| |
| |
| |
Op zoek naar een publiek
De korte film in Vlaanderen
Erik Martens
werd geboren in 1962 te Deurne. Studeerde Germaanse filologie aan de Universiteit Antwerpen (UFSIA) en de K.U. Leuven. Is redactiesecretaris van het tijdschrift ‘Streven’ en filmmedewerker van het dagblad ‘De Standaard’. Adres: Mellinetplein 11, B-2600 Berchem
Het gebrek aan publieke belangstelling voor de korte film is het stille verdriet van elke kortfilmer. We weten allemaal dat de korte films (de one-reelers) en niet de langspeelfilms, aan de wieg van de cinema stonden, maar die periode ligt ver achter ons. Lang geleden waren ze - in hun verschillende gedaanten - immens populair, maar nu niet meer. We gaan naar de bioscoop voor een langspeelfilm, we zetten de tv aan voor een televisiefilm, een documentaire, of een feuilleton, maar zelden of nooit gaan we voor een avondje korte film. Het moet iets te maken hebben met de psychologie van de menselijke lustgevoelens: we verkiezen ‘veel’ (lang) boven ‘weinig’ (kort).
Intussen is de korte film als genre helemaal uit het straatbeeld verdwenen. In de gewone bioscoop vind je hem niet meer. Tien jaar geleden, toen de vertoning ervan nog gesteund werd via het detaxatiemechanisme (een premie voor de producent/ distributeur), was dat nog wel het geval. Het systeem kende echter zoveel ongewenste neveneffecten dat het werd opgedoekt. Tegenwoordig is er alleen subsidie voor het maken van een korte film, niet meer voor het vertonen ervan. Indien de ‘Vlaamse Audiovisuele Selectiecommissie’ een project goedkeurt, subsidieert het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap via het ‘fonds film in Vlaanderen’ tot 85% van de productiekosten van de korte film. Voor animatiekortfilms gaat dat tot een bedrag van maximum 4,5 miljoen frank (± f 245.000,-), voor de gewone korte film wordt de grens gewoonlijk gesteld op 3 miljoen BEF. Er worden dus nog altijd korte films gemaakt, heel wat trouwens, maar zodra ze voltooid zijn en hun rondgang op de festivals hebben gemaakt, worden ze veroordeeld tot het reservaat. In een zeldzaam geval worden ze geprojecteerd in een kleine bioscoop of een cultureel centrum, als voorprogramma bij een langspeelfilm. Soms wordt een korte film opgenomen in een even zeldzaam compilatieprogramma dat gedurende een korte periode het arthouse-circuit afschuimt (bij-
| |
| |
Ilse Somers, ‘Sancta Mortale’ (1997) met o.a. Julien Schoenaerts
voorbeeld de verschillende Kort maar dapper-series). Bij uitzondering worden ze vertoond op televisie. Ook in 1999 gaf de tv-zender Canvas tijdens de zomermaanden een overzicht van een aantal interessante werkjes onder de noemer ‘Film Kort’. Het is iets, maar niet veel.
| |
De filmfestivals
Wanneer je het kortfilmgebeuren bekijkt vanuit de overduidelijke constatering dat dit filmgenre geen of weinig publiek bereikt, dan lijkt de toekomst van de korte film onzeker. Niets is minder waar. Tegenover de geringe interesse van het gewone publiek staat een grote eensgezindheid in de filmgemeenschap over de waarde en het belang van de korte film. Alle grote filmfestivals hebben secties waarin kortfilms al dan niet in competitieverband, aan bod komen. Je kunt het hele jaar door van de ene manifestatie naar de andere: van het Sundance festival (Park City, VS januari), naar Berlijn (februari), Cannes (mei), Sydney (juni) Karlovy Var (juli), Melbourne (juli), Toronto (september), Venetië (september), Chicago (oktober), om alleen maar de belangrijkste te noemen. Ook de Belgische festivals besteden aandacht aan de korte film. De twee grootste, Brussel (januari) en Gent (oktober), hebben een competitiegedeelte. Hetzelfde geldt voor het festival van Namen (september), het belangrijkste Waalse festival. Op de festivals en andere evenementen die uitsluitend voor kortfilmers worden georganiseerd, kom ik later terug.
Een prijs winnen op zo'n festival is van grote betekenis. Niet alleen omdat de maker erkenning vindt voor de kwaliteiten van zijn korte film, maar vooral omdat hij weet dat alle ogen nu op hem gericht zijn en dat een
| |
| |
Hilde van Mieghem, ‘De Suikerpot’ (1997) met Aline Cornelissen als Kristien.
eerste langspeelfilm een reële mogelijkheid wordt. Zodra een cineast zijn korte film bekroond weet, komt het einde van de kortfilmperiode in zicht. Hij of zij zal dat ten stelligste ontkennen en terecht wijzen op de eigen merites van het genre, maar de praktijk wijst nu eenmaal uit dat de meeste cineasten de korte film gebruiken als opstapje voor de langspeelfilm.
Het komt ook voor dat een korte film later onderdeel gaat uitmaken van een langspeelfilm: denk aan Stranger than Paradise, de Camera d'or in Cannes 1986, in een eerste fase een korte film. Ook het langspeeldebuut van Dominique Deruddere, Crazy Love (1987), is zo'n film die als korte film is begonnen en nadien tot een langspeelfilm werd omgebouwd.
De korte film dus als middel. Om dit te illustreren geef ik een aantal recente voorbeelden. Op het festival van Brussel van 1998 werd Dear Jean-Claude bekroond, de eerste korte film van Willem Wallyn. Intussen loopt Film 1, zijn eerste langspeelfilm rond de ervaringen van zijn vader in de Agusta-zaak. Ilse Somers won met Sancta Mortale de grote prijs op het filmfestival van Gent 1997; ze schreef intussen het scenario van de langspeelfilm Olivetti 82 en wordt al enige tijd gelinkt aan het langspeelproject Loch Ness. Hetzelfde festival bekroonde toen ook het regietalent van Hilde van Mieghem met haar verrassende debuut De suikerpot. Van haar zijn geen langspeelplannen bekend. Maar van Danny Deprez en Jean-Claude van Rijckeghem, die met Oktobernacht aan dezelfde competitie deelnamen, hebben we nu de langspeelfilm De bal. En op het jongste filmfestival van Gent
| |
| |
‘Oktobernacht’ van Danny Deprez en Jean-Claude van Rijckeghem.
ging het langspeeldebuut De man van staal van Vincent Bal - een van de betere kortfilmers, maker van o.m. The Bloody Olive - in première. Misschien hebt u intussen die leuke film van Benoît Marriage gezien, Les convoyeurs attendent, met Benoît Poelvoorde in de hoofdrol. Wie zijn korte film Le Signaleur gezien heeft (bekroond in Clermont Ferrant 1998 en voordien ook al in Cannes), weet dat Marriage in zijn langspeelfilm uit dezelfde biosfeer putte. Het lijstje kan eindeloos uitgebreid worden. Ik sluit af met Leonie van kortfilmer Lieven Debrauwer, enkele jaren geleden Vlaanderens trots in Cannes. Welnu, Debrauwer werkt momenteel aan zijn langspeelfilm Pauline en Paulette.
De Vlaamse korte film is in het buitenland het meest bekend door de korte animatiefilm. Raoul Servais kaapte in 1966 een eerste prijs weg voor Chromophobia op het festival van Venetië, in 1971 kreeg hij in Cannes de grote prijs van de jury voor Operatie X-70, in 1979 een gouden palm voor Harpya. En dan mogen we natuurlijk Nicole van Goethems oscar voor Een Griekse tragedie in 1987 niet vergeten. In Gent werd vorig jaar Suburbanites bekroond, een animatiefilmpje van tien minuten, waarin animatiefilmer Stefan Vermeulen zijn verhaal doet in contrastrijk wit en zwart. Er zijn geen tussentonen. Expressief, maar inhoudelijk minder verrassend. Twee hogescholen (KASK, Gent en La Cambre, Brussel) spelen een belangrijke rol in deze sector. De overgang naar een lange animatiefilm ligt (in Vlaanderen althans) minder voor de hand: Servais' Taxandria is de uitzondering die de regel bevestigt.
| |
| |
| |
De gespecialiseerde festivals
Ten onrechte suggereert deze lange lijst deserties dat het korte genre niet meer is dan het verplichte nummertje om toegelaten te worden tot de wereld van de volwassen langspeelfilm. We moeten het zo bekijken: voordat piloten een lijntoestel krijgen, geven we ze eerst een klein vliegtuigje. Daarmee degraderen we niet elk sportvliegtuig tot een pedagogisch hulpmiddel, ook al neemt de grote meerderheid van de passagiers zelden een klein toestel. De korte film is een eigen genre met specifieke eisen en biedt, naast het nadeel van de publieksschaarste, tal van creatieve en andere voordelen. Om te beginnen is de korte film goedkoop, en gezien de huidige subsidiëringspolitiek relatief eenvoudig te realiseren. Ongeveer een derde van de subsidieaanvragen wordt in Vlaanderen goedgekeurd. Omdat het een goedkoop genre is, heeft de maker een grotere creatieve vrijheid dan bij een langspeelfilm. Uit commerciële of andere overwegingen een publiek naar de mond praten is gewoon niet aan de orde. Met een klein vliegtuigje maak je loopings en pirouettes; op de lijn Brussel-New York zorg je dat de passagiers op de bestemming aankomen.
Overigens vervullen de documentaire en de reclamefilm tot op zekere hoogte dezelfde functie. Voor de gebroeders Dardenne aan het ‘speelfilmen’ raakten, maakten ze zich verdienstelijk met documentaires. In Groot-Brittannië leverde de documentaire een substantiële bijdrage aan de opleving van de sociale film.
Er bestaan naast de grote filmfestivals, die alle genres aan bod laten komen, een aantal festivals uitsluitend voor kortfilmers. De meetings voor de sportvliegers. Het meest gerenommeerde is het Franse festival van Clermont-Ferrant (januari), dat al enkele jaren over de 100.000 bezoekers trekt - meer bezoekers dus dan bv. het filmfestival van Gent. Frankrijk is overigens een bijzonder kortfilmvriendelijk land. Er bestaat een ‘Agence du Court Métrage’, dat belangrijke promotionele en logistieke steun biedt aan de sector; er is een Centre International du Court Métrage op komst; er zijn regionale steuninitiatieven; France 3, Antenne 2, Canal + en Arte hebben een concrete vertoningspolitiek en steunen de korte films ook op andere manieren (coproducties, etc.). Ook Belgische films worden hier vertoond en het gebeurt dat de ‘Agence’ de rechten koopt van een Belgische korte film voor vertoningen in Frankrijk.
Daarnaast heb je nog het festival van Tampere (Finland, maart), Oberhausen (Duitsland, april), Vila do Conde (Portugal, juli), en ga zo maar door.
In Vlaanderen zijn de initiatieven van een meer bescheiden omvang: ‘Het grote ongeduld’ (VUB, Brussel) vertoont al jaren werk uit de filmscholen, voor de laatste uitgave van ‘Leuven kort’ kwamen zo'n 2500 mensen opda-
| |
| |
Stefan Vermeulen, ‘Suburbaines’ (1998).
gen en recent nog vond een kortfilmhappening plaats in de Botanique, het cultureel centrum van de Franse Gemeenschap in Brussel. Er bestaat een Belgische vereniging die opkomt voor de belangen van de kortfilmer, Cinema Brevis, maar bij gebrek aan middelen blijft haar rol tamelijk beperkt.
| |
‘Eigen kind, schoon kind’
Hoe is het gesteld met de kwaliteit van de sector in Vlaanderen? Om hierover geen al te lichtzinnig oordeel te vellen heb ik voor de gelegenheid de integrale Belgische productie doorgenomen van het jaar 1998. Cinema Brevis stelde mij een doos ter beschikking met daarin 88 videocassetten (waaronder een aantal compilaties). Ongeveer honderd films dus, de oogst van een normaal jaar. Het grootste deel daarvan zijn afstudeerprojecten van studenten aan de verschillende filmscholen. De studenten gebruiken de infrastructuur van de school, maar vullen het gat in het budget aan met eigen geld. In 1998 subsidieerde de Vlaamse Gemeenschap zestien ‘professionele’ korte films, waarvan drie korte animatiefilms. Dat kostte het fonds ‘Film in Vlaanderen’ 40 miljoen BEF (±f 2.200.000,-).
Belangrijk in een globale karakterisering van de Vlaamse korte film is het feit dat het merendeel van de makers jonge cineasten zijn (dat geldt in elk geval voor de eindexamenwerken van de filmscholen), met alle voor- en nadelen vandien. Heel wat projecten gaan van start met een bevlogen idee, dat, zo blijkt bij de (altijd heel lange) eindgeneriek, maar rudimentair wordt uitgewerkt. Ernst wordt vaak verward met diepgang. Daar staat over het algemeen een behoorlijke technische en stilistische vaardigheid tegenover. Fotografie, beeldregie en montage zijn in orde, maar een goede acteursregie is zeldzaam. Scènes komen niet tot leven, houterigheid is troef. Het contrast met de
| |
| |
Fien Troch, ‘Verbrande aarde’ (1998), met o.a. Peter van den Begin.
Waalse productie is op dit gebied opmerkelijk (in mijn doos zat de productie van beide landsdelen). De vitaliteit van J'adore le cinéma van Vincent Lannoo is gewoon van een andere orde dan het veel stroevere Verbrande aarde van Fien Troch - beide titels werden bekroond op het recentste festival van Brussel.
Wat betreft kwaliteit is de situatie van de Vlaamse korte film niet wezenlijk verschillend van die van de langspeelfilm, maar er wordt wel vaker gescoord. Gewoon omdat er relatief veel korte films gemaakt worden. En allicht ook omdat, zoals gezegd, een cineast zich in een korte film eigenzinniger opstelt. Vrijheid van de cineast, blijheid van het publiek. Op buitenlandse festivals is de Vlaamse korte film prominenter aanwezig dan de langspeelfilm.
| |
Mooie toekomst?
Het verdriet van de Vlaamse kortfilmer ten spijt is het niet zo slecht gesteld met de Vlaamse korte film. De korte film is nog altijd een gebied waar een aanzienlijke mate van creatieve vrijheid heerst. Hopelijk zal dit zo blijven wanneer de kortfilmers niet meer bij de administratie, maar bij de ‘filmmanager’ van het nieuw Vlaams Audiovisueel fonds gaan aanbellen. Als men beslist om ook hier, zoals bij de Vlaamse openbare omroep, de markt tot norm te verheffen, dan ziet de toekomst er minder rooskleurig uit. Terwijl tegenwoordig heel wat televisiezenders belangrijke partners zijn - denk maar aan Channel 4 in Engeland, Canal+, en zelfs de RTBF - bouwt de VRT haar activiteiten op dit gebied af. Net op een moment dat er een frisse wind
| |
| |
gaat waaien door de verschillende Europese nationale cinema's (Spanje, Frankrijk, Duitsland, Engeland...), blijft het in Vlaanderen erg stil.
Terug naar de korte film. Een groot publiek zullen de kortfilmers nooit bereiken, maar mensen uit de sector zouden de koppen eens bij elkaar kunnen steken om in samenwerking met een subsidiërende instantie een centraal agentschap voor de korte film in het leven te roepen, naar analogie van wat in Frankrijk bestaat. De korte film is immers per definitie een ondoorzichtige, versplinterde sector. Producenten komen en gaan. Een korte film heeft zelden een distributeur. Wie een korte film programmeert, moet dus contact zoeken met de producent. Vaak is die het jaar na zijn korte film al drie keer van beroep veranderd. Voorlopig vervulde Cinema Brevis die taak in België, maar op een bescheiden schaal, zonder veel logistieke armslag. Kortfilmer, programmator en kijker zouden gebaat zijn met een centrum voor de korte film. Een platform ook om met de overheid over het genre te praten.
Maar er is ook goed nieuws voor de kortfilmers: met de moderne generatie pc-films, opgenomen met de digitale videocamera, vervolgens gemonteerd op de pc en nadien ‘geprint’ op 35 mm film, kost filmmaken maar een fractie van wat een ouderwetse onvervalste celluloidfilm kost. De Dogma-95-school van Lars von Trier en Thomas Vinterberg krijgt navolging. Een bepaald type film zal voortaan niet meer zo gauw op celluloid gedraaid worden. Het ligt in de lijn van de verwachtingen dat ook kortfilmers er massaal gebruik van zullen maken. De korte film, ook de Vlaamse, zal dus een nog toegankelijker genre worden. Tenminste toch voor de makers.
Voor meer informatie over de Vlaamse (en Belgische) korte film kunt u terecht bij Luc Joris, Cinema Brevis, Bondgenotenstraat 52, 1190 Brussel, (02) 343.65.61.
|
|