gogh was ongeveer in die zelfde periode in de Henegouwse Borinage, maar hij werkte er niet als schilder maar als prediker.Ga naar eindnoot2 De meeste kunstenaars die het Belgische arbeidersleven als thema namen, bezochten de streek iets later en pas in de jaren negentig werden de verschrikkingen van de industrie een gevestigd thema in de kunst. Behalve bij Léon Frédéric en Frans van Leemputten is dat ook te zien bij jongere Belgische kunstenaars als François Marechal, Evert Larock, Maximilien Luce en Cécile Douard. Voor Isaac Israels is het leven in en om de fabrieken nooit een echt thema geworden, maar hij begon zijn onderwerpen wel op dezelfde manier te bekijken en in snelle krabbels vast te leggen als hij later het vertier in de kroegen en mondainere leven in de modehuizen ging bekijken en vastleggen. Getuige een van zijn vele bewaardgebleven schetsboeken bezocht hij Charleroi en de glasfabrieken aldaar. Hoewel Israëls doorgaans nog al veel vellen uit zijn schetsboeken scheurde, meestal omdat hij die tekeningen als geheugensteuntje gebruikte bij ander werk of omdat hij ze apart bewaarde of exposeerde, is dit boek zo goed als intact gebleven. | ||||||
[pagina 765]
| ||||||
Iets anders wat opvalt is dat in dit Borinageschetsboek minstens even veel aandacht wordt besteed aan de directe omgeving van de fabrieken als aan het leven er binnen, wat toch over het algemeen als een karakteristieker thema gold. Het lijkt wel of Isaac het meeste plezier had in het beeld van de vrouwen die op hun bankjes zitten te pauzeren. Na deze Belgische reis, en de daar op aansluitende Amsterdamse ‘Wanderjahre’, bleef Isaac, tot zijn dood in 1934, in de persoonlijke impressionistische stijl werken waaraan hij nu zijn populariteit te danken heeft. Het ging hem vooral om het snelle vastleggen van emoties en situaties en hij liet steeds meer details weg. Maar, zoals een van Isaacs biografen - de internist J.H. Reisel, die in 1966 op hem promoveerde - expliciet stelde, ‘zonder wezenlijk iets te veranderen of enige ontwikkeling in stijl of onderwerp te tonen, of kennelijk ook maar te pogen, tot een experiment te komen’.Ga naar eindnoot3 En dat is een wezenlijk andere houding dan die van zijn sterk met de mode en de tijd meegaande vader. Voor de vele liefhebbers van het werk van de zoon is die weinig op vernieuwing gerichte ontwikkeling nooit een bezwaar geweest. Isaac Israels' snelle observaties blijven juist door de persoonlijke visie die er uit spreekt nog steeds eigentijds aandoen.
Saskia de Bodt | ||||||
Tentoonstellingen:
| ||||||
Literatuur:
Isaac Israels, bladzijde uit schetsboek, Borinage, 1885.
|
|