| |
| |
| |
Tolerantie onder druk
Kees Schuyt
werd geboren te Leidschendam in 1943. Studeerde sociologie en Nederlands recht aan de RU Leiden. Is hoogleraar in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Publiceerde recent ‘Cultures of Unemployment’ (1994) (samen met G. Engbersen en J. Timmer); ‘Tegendraadse werkingen’ (1995); ‘Niet bij straf alleen’ (1998) (samen met Max Kommer). Verder publiceerde hij drie bundels met columns ‘De zittende Klasse’ (1992); ‘De ideeënkliniek’ (1995) en ‘Het raadsel van de studeerbaarheid’ (1997). Adres: Laan van Leeuwenstein, NL-2271 HL Voorburg (ZH)
Tolerantie is een onvolmaakte deugd voor een onvolmaakte samenleving. In de hedendaagse discussie over tolerantie wordt er aan getwijfeld of tolerantie wel tot de deugden gerekend kan worden. Men spreekt bijvoorbeeld van een kleine deugd (A. Comte-Sponville), de onmogelijke deugd (B. Williams) of een ongrijpbare deugd (D. Heyd). Tegenover deze sceptische geluiden staat de opvatting dat voor de hedendaagse multiculturele samenleving tolerantie noodzakelijk is, opdat de moderne samenleving ondanks grote culturele en morele, religieuze en politieke verschillen bij elkaar gehouden kan worden.
Is tolerantie eigenlijk wel een deugd? Sommige mensen twijfelen aan de goede gevolgen van tolerantie. Daarbij wijzen ze op ‘uit de hand gelopen zaken’ zoals een vermindering van het besef van goed en kwaad. De bewering dat te grote tolerantie geleid heeft tot morele onverschilligheid op velerlei vlak is niet op voorhand onzinnig. Ik zal dus het verschil tussen tolerantie en onverschilligheid, tussen tolerantie en gedogen, tussen tolerantie en het rationeel sluiten van compromissen tussen twee onverenigbare standpunten aan de orde moeten stellen. Voordat ik aan de hoofdvraag: ‘hoe sterk staat de tolerantie onder druk?’ of ‘hoe is het heden ten dage gesteld met de tolerantie?’ toe kom, zal ik het begrip tolerantie eerst aan een analyse moeten onderwerpen.
Ik stelde dat tolerantie een onvolmaakte deugd was. Waarom onvolmaakt? Omdat een van de centrale kenmerken van tolerantie is het toelaten van iets dat je in feite afkeurt. Omdat hetgeen je afkeurt toch plaats vindt, kan je over het resultaat niet erg enthousiast worden. Bij tolerantie blijft er, met andere woorden, altijd iets knagen; er is iets wat je terneerdrukt. Dit in tegenstelling tot andere deugden zoals bijvoorbeeld moed, rechtvaardigheid
| |
| |
en dankbaarheid, waarbij men intrinsiek tevreden, onbekommerd blij kan zijn als de deugd wordt beoefend. Hoe meer dankbaarheid hoe meer vreugd, maar dat is niet zonder meer te zeggen van verdraagzaamheid: hoe meer men verdraagt hoe meer er eigenlijk niet deugt. Vandaar dat ik het een onvolmaakte deugd noem.
Voor een onvolmaakte samenleving: een waarin meningen met elkaar botsen en allerhande conflicten plaats vinden, waarin dingen gebeuren die niemand leuk of aangenaam vindt, waarin opvattingen soms lijnrecht en onverzoenlijk tegenover elkaar staan, zoals in discussies over de positie van de vrouw in de Islam, over de bescherming van het leven bij kwesties als abortus en euthanasie, over het gebod tot bescherming van de vrijheid van meningsuiting en het eventuele verbod van de verspreiding van pornografie. De onvolmaakte deugd in een onvolmaakte samenleving moet eigenlijk door volmaakte mensen worden beoefend. Men schiet snel te kort in tolerantie. Ik zal aandacht besteden aan de psychologie van de verdraagzaamheid: wat is nodig om een verdraagzaam persoon genoemd te worden? Is dat wel vol te houden? Dulden wat eigenlijk niet te dulden is, blijft altijd moeilijk. Is verdraagzaamheid iets voor slappe mensen, die alles al gauw goed vinden om er van af te zijn of juist iets voor heel sterke personen, die veel kunnen hebben? Kortom, ik wil eerst nader op het begrip tolerantie in gaan.
| |
Toelaten wat men niet goed vindt
Men kan het begrip tolerantie of verdraagzaamheid (in het Engels: toleration of tolerance) historisch of analytisch benaderen. De historische oorsprong ervan ligt bij de hevige godsdienstoorlogen van de zestiende eeuw. Religieuze tolerantie is een soort grondmodel van tolerantie geworden, maar in de hedendaagse samenleving is de godsdienstvrijheid wettelijk vastgelegd en wordt tegelijk niet meer als een maatschappelijke twistappel ervaren. Daarom doemen nu geheel andere vragen op met betrekking tot tolerantie: mag een culturele minderheid eigen opvoedingsmethoden toepassen ook als die niet stroken met in de dominante cultuur vastgelegde normen van autonomie en mensenrechten? Mag je of moet je porno op het Internet verbieden? Is het niet meer toestaan van roken een nieuwe vorm van onverdraagzaamheid? Mag iedereen haar of zijn eigen seksuele moraal er op na houden en is niemand meer aan iemand enige verantwoording schuldig? Moet alles kunnen? Zijn er in de moderne samenleving inderdaad zoveel zinnen als er hoofden zijn?
Om al deze verschillende vragen uit elkaar te houden kies ik voor een analytische aanpak: hoe zou men tolerantie kunnen omschrijven en welke nieuwe vragen kunnen naar aanleiding van die omschrijving gesteld worden?
Ik heb elders tolerantie omschreven als ‘het onderdrukken van de neiging om te onderdrukken’, maar deze korte formulering - hoewel het een
| |
| |
essentieel onderdeel van tolerantie weergeeft - heeft het nadeel dat het allerhande nuances weglaat. Daar wil ik nu wel aandacht aan schenken. Maar het paradoxale karakter van tolerantie is ook door anderen opgemerkt. Essentieel voor elke omschrijving van tolerantie is dat je iets toelaat of iets laat gebeuren, dat je om een of andere reden niet goed vindt. Iets toelaten dat je goed vindt, daar is geen kunst aan. Iets toelaten dat je volmaakt koud laat (bijvoorbeeld het geloof in UFO's) valt ook al niet als deugdzaam te kwalificeren. In mijn voorlopige omschrijving komen twee aspecten naar voren: het handelingsaspect (het niet verhinderen) en het object van het toelaten (het iets dat getolereerd wordt). Op beide aspecten ga ik in.
| |
Tolerantie als niet optreden
Het eerste kenmerk van tolerantie betreft het handelingsaspect. Het sluit aan bij onze dagelijkse ervaring. Stel ik rook zelf niet, ben er zelfs fel tegen. Ik krijg gasten op bezoek, in mijn eigen huis, zodat ik het eventueel in mijn macht heb om hen te verbieden om een sigaar of sigaret op te steken. Toch doe ik het niet: ik weerhoud mezelf ervan om anderen te weerhouden om iets te (gaan) doen, dat ik zelf afkeur. Tolereren is niet handelen, niet handelend optreden, er niet op slaan als het in je vermogen ligt iets te verhinderen, te verbieden, tegen te houden. Vandaar mijn formulering: het onderdrukken van de neiging om anderen te onderdrukken. Dit slaat natuurlijk op historische perioden van absolutisme waarin de machthebbers veelvuldig de neiging hadden om mensen, gedragingen en overtuigingen te onderdrukken.
De redenen waarom je niet optreedt kunnen zeer verschillend zijn. Hiermee komen meteen de complicaties naar voren die met de begripsomschrijving samen hangen. Men kan niet optreden tegen iets dat men onaangenaam vindt, omdat het bij nader inzien toch niet belangrijk genoeg is om er tegen in te gaan, of omdat men het als machthebber niet opportuun vindt om het te doen, ofwel omdat men met de betreffende persoon of groep nog vaak te maken heeft en het verstandiger vindt om maar niet te grote stennis te maken. Het hangt vaak van deze redenen af of we te maken hebben met tolerantie of met onverschilligheid, met gedogen of met pragmatische en berekende machtsuitoefening. Aan het gedrag alleen valt het niet af te lezen: men laat dingen toe, men laat dingen gebeuren, maar slechts onder zeer bepaalde condities is er iets deugdzaams aan te bespeuren.
De analyse van dit handelingsaspect brengt een nieuw inzicht met zich mee: gedrag kan de uiterlijke vorm aannemen van tolerantie (het niet ergens tegen optreden), terwijl het om puur pragmatische redenen wordt gevolgd. Ik zie met andere schrijvers hier niet het deugdzame van in. Bernard Williams en John Horton noemen dit: tolerantie als een gedragsvorm, als een every day practice. Tolerantie is dan geen deugd, hoewel het heel belangrijk kan zijn dat
| |
| |
men dingen toelaat, geen gewelddadige conflicten aangaat of geen grote en onherstelbare ruzie laat uitbreken.
Er speelt nog een andere vraag bij dit handelingsaspect. Gaat het om afkeer of om afkeuring? Dislike of disapproval? Sommige auteurs, bijvoorbeeld de Engelse ethica Mary Warnock, geven er de voorkeur aan alleen maar van tolerantie als deugd te spreken als het om een sterke afkeuring gaat. Met andere woorden: men moet heel wat bij zichzelf overwinnen om de deugd van tolerantie te beoefenen. Laat ik dit toelichten met enkele voorbeelden. Stel, ik hou niet van harde rockmuziek, maar toch laat ik mijn kinderen op zolder herrie maken. Stel, ik hou niet van geitenharen sokken en sandalen onder een net blauw pak en toch komt er een jongeman bij ons thuis, de vriend van mijn dochter, die precies deze afschuwelijke ‘foute’ combinatie draagt. Ik laat niets merken en vertoon zelfs blijdschap als hij in dit foute pak om de hand van mijn dochter komt vragen (het voorbeeld is van Mary Warnock). Beoefen ik nu een deugd of ben ik gewend om mijn kleine dagelijkse teleurstellingen en frustraties op een nette onopvallende en dus beschaafde manier te verwerken? Valt beschaafd gedrag gelijk te stellen met verdraagzaamheid?
Volgens Warnock is er pas sprake van tolerantie als deugd als het getolereerde een duidelijke en een morele afkeuring krijgt. Dan vallen heel veel ogenschijnlijk tolerante houdingen bijvoorbeeld tegenover astrologie, irritante reclames op de televisie, onhebbelijk verkeersgedrag, rare voorkeuren van andere mensen niet in de categorie deugdzaam. Van tolerantie als deugd is in deze gedachtegang pas sprake als er een bepaald motief of een bepaalde reden aan ten grondslag ligt om moreel afkeurenswaardig gedrag toch toe te laten, bijvoorbeeld op basis van respect voor de autonomie van de andere persoon, uit respect voor diens eigen morele opvatting, die anders is dan de mijne of de onze.
Hier is de kwestie van abortus een goed voorbeeld naar twee kanten. Er zijn personen die vanwege opvattingen over het leven en de bescherming van leven geen abortus zouden willen toestaan. Deze personen zijn tolerant indien ze het laten verrichten van abortus toch toestaan aan anderen, hoewel ze dit zelf afkeuren. Omgekeerd zijn er personen, die het een persoonlijk recht vinden van de vrouw om over het wel of niet laten geboren worden van een vrucht (mits aan de wettelijke termijnen voldoend) zelf te beslissen. Die personen kunnen zich absoluut niet vinden in de argumenten van tegenstanders van abortus en ze hebben dan de neiging om die pro-life groepen ofwel het leven onmogelijk te maken, liefst te verbieden als ze het zouden kunnen, of te ridiculiseren. Zij zijn echter tolerant indien ze met respect voor de opvattingen van de tegenstanders van abortus de pro life demonstraties niet verstoren en het gesprek over wederzijdse opvattingen aangaan. Het gaat in
| |
| |
beide kampen om morele overtuigingen inzake levenskwesties en vermoedelijk omdat daarover niet gemakkelijk een eenduidige overtuiging kan worden gevonden, is tolerantie hier inderdaad een moderne deugd. Voor beide partijen blijft er iets onverteerbaars, maar toch stelt men zich tolerant op. Naar analogie hiermee kunnen er meer moderne voorbeelden gevonden worden: euthanasie, bepaalde seksuele gedragsvormen.
| |
Historisch intermezzo: tegen het fanatisme
Hier zou men kunnen spreken van het belang van tolerantie als moreel ideaal, waar men het eigen handelen op richt. Dit belang blijkt ook uit de geschiedenis van de tolerantie. In tijden van intolerantie en fanatisme, in tijden van de overheersing van mono-opvattingen, waarin slechts plaats is voor één Godsopvatting, één waarheid, één werkelijkheid, één juiste levenswijze, blijkt telkenmale weer het belang van de pleidooien voor tolerantie en blijkt ook de moed van personen, die tolerantie bepleitten.
Een van de oudste pleidooien in Europa kwam van Petrus Abelardus (1079 - 1142) in zijn dialoog over de drie wereldgodsdiensten, het door hem gefingeerde gesprek tussen een christen, een jood en een filosoof (lees: islamiet). Daarna gaven Sebastiaan Castellio (1515 - 1563) in Zwitserland en Dirck V. Coornhert (1522 - 1590) in de zestiende eeuw scherpe kritiek op het ter dood veroordelen van andersdenkenden, met name van Michel Servet, die als ketter in Genève werd verbrand. Het ging om personen die niet eens atheïst of ongelovigen waren, maar een iets andere, vrijere, ruimere, soms zelfs stringentere opvatting hadden over God of de eredienst. Het ging steeds over de juiste interpretatie van bijbelteksten. Coornhert is zelfs meer dan Erasmus de eerste drager van de Nederlandse tolerantie, die uit morele overtuiging en niet uit goed koopmanschap voortkwam. Het hoorde bij Coornherts stoïsche opvattingen. Het belangrijkste argument van Castellio en Coornhert was telkens weer: we wéten het niet helemaal zeker, in dubio abstine, bij twijfel gun je de andersdenkende het voordeel.
De pleidooien in de zeventiende eeuw van Spinoza (1632-1677) en Locke (1632-1704) hadden een rationelere grondslag: vrijheid van geweten komt de waarheidsvinding ten goede. Men kan deze pleidooien niet zien als de culturele neerslag van een tolerante Nederlandse samenleving - hoewel Locke in Amsterdam zijn toevlucht had gevonden. Ze schreven hun pleidooien tegen de dreiging die uitging van een intolerante protestante meerderheid, die de vrijheid van geweten en van meningsuiting van een minderheid betwistte.
Steeds is tolerantie het tegengif tegen fanatisme en fanatieke dadendrang. Wat nodig is voor tolerantie is humane scepsis: we weten het, ‘iets’, nooit helemaal zeker. Daarnaast is een zekere nieuwsgierigheid naar het waarom van die andere mening, andere geloofsopvatting, andere wetenschapsopvat-
| |
| |
ting, andere levenswijze, nodig. Tolerantie geeft een plaats aan ambiguïteit, aan ambivalenties, aan het uitstellen van definitieve oplossingen. De computer kent geen tolerantie, omdat alles slechts op één manier gedefinieerd kan worden.
De twintigste eeuw was een eeuw van fanatisme en afschuwelijke destructie. Het verhaal van de tolerantie in de twintigste eeuw is snel verteld. De eerste helft van de ‘saeculum horribile’ was er een van vlaggen en vaandels, van fanatieke leuzen en daarbij horend groepsgedrag, aan vele kanten en bij vele partijen, uitlopend op een situatie waarin een pleidooi voor tolerantie op misdadigheid zou neerkomen, op medeplichtigheid aan die misdaden.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de pleidooien voor tolerantie - als tegengif voor fanatisme - direct na de Tweede Wereldoorlog weer opkomen. Zeer typerend is de dissertatie in 1948 van de Remonstrantse dominee H.J. Mispelblom Beyer Tolerantie en Fanatisme, nog steeds een van de interessantste studies over dit onderwerp in Nederland. Door de ervaringen van intolerantie en discriminatie in de Tweede Wereldoorlog kwam de wereldwijde erkenning van de Rechten van de Mens, eveneens in 1948. Deze rechten (vrijheid van geweten, van godsdienst, van meningsuiting van gezinsvorming en vrijwaring van gebrek) zijn te zien als de historische voortzetting van de pleidooien voor tolerantie, die plaats vonden vóór de vestiging van de democratische staatsvormen.
Dit wil echter niet zonder meer zeggen dat de twintigste eeuw in de tweede helft wel meteen tolerant geworden is. Het bleef een strijdtoneel van grote ideologieën, die ervan overtuigd waren dat hun ideologie de ware voorstelling van zaken gaf. Voert het te ver om de Koude Oorlog te vergelijken met de zestiende eeuwse godsdienstoorlog? Ook in de koude oorlog werden er heksen verbrand en ketters ter dood veroordeeld, aan beide zijden van het ideologische gordijn. Het ter dood brengen van het echtpaar Rosenberg in 1953, op verdenking van spionage, in de USA was een vertoon van westerse onverdraagzaamheid (hedendaagse documenten hebben aangetoond dat in elk geval Ethel Rosenberg volstrekt onschuldig was aan het ten laste gelegde).
De verdraagzaamheid is groter geworden door de vergrote welvaart en door de serieuze doorwerking van de constitutionele vrijheden en rechten van de mens. Het valt op dat hedendaagse discussies over tolerantie vooral gaan over hoe ver men te ver mag gaan, zodat het wettelijk nog getolereerd kan worden. Het gaat niet meer zozeer om kwesties van God, religie en moraal maar meer over wat men allemaal nog kan en mag zeggen (racistische taal en andere uitingsvrijheden), wat men seksueel in het openbaar nog mag ten toon spreiden (in eigen gedrag, in afbeeldingen of op het Internet), hoever men kan gaan met het kopen en verkopen van drugs.
| |
| |
| |
Het getolereerde
Nu kom ik vanzelf op het tweede principiële kenmerk van tolerantie: het getolereerde. Wat is dat? Valt alles te verdragen? Zijn er grenzen aan tolerantie die, als ze niet in acht genomen worden, de deugd van tolerantie ineens doen omslaan in medeplichtigheid aan onrecht, althans aan het passief toelaten van onrecht? Niet optreden tegen zaken die absoluut afkeurenswaardig zijn, bijvoorbeeld moord en verkrachting, is toch niet aanvaardbaar?
Met andere woorden: op nog een andere manier blijkt tolerantie een gemengde deugd met veel gemengde vreugd. De omschrijving van tolerantie als het onderdrukken van de neiging om te onderdrukken is slechts de helft van het verhaal. Er zijn zaken die absoluut niet te tolereren zijn, waarbij dus ook niet niet opgetreden dient te worden. Bij nadere analyse blijkt tolerantie slechts een hele smalle strook van handelingen te betreffen. Aan de ene kant van de strook vinden we al die gedragingen, die onder geen omstandigheid geduld kunnen worden, aantastingen van de persoonlijke integriteit van mensen. Een beroep op tolerantie in dit soort gevallen is eenvoudig niet op zijn plaats: seksuele extravagantie, waarbij de persoonlijke integriteit van kinderen en volwassenen wordt aangetast, kunnen niet met een beroep op tolerantie voor eigen meningen en opvattingen, ineens toegestaan worden. De grenzen van tolerantie vallen tegenwoordig naar mijn mening zo goed als samen met het eerbiedigen van de rechten van de mens. Ze hebben als zodanig ook een juridische erkenning en dus bescherming gekregen. We hoeven niet te tolereren wat tegen mensenrechten indruist.
Aan de andere kant van de smalle strook van tolerantie vallen die toestanden, opvattingen of gedragingen, die helemaal niets afkeurenswaardigs hebben. Het tolereren van iets dat helemaal niet afkeurenswaard is, kan wel voor een bepaald persoon een hele prestatie zijn en maatschappelijk nuttig, het is dan de vraag of dat als deugd valt aan te merken. De moderne discussie over tolerantie geeft hier vaak voorbeelden uit de sfeer van racisme en interetnische verhoudingen. Stel, ik ben een jonge neo-nazi en ik heb een geweldige hekel aan Turkse immigranten in Europa. Toch onderdruk ik de bij mij opkomende neiging om te onderdrukken. Ben ik dan een beoefenaar van de deugd der verdraagzaamheid? Nee, want mijn eerste neiging zelf heeft niets deugdzaams. Er kan veel gewonnen zijn om een intolerante houding niet te laten uitmonden in daden van geweld en onderdrukking, maar ik zou aarzelen om hier het begrip deugd te hanteren. Deze voorbeelden laten inderdaad zien dat tolerant gedrag zich moeilijk laat vangen en zeer complexe aspecten vertoont.
Het begrip tolerantie is om deze zelfde redenen dan ook eigenlijk ongepast - hoewel niet ongebruikelijk - als het gaat om de houding jegens leden van etnische minderheden. Deze groepen willen niet slechts ‘getolereerd’
| |
| |
worden, maar ze hebben als leden van de Nederlandse samenleving een volledig recht om hier te zijn. Algemener gezegd: elke etnische groepering heeft het recht van bestaan als lid van de human family, deelgenoot van de menselijke soort, zodat het tolereren van minderheden niet als een deugd gezien kan worden. Waar recht komt, verdwijnt de deugd. Dat er niettemin in de geschiedenis en ook heden ten dage veel gesproken wordt over tolerantie in een multiculturele samenleving komt omdat dit geschiedde en geschiedt in de context van discriminatie en intolerantie. Het verminderen van intolerantie jegens minderheden is uiteraard een belangrijk maatschappelijk verschijnsel en zeer aan te moedigen, maar ik zou het niet willen gelijk stellen met een deugd.
De analyse van het tweede aspect van tolerantie levert wederom een nieuw gezichtspunt op: er is een nauwe, maar zeer complexe relatie tussen iets erg vinden en tolereren. Wie heel veel dingen erg vindt, heeft, in een eenzijdige omschrijving van tolerantie, veel mogelijkheden tot deugdzaam leven. Wie steeds minder dingen erg gaat vinden, heeft vanzelf minder aanleiding tot tolerant gedrag. Dit inzicht is bijzonder cruciaal voor de vraag hoe men de jonge generatie moet opvoeden in een multiculturele samenleving. Om het scherp tegenover elkaar te stellen: moet men vanuit de eigen (Nederlandse en niet-Nederlandse) cultuur eerst heel veel dingen erg vinden en dan de deugd van tolerantie aangeleerd krijgen? Of kan men beter aanleren minder dingen vreemd, vies, erg, of afkeurenswaard te vinden, zodat de vraag of men de neiging om het vreemde bij anderen te onderdrukken bij zich zelf moet onderdrukken niet meer zo snel aan de orde komt. Er is dus een analytische en vermoedelijk ook een empirisch-sociologische relatie tussen tolerantie en onverschilligheid in die zin dat een langdurige tolerante houding de grens van wat erg wordt gevonden langzaam doet opschuiven. Maar dat hoeft er niet noodzakelijkerwijs uit te volgen: ik kan principieel het gebruik van soft drugs blijven afwijzen en afkeuren (voor mezelf als een moreel standpunt) en het niettemin verdragen dat andere personen daar anders over denken en anders handelen: niet uit gemakzucht of omdat het niet anders kan, maar uit een principiële tolerantie en respect voor de autonome keuze van die anderen. Deze redenering wordt al meteen een stuk moeilijker indien ik in plaats van soft drugs heroïne zou invullen. Heeft iemand het recht om zich zelf te gronde te richten en moeten wij dit (willen) toelaten?
Als voornaamste conclusie uit deze analytische benadering van het begrip tolerantie komt het volgende naar voren. Tolerantie is slechts onder bepaalde en zeer strikte voorwaarden te zien als een echte klassieke deugd: niet alles dat getolereerd wordt is deugdzaam en niet alles dat als deugdzaam wordt gepresenteerd hoeft getolereerd te worden. Tolerantie als het toelaten van hetgeen afgekeurd wordt, kan uit vele verschillende motieven voortko-
| |
| |
men. Ook als het niet als deugd kan worden aangemerkt, heeft tolerantie als gedragsvorm een belangrijk maatschappelijk nut met name als een bijdrage tot conflictvermindering of conflictverhindering. De niet alledaagse tolerantie, tolerantie als deugd is vrij zeldzaam. De alledaagse tolerantie, minder te zien als deugd dan als levenspraktijk, is minder zeldzaam, maar zeer praktisch voor een pluriforme samenleving.
| |
Alledaagse tolerantie
Het begrip alledaagse tolerantie is een bewuste verwijzing naar het boek van Philomena Essed Alledaags racisme. Zoals zij onderscheid maakt tussen de uitgesproken ideologie van racisme en de gewone, alledaagse soms zelfs onbewuste gedragingen, zo kan er ook een onderscheid gemaakt worden tussen de verheven ideologie en theorie van tolerantie en de down to earth praktijk van het verdraagzaam omgaan met elkaar. De geschiedenis van de tolerantie in Nederland is steeds verbonden geweest met een sterk theoretisch doorgevoerde religieuze tolerantie - vrijheid van godsdienst, vrijheid van belijdenis, vrijheid van geweten, accommodatie van religieuze en ideologische verschillen -, maar wie empirisch naar de Nederlandse samenleving kijkt, kan een steeds aanwezige discrepantie constateren tussen de veel geroemde, zelfs in het buitenland beroemde, idee van tolerantie en de alledaagse praktijk. In de praktijk gingen protestanten en katholieken lange tijd niet met elkaar om, haatten de twee groepen elkaar en mochten de kinderen vooral niet met elkaar spelen. Nu dat over is, zijn er nieuwe discrepanties ontstaan tussen ideologie en praktijk.
Bijvoorbeeld die tussen de idee van een multiculturele samenleving, waar net als vroeger de vele verschillende groepen vreedzaam naast elkaar leven en met elkaar verkeren (liefst met behoud van eigen identiteit) én de alledaagse praktijk van dit inter-etnisch samen leven: kleine conflicten, kleine ergernissen, grote misverstanden, nauw verholen wrok tussen groeperingen onderling en tussen minderheidsgroepen en de officiële gevestigde orde van instituties. Alledaagse tolerantie als begrip vraagt aandacht voor deze kant van de moderne samenleving. Ik wil het begrip uitwerken met een paar voorbeelden: tolerantie voor daklozen, voor jongeren, met name allochtone jongerengroepen op straat, tolerantie voor straatvuil en graffiti en tolerantie voor offensieve gedragingen als het in brand steken of in elkaar trappen van fietsen in relatie tot geweld.
Mijn vooronderstelling is dat de structuur van deze alledaagse tolerantie te maken heeft met de vreedzame afhandeling van conflicten en als zodanig bijdraagt aan een vermindering van geweld. Het begrip alledaagse tolerantie moet minimaal aan twee eisen voldoen, namelijk: 1) een relatie houden met het politiek-theoretische begrip tolerantie en met de lange geschiedenis ervan
| |
| |
(zoals vrijheidsrechten, gewetenskwesties, godsdienstige en andere levensbeschouwelijke verschillen van opvatting); 2) breed genoeg zijn om de kleine vanzelfsprekendheden van het alledaagse handelen te kunnen omvatten.
Ik meen dat zo'n omschrijving te geven is. In de analyse van het begrip tolerantie, die ik in de vorige paragraaf gegeven heb, legde ik de nadruk op het onderdrukken van de neiging om anderen te onderdrukken. Dit kan ik uiteenleggen in zes elementen:
a) | je ervaart iets onaangenaams (tolerantie voor astrologie als je je er nauwelijks meer aan ergert, of voor exotische godsdiensten, die je op geen enkele manier dwars zitten, is geen tolerantie, maar onverschilligheid); |
b) | je hebt de neiging iets aan die onaangename ervaring te doen: iets te zeggen van het afkeurenswaardige gedrag, iets recht te zetten, waar mogelijk het onaangename gedrag te corrigeren, te verwijderen, te doen beëindigen (dus wat ik eerder ‘de neiging om te onderdrukken’ heb genoemd); |
c) | maar ondanks deze neiging, laat je het onaangename voortbestaan, laat je het in zijn waarde, je verduurt het, verdraagt het; |
d) | niet uit onmacht of onverschilligheid, maar |
e) | uit respect voor een ander, uit respect voor iemand anders zijn/haar keuze, levenshouding, levensinrichting, bestaansgrond (inclusief het onaangename gedrag); |
f) | terwijl je probeert het onaangename gedrag wel ter sprake te brengen, in bespreking te nemen, in beweging te brengen, te veranderen door middel van overtuiging. |
Deze uitvoerige gedragsomschrijving - een soort psychologie van verdraagzaamheid - kunnen we bijvoorbeeld toepassen op het gedrag van daklozen. Is dat onaangenaam? Ja, soms wel, hun aanzien, haveloze kledij en hun geur ervaar ik als niet prettig. Ook ergert me het feit dat ze er in onze goed verwarmde verzorgingsstaat kennelijk toch niet in slagen mee te doen, in onze opvanginstituten een plaats te vinden. Bedelen in onze verzorgingsstaat zou eigenlijk niet moeten plaats vinden. Ik ervaar het dus als onaangenaam, maar toch aanvaard ik hun gedrag als respect voor hun persoon. Ik probeer dan vervolgens in gesprek te komen (niet elke dag, maar wel regelmatig). Ik wil ze niet (laten) opjagen naar de uithoeken van de stad of ze uit het straatbeeld doen verwijderen. Alledaagse tolerantie geeft ruimte aan daklozen - die zelf natuurlijk liever erkenning en een structurele oplossing voor hun problemen hebben dan ‘getolereerd’ te worden. Dit laatste is in overeenstemming met de geschiedenis van tolerantie: deviante groepen verkiezen tolerantie boven intolerantie, maar streven toch vooral naar erkenning en het toekennen van rechten. Voor hen is tolerantie niet genoeg.
Het tweede voorbeeld: hangjongeren, speciaal als zij in groepen op pleinen rondhangen en van allochtone afkomst zijn (ook al zijn ze vaak in
| |
| |
Nederland geboren en getogen). De definitie van de situatie is hier belangrijk. Het rondhangen op pleinen definiëren deze jongeren als ‘gewoon vrije tijd’, wij, autochtone ouderen, percipiëren dit gedrag als samenscholingen, als het beramen van misdaden of als bedreigende activiteiten. Op dit voorbeeld wil ik eveneens de toets der alledaagse tolerantie toepassen.
Onaangenaam? Dat is maar de vraag. Interculturele perceptieverschillen worden hier gemakkelijk over het hoofd gezien, met als gevolg de kans op self fulfilling prophecies: omdat ze als bedreigend worden ervaren, worden ze achterdochtig en gaan ze anderen bedreigen. Vraag: ‘Waarom kunnen ze niet “gewoon” doen?’ Antwoord: ‘Ja, we doen ook gewoon, dat wat we altijd (in onze cultuur) al deden, in de openbare ruimte met elkaar kletsen en rondhangen’. Het alledaagse leven kent veel van deze ongewoonheden, waar alledaagse tolerantie een antwoord op kan zijn. Laat het gebeuren, onderdruk het niet, uit respect voor de levenswijze. Maar bespreek het wel, in casu laat de surveillerende politieagenten en allochtone jongeren regelmatig met elkaar deze misverstanden en meningsverschillen met elkaar uitpraten.
Het derde voorbeeld: alledaagse vernieling en versiering van de gebouwen (graffiti). Wat voor de een versiering is, een allerdiepste daad van expressie, is voor een ander vernieling. Er spelen soortgelijke perceptie verschillen en definitie van de situatie-problemen als bij het rondhangen. Onaangenaam? Ja, vaak wel, vanwege het vervuilende en viesmakende karakter ervan. Maar het is verdraagbaar en te verdragen. Vooral in een grote stad moet veel verdragen worden: uitpuilende sexshops, opdringerige reclames, body culture, lawaai, stank en overlast, weggegooide spuiten en condooms, op jacht zijnde en weggejaagde junks, in de weg staande auto's, stuitende rijkdom naast stuitende armoede. In de stad komt de vraag naar het fysiek onverdraaglijke dichter bij. Tolerantie staat hier bijna dagelijks onder druk.
Deze opsomming staat in schril contrast met de lofzang op het tolerante Amsterdam, die Spinoza in het laatste hoofdstuk van zijn Theologisch-Politiek Tractaat schreef. Toen (in 1670) ging het om de verdraagzaamheid van religieuze verschillen en het aanvaarden van vreemdelingen van over de hele wereld, thans gaat het niet meer om die overtuigingsverschillen, want die worden stilzwijgend aanvaard, maar gaat het vooral om perceptieverschillen: hoe ziet de werkelijkheid eruit? Smerig of gewoon?
Vierde voorbeeld: het in brand steken of in elkaar trappen van fietsen, de inbreuk op eigendommen en de aantasting van de lichamelijke integriteit. Dit voorbeeld staat in verband met het ontstaan van geweld in de binnenstad, waarbij een persoon iets niet tolereerde en vervolgens met geweld ter dood werd gebracht. In de grote theorie van tolerantie ligt hier ook het kernprobleem, namelijk waar moet men de grens trekken van tolerantie? Het antwoord hierop wil ik als volgt formuleren: bij de aantasting van de mensen-
| |
| |
rechten en de lichamelijke integriteit van personen. Tolerantie is geen onverschilligheid. Deze grens geldt in principe ook voor de kleine verdraagzaamheid van alledag. Het in elkaar trappen van een fiets, het in brand steken van eigendommen vallen niet binnen de zone van verdraagzaamheid. Een zorgvuldig politieoptreden is hier op zijn plaats, hoewel men de politie met een zeer zware taak belast om deze veel voorkomende gebeurtenissen allemaal daadwerkelijk tegen te gaan of te controleren. Soms komt iets dat op tolerantie lijkt voort uit pure onmacht.
De conclusie uit deze vier voorbeelden, die bewust in een oplopende reeks van ernst zijn gepresenteerd, is dat het wel degelijk mogelijk is om te komen tot een beredeneerde afbakening van te tolereren en niet meer te tolereren reeks van gedragingen. Tolerantie neemt de bescherming van de persoonlijke integriteit en mensenrechten serieus.
| |
Kunst van alledag
Bij tolerantie gaat het om het vermogen om de neiging anderen en het andere weg te drukken, zelf te leren onderdrukken. Dit vermogen wordt bevorderd door zelfkennis: waar komt de neiging en de angst voor het vreemde en het andere eigenlijk vandaan? Door alledaagse tolerantie kan deze zelfkennis toenemen zoals ook omgekeerd de tolerantie kan toenemen door praktisch gegroeide zelfkennis:
- | ik had ook wel dakloos kunnen worden (als het lot onder bepaalde omstandigheden mij ongunstig gezind zou zijn geweest); |
- | ik heb ook wel met vrienden rondgehangen, vroeger, in vergelijkbare vormen en omstandigheden; |
- | ik zou ook wel heel mooi kunnen en willen schilderen, maar zie het nu als een uiting van vaak kansloze jongeren om 's nachts de muren met hun kleuren en hun parafen te signeren. |
Ik heb de meeste moeite om me te verplaatsen in een situatie waarin ik ook de integriteit van andere personen grof zou kunnen aantasten, maar dat is precies ook het gedrag dat ligt ‘over de grens van het tolereerbare’ heen.
Ik eindig met een citaat van de Duitse psycholoog Riemann, die de wenselijkheid van de tolerantie baseerde op deze toevalligheden van het levenslot: ‘Uiteindelijk hebben we allen last van een niet voldoende verwerkt verleden. Degenen, die toch een goede vorm aan zijn leven heeft kunnen geven, doordat hij meer hulp dan tegenwerking ontmoette, zou uit dankbaarheid meer begrip en tolerantie ten opzichte van de minder gelukkigen moeten opbrengen’ (1990:188).
Tolerantie is een alledaagse kunst, die het best beoefend wordt door nietalledaagse mensen.
| |
| |
| |
Aangehaalde literatuur
peter abelard, Ethical Writings, Hackett Publishing Comp., Cambridge, 1995. |
sebastiaan castellio, De kunst van het twijfelen, uit het Latijn vertaald door A. Dirkzwager en A.C. Nielson, C. Blommendaal, N.V. 's-Gravenhage, 1953. |
andré comte-sponville, Kleine verhandeling over de grote deugden, Atlas, Amsterdam/ Antwerpen, 1995. |
dirck volckertsz. coornhert, Op zoek naar het hoogste goed, uitgegeven en ingeleid door H. Bonger, Ambo, Baarn, 1987. |
philomena essed, Alledaagse Racisme, Sara, Amsterdam 1984. |
david heyd (ed.), Toleration, an elusive virtue, Princeton University Press, Princeton, 1996. |
john horton, Toleration as a virtue, in: D. Heyd, p. 28-44. |
h.j. mispelblom beyer, Tolerantie en Fanatisme, een studie over verdraagzaamheid, Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1948. |
fritz riemann, Psychologie van de Angst, Servire, Cothen, 1993 (oorspr. Duits 1961). |
kees schuyt, Continuïteit en verandering in de idee van tolerantie, in: Alles Verandert, opstellen voor en over Joop Goudsblom, Meulenhoff, Amsterdam, 1997, p. 167-179. |
mary warnock, The limits of toleration, in: On Toleration, ed. by Susan Mendus and David Edwards, Oxford University Press, Oxford, 1987. |
bernard williams, Toleration: an impossible virtue?, in: David Heyd, p. 18-28. |
|
|