zijn en de hemel niet de kleur heeft van verse boter.’ Deze spottende opmerking aan het adres van de schilder Camille Pisarro vat Theunynck op als een geuzenterm: trots verwelkomt hij er de lezer mee. Zo verklaart hij meteen dat hij niet gelooft in een exacte weergave van een objectieve werkelijkheid, dat realisme met andere woorden hier niets te zoeken heeft. Ook het verband tussen literatuur en schilderkunst wordt in de titel gelegd. De letters zijn paars, zodanig dat behalve de bomen zelf ook het woord ‘bomen’ een ongewone kleur aanneemt. Een beetje zoals bij de evergreen ‘Ceci n'est pas une pipe’ wordt zo de aandacht getrokken naar het letterlijke, de materialiteit van de taal.
De lezer kan ook op de achterflap heel wat uitleg krijgen bij deze bundel. Zo leren we dat Theunynck door zijn bewondering voor Vincent van Gogh de ambitie opvatte om schilder te worden, door zijn gebrek aan talent daarvan heeft moeten afzien en zich heel wat later op de poëzie geworpen heeft. Interessant is daarbij de opmerking dat hem nu ‘met woorden lukt (...) wat hij met verf vergeefs heeft geprobeerd: beelden creëren en emoties vastleggen’. Dat is een duidelijke intentieverklaring, die echter twee verschillende richtingen opgaat: het afbeelden (van met name emoties) en het creëren (van beelden). Het statuut van de werkelijkheid blijft daardoor zeer ambigu: was ze er al voor Theunyncks poëzie of ontstaat ze eruit?
De bundel van Theunynck heeft de omvang van een roman, er valt lang en veel in te lezen. In tegenstelling tot de opvallende en vaak opgemerkte hechtheid van zijn eerste bundel, Berichten van de Pan American Airlines & Co, vinden we in dit boek een grote verscheidenheid aan poëzie. De invloed van heel verschillende beeldende kunstenaars is daar niet vreemd aan. Klimt inspireert een cyclus, maar ook Masereel en Hopper bijvoorbeeld. Het eerste deel, getiteld Het papieren tijdperk, doet nostalgisch-romantisch aan. Het eerste gedicht over de koetser eindigt zo:
Zijn handen ruiken nog naar boom,
zijn kleren naar schaap. Het heeft geen haast.
En zie hoe hij de kleine hand van de tijd
neemt en met haar wandelt in de herfstzon. (p. 11)
In
Het papieren tijdperk gaat het over onthaasting, over natuur, ambacht en herinne-
Peter Theunynck (º1960) - Foto Benny de Grove.
ring. De parallel tussen het vel (papier) en de huid erotiseert het geheel. Ook de poëticale interpretatiemogelijkheden zijn talrijk aanwezig. De eenvoud van het papier vergroot het contrast met de complexiteit van het schrijven:
in de kuip vindt het papier zijn samenhang
maar jij ontsnapt me van de eerste tot de laatste zang. (p. 16)
Zoals in de rest van de bundel vinden we ook in deze cyclus veel inversie:
en in de zuiderzon de ram zijn vacht tot wasdom
Die grammaticale eigenaardigheid doet archaïsch aan, maar past goed bij het beeldende karakter van deze poëzie. Het werkwoord neemt de laatste plaats in, na adjectieven en substantieven. Een inversie kan ook ingeleid worden door ‘hoe’: ‘Hoe op een winter hij de vlokken kaardt’ (p. 14). Dat lijkt een oproep om te kijken, zoals in een vorig citaat ‘En zie hoe hij...’. De aandacht wordt getrokken naar de bijzonderheden van het beeld, niet naar de handeling die erbij hoort.
Een cyclus die dezelfde romantische sfeer uitademt als die van Het papieren tijdperk is getiteld Ardens blauw. De titel geeft aan dat het de bedoeling van de dichter zou kunnen zijn een bepaalde kleurtint weer te geven via een serie gedichten. Ook hier wordt dus weer sterk naar het beeld toe geschreven. Het valt op dat op één na alle gedichten als titel een substantief heb-