| |
| |
| |
Anne Provoost (º 1962) - Foto David Samyn.
| |
| |
| |
Volwassen literatuur voor de jeugd
Het werk van Anne Provoost
Annemie Leysen
werd geboren in 1948 in Heist op den Berg. Studeerde Germaanse filologie aan de K.U. Leuven. Is lector aan de katholieke Hogeschool Leuven, recensente voor ‘De Morgen’ en het radioprogramma ‘De Kunstberg’ (Radio 3) en juryvoorzitter van ‘De Gouden Uil’ (kinder- en jeugdboeken). Publiceerde diverse essays i.v.m. jeugdliteratuur. Adres: Bertemstraat 7, B-3001 Heverlee
Anne Provoost is niet echt een veelschrijfster. Ze is niet het soort auteur dat elk jaar obligaat een nieuw boek wil afleveren. Met een eerder bescheiden œuvre: drie romans voor jongeren vanaf 13 jaar, drie kleine boekjes voor beginnende lezers, enkele verhalen en een theatertekst, slaagde ze erin een stevige reputatie op te bouwen als schrijfster voor de jeugd. Haar drie romans werden in Vlaanderen en Nederland bekroond met de meest prestigieuze prijzen voor jeugdliteratuur en kregen inmiddels al vaste plaatsen op verplichte literatuurlijsten van middelbare scholieren. Samen met die andere veelgeprezen auteur, Bart Moeyaert, gaf Anne Provoost de Vlaamse jeugdliteratuur een andere wending en zorgde ze voor een nieuw geluid.
Anne Provoost werd in 1964 in Poperinge geboren. Ze groeide op in een klein West-Vlaams dorp. Al gauw ging ze verhalen verzinnen en schreef ze hele schriften en dagboeken vol. Na haar studies Germaanse filologie en pedagogiek woonde ze een tijdlang in Minneapolis (U.S.A.). Daar werkte ze in een kinderdagverblijf en schreef ze kinderverhalen voor weekbladen. Nu woont Anne Provoost met haar man en haar drie jonge kinderen in Borgerhout. In 1995 gaf ze haar baan bij een uitwisselingsorganisatie voor jongeren op om fulltime te gaan schrijven.
Dat schrijven is voor Anne Provoost een ambachtelijke en cerebrale bezigheid: ze neemt rustig de tijd voor haar boeken. Ideeën en ingevingen worden vaak hersenoefeningen die haar gedurende vier of vijf jaren kunnen bezighouden en die pas na een langdurig rijpingsproces in een boek verwerkt worden. Anne Provoost bedrijft literatuur met grote toewijding, precisie, aandacht en gedrevenheid. Haar romans zijn nooit vrijblijvend. Ze neemt duidelijke standpunten in over actuele hangijzers, zonder daarom pedagogisch-didactisch of boodschapperig te worden, een euvel waarin overigens
| |
| |
auteurs voor adolescenten wel eens vervallen. In een interview zei ze: ‘Als we het toch over een boodschap moeten hebben, dan beperk ik me graag tot één ding: het uitrekken van het empatisch vermogen van de lezer. De lezer de kans geven om in andermans schoenen te staan.’ Dat kan dan, volgens Provoost, tot meer begrip en een rechtvaardiger oordeel leiden.
| |
Niet voor maar over jongeren
Haar eerste jeugdroman, Mijn tante is een Grindewal (Houtekiet, 1990), werd meteen gelauwerd met de Vlaamse Boekenleeuw 1991 en met de Inter-provinciale Prijs voor de Jeugdliteratuur. Het boek werd vertaald in het Engels, Duits, Noors, Deens en Zweeds. De roman gaat over incest. Anna, het hoofdpersonage, is hier aan het woord. Ze vertelt over het bizarre en bazige gedrag van haar nichtje Tara Myrold, die alleen maar rode T-shirts draagt en almaar geheime boodschappen in flessen stopt. Praten doet ze helemaal niet meer na de zelfmoord van haar moeder. Wanneer op een dag een kudde grindewallen (een soort walvissen) op de kust van Cape Cod strandt, zetten de twee meisjes alles in het werk om de dieren te redden. Tara herkent haar eigen penibele situatie in die van de gestrande dieren. Bij een jonge biologe die zich inzet voor de walvissen, vindt ze het nodige vertrouwen én de bevrijdende woorden om haar angstvallig bewaarde geheim bespreekbaar te maken. Met grote omzichtigheid en zonder melodrama behandelt Anne Provoost in dit boek het incestprobleem, een zware thematiek, gevat in een ingenieus geconcipieerde plot. In deze eerste roman werd haar literaire talent meteen duidelijk. Ze laat de lezer, met stukjes en beetjes, stilaan vermoeden en later, samen met het hoofdpersonage, begrijpen waar het precies om gaat, door hem tussen de regels te laten lezen. Dat procédé creëert een beklemmende spanning die ook in de roman Vallen terug te vinden is.
Vallen is evenmin een lichtvoetig verhaal. Het boek was aanvankelijk, bewust, bedoeld voor een volwassen publiek. En zo oogt het ook: een solide uitgave met op de voorpagina een foto van een half-liggende danseres in ‘Rosas’-stijl. Het bepalen van de doelgroep is tenslotte niet haar zaak, vindt Provoost. Dat moeten uitgevers, bibliothecarissen of de lezers zelf maar uitmaken.
‘Als men mij vraagt waarom ik voor jongeren schrijf, zeg ik meestal dat ik niet vóór jongeren schrijf, maar over jongeren. Is een boek met een bejaarde als hoofdpersonage noodzakelijk een boek voor bejaarden?’
| |
Niemand is helemaal held
In Vallen doet de ik-verteller, de vijftienjarige Lucas, het verhaal van een zomervakantie in Montourin, een fictief Frans stadje.
Het boek is een ingenieus geconstrueerde vertelling over een warme, broeierige zomer vol onthullingen.
| |
| |
De titel is op zich al bijzonder suggestief: vallen heeft te maken met ‘vallen en opstaan’ bij het dansen, wat het Amerikaanse meisje Caitlin gedurende het hele boek doet. Vallen duidt evengoed op het ‘vallen en opstaan’ in de verwarde denkwereld van een onzekere, zoekende jongeman als Lucas, die door zijn slordige denken in allerlei valkuilen verstrikt raakt. De eerste bladzijden van het boek beschrijven hoe het meisje Caitlin met een ziekenwagen thuisgebracht wordt na een verblijf van drie weken in het ziekenhuis. Haar linkervoet werd geamputeerd; de gedroomde danscarrière is nu voor haar uitgesloten. Lucas bespiedt de aankomst vanaf een tafel die hij tegen het raam duwde om van daaruit alles wat om en bij het naburige klooster gebeurt, ongemerkt te kunnen observeren. Het verhaal brengt de lezer dan twee maanden terug in de tijd. De omstandigheden die tot het dramatische ongeval leidden, worden - met soms tergende precisie, meer dan tweehonderd bladzijden lang - afgepeld. Mondjesmaat, kom je als lezer de ware toedracht te weten. De gebruikte flash-back creëert ook hier spanning en maakt meerdere verhaallagen mogelijk.
Lucas brengt, zeer tegen zijn zin, samen met zijn moeder, zoals elk jaar de zomervakantie door in het huis van zijn overleden grootvader. In het oude klooster naast het huis woont ‘Sœur’. Meteen wordt duidelijk dat die het niet met Lucas' grootvader kon vinden. Caitlin Meadow, met wie Lucas als kind speelde, logeert met haar moeder Ruth bij Sœur.
Allerlei allusies en enigmatische uitspraken van de lokale bewoners en van Caitlin en het raadselachtige gedrag van zijn moeder brengen Lucas in verwarring en onzekerheid over het oorlogsverleden van zijn grootvader. Het toenemende ongenoegen in het stadje over de aanwezigheid van Arabische seizoenarbeiders versterkt de beklemmende, dreigende sfeer. Lucas raakt betrokken bij de terroristische activiteiten van een neo-nazistische beweging die geleid wordt door de charismatische Benoît. In zijn naïeve onwetendheid en onzekerheid komt Lucas algauw in de ban van de zekere rechtlijnigheid die Benoît uitstraalt. Voor hij het goed en wel beseft krijgt hij actief te maken met extreem-rechts en met de fascistoïde repressie van asielzoekers in de stad. Benoît heeft antwoorden op al zijn vragen over zijn grootvader en vertelt hem helder en duidelijk hoe die tijdens de oorlog ‘illegale praktijken’ had aangegeven. Hij verklikte in een vlaag van wanhoop een groepje Joodse kinderen en de nonnen die ze in het klooster verborgen hielden. Een heldendaad in de ogen van Benoît, een schurkenstreek in de ogen van Caitlin.
Een derde verhaalgegeven is de verhouding tussen Lucas en Caitlin, een variatie op het Romeo-en-Julia-thema. Provoost voert het Joods-Amerikaanse meisje op als het geweten van de slordige denker, Lucas, die pas aan het eind inziet dat hij de verkeerde keuze maakte. Zij moet haar vriend duidelijk
| |
| |
maken hoe racisme functioneert: ‘Daarom maken ze hun eigen zekerheden (...). Ze willen alles wat nieuw is buiten. Ze eisen macht. Wie macht heeft hoeft niet bang te zijn.’
Het boek waarschuwt voor ‘onwetendheid’ van wat ooit gebeurde, want die leidt tot herhaling van de geschiedenis. Het stelt nationalisme, fundamentalisme en radicale onverdraagzaamheid aan de kaak. Het toont aan dat denken, góed denken, essentieel is bij het kiezen van standpunten en het nemen van beslissingen. Provoost doorziet en ontzenuwt de retoriek en de clichés van extreem-rechts, die door een handig gebruik van misleidende logica zeer plausibel en overtuigend kunnen klinken. Toch klinkt het verhaal nooit moraliserend of irritant pamflettair. Niemand is hier helemaal held, helemaal sukkel of helemaal schurk. Wie het leest, wordt gedwongen op zijn beurt keuzes te maken en een antwoord te geven op de open vragen waarmee het boek eindigt. Vallen is een stilistisch uitermate verzorgd boek. De sobere stijl beweegt zich tussen gedetailleerde, sfeervolle beschrijvingen en geloofwaardig klinkende dialogen. Provoost creëert een beklemmende, haast obsederende sfeer door allerlei constanten op de achtergrond in te bouwen: de kettingzaag van Lucas' grootvader, de broeierige warmte, het gezoem van de insecten, de eindeloze dansrepetities van Caitlin, het gezeul met houtblokken, het zijn stuk voor stuk betekenisvolle verwijzingen naar wat zich op de voorgrond afspeelt.
| |
Het meisje van glas
In haar nieuwste boek De Roos en het Zwijn volgde Anne Provoost een ander spoor. Het sprookje ‘De Schone en het Beest’ werd in de eerste helft van de 16de eeuw opgetekend door de Italiaan Gianfresco Straparola en werd later in een Franse versie als ‘La Belle et la Bête’ herschreven door Madame Le Prince de Beaumont. Samen met de verfilmingen van Cocteau en Walt Disney leverde dit intrigerende sprookje voor Anne Provoost de basisstof voor een meeslepend, fascinerend en met grote nauwkeurigheid gecomponeerd en geschreven verhaal.
De belangrijkste ingrediënten van ‘De Schone en het Beest’ bleven in het boek bewaard: een koopman met drie bloemen van dochters brengt telkens geschenken mee van zijn verre reizen. De jongste, en mooiste, draagt hij het meest in het hart. Ze is ook anders en heel bijzonder. Tijdens een van zijn handelsmissies verdwaalt de man. Hij komt terecht in een verlaten landhuis, waar hij zich tegoed doet aan voedsel, drank en warmte en waar hij tenslotte een mysterieuze roos uit de tuin steelt. Het Beest, de eigenaar van het huis werd ooit vervloekt tot een bestaan als monster, een vervloeking die pas kan worden opgeheven door een beantwoorde liefde. Hij eist de vader op als vergelding voor de diefstal. De jongste dochter neemt diens plaats in. In De Roos
| |
| |
en het Zwijn loopt het allemaal minder vorstelijk en Hollywoodiaans af. In negen hoofdstukken zette Anne Provoost het verhaal naar haar hand. In een epische stijl, die ook voor de nodige afstand zorgt, laat ze de heldin Rosalena het verhaal doen van haar noodlottige schoonheid: ‘Van mij wordt gezegd dat ik de mooiste vrouw ter wereld ben. Ik heb rode lippen, een sneeuwwitte huid en handen als kostbare schelpen. In de Onze-Lieve-Vrouwekerk staan heiligenbeelden die naar mijn beeld zijn geschapen. Mensen denken dat ik op de Heilige Maagd Maria lijk, maar de waarheid is dat de Maagd op mij lijkt; de beeldhouwers zijn het me met tranen in de ogen komen opbiechten.’ Met dit openingsfragment wordt meteen de toon gezet. De schokkende schoonheid van het ‘Meisje-van-Glas’ (zoals haar vader haar aanvankelijk noemde wegens haar doorschijnende huid en haar frêle constitutie) zal zich tegen haar keren en oeverloze eenzaamheid veroorzaken. Jongemannen worden met verbijstering geslagen bij één enkele aanblik, de naijverige zussen Idelies en Richenel voorspellen dat enkel jaloerse begeerte haar lot zal worden, de engelen die het huis schimmig bevolken, beijveren zich om haar voor de lusten van het vlees te beschermen. De wat anarchistische tegelelfen - tegenspelers van de bedillerige engelen - brengen haar schoonheid tot volle bloei, maken haar immuun voor de dodelijke pokkenplaag, die de engelen hadden georchestreerd en blijven tot op het eind hun beschermeling trouw. Als kind vindt het meisje troost bij haar alter ego, een afzichtelijk knobbelzwijn, ‘even moederloos en stijf in de leden’ als zijzelf toen was en een voorafspiegeling van het latere Beest.
Het wrattenzwijn Zoran blijft immer waakzaam in haar buurt rondscharrelen en begeleidt het meisje in haar groei naar vrouwelijkheid: ‘Ik verloor kleine hoeveelheden bloed, en het was Zoran die me ondanks zijn pijn en zijn ongemak met de eindeloze toewijding van een pas bevallen moederdier schoonlikte’. Bij haar eerste seksuele ervaringen verdwijnt het knobbelzwijn even, om voor altijd te vertrekken wanneer Rosalena het liefdesgenot beleeft met haar dubbele minnaar, de twee pokdalige echtgenoten van haar, ook door de ziekte verminkte zussen.
Dat zij, als enige, gespaard bleef van de pokkenepidemie, maakt haar radeloos schuldbewust. Ze daagt de dood uit op haar wilde tochten naar de besmette stad: ‘Leven en dood waren voor mij twee zijden van éénzelfde muntstuk.’
Het Beest in dit verhaal is boer Thybeert: een verbitterde, misvormde man die alles wat hem lief was in het leven verloor en daardoor als een vereenzaamd monster tekeer gaat, want ‘onredelijkheid is het enige wat helpt tegen verdriet’. Rosalena verlaat uiteindelijk haar zieke vader, de enige die ze echt liefhad, om het beest te gaan beminnen. ‘Ik ga met mijn gezicht in de wind staan om te voelen wat me naar Thybeert drijft. Ik weet het niet zeker,
| |
| |
maar ik denk dat wat me vervult sneeuwwitte, doorschijnende liefde is, gaaf als mijn gezicht, en eerlijk als het zijne.’
De Roos en het Zwijn is een boordevol boek, dat meer dan één lezing nodig heeft. Het is een sprookje vol kobolden, bos- en wandgeesten, elfen en dwaallichten. Magie en geheimen hangen in de lucht. Het boek is ook voer voor psychoanalytici. Anne Provoost gaf haar verhaal een eigen Freudiaanse moraal mee: Rosalena voelt zich schuldig over haar ontluikende zinnelijkheid. Alleen door definitief afscheid te nemen van de vader kan ze een man in haar leven binnenlaten en zo tot volle seksuele ontplooiing komen. De Roos en het Zwijn klinkt ook als een sprookje: met de afstandelijkheid en de ondoorzichtigheid van de archetypische personages, met de breedvoerige en tegelijk zuinige vertelstijl, met de voorspellende dromen als flash-forwards, en met de voortdurende verwijzingen naar het onafwendbare lot dat een mensenleven bestiert.
In De Roos en het Zwijn geeft Provoost bovendien een boeiende schets van het herfsttij der middeleeuwen, vol bijgeloof, religieuze obsessies, vaganten, flagellanten, epidemieën, stank en verval. Anne Provoost situeerde het verhaal op de linkeroever van de Schelde, van waaraf de bewoners met ontzag en heimwee de rivier, de koggen van de Hanze en de torens van de kathedraal konden zien. Ook leerrijk dus, maar niet met de irritante didactische nadruk die historische jeugdromans wel eens ontsiert. Ingenieus is hier ook de merkwaardige compositie: de ik-verteller geeft een soms drammerig relaas van haar noodlottige geschiedenis; een mysterieuze spiegel laat haar toe verder te kijken. Zo kan Rosalena in de spiegel haar vader op zijn tochten volgen, kan ze toekomstige gebeurtenissen voorspellen, en kan ze interpretaties ten beste geven die met een gewoon ik-perspectief niet mogelijk zijn. Het boek ontroert en fascineert, door het tijdloze van de plot, door de zintuiglijke én bijwijlen humoristische epiek. Het biedt interessante literatuur voor jongelui die balen van de oeverloze kommer in zogenaamde adolescentenromans én, evengoed, voor elke volwassene die van grote verhalen op de wijze van bijvoorbeeld G. Marques houdt.
Met haar drie romans bewijst Anne Provoost dat literatuur voor adolescenten even ernstig moet worden genomen als die voor volwassenen en dat de grenzen tussen beide genres erg dun aan het worden zijn.
| |
Bibliografie:
anne provoost, Mijn Tante is een Grindewal, Houtekiet, Antwerpen, 1989, 159 p. |
anne provoost, Vallen, Houtekiet, Antwerpen, 1994, 264 p. |
anne provoost, De roos en het zwijn, Querido, Antwerpen, 1998, 111 p. |
|
|