Ons Erfdeel. Jaargang 42
(1999)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 642]
| |
[Ons Erfdeel, 42ste jaargang, november-december, nummer 5]Jan van Beers, ‘Keizer Karel als kind’, 1879, Kon. Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen. Herkenningsbeeld van de tentoonstelling ‘Mise-en-scène. Keizer Karel en de verbeelding van de negentiende eeuw’ in het Museum voor Schone Kunsten van Gent (1 december 1999-19 maart 2000).
| |
[pagina 643]
| |
De nationale faam van keizer KarelTom Verschaffel Karel V was een Belg. Hij is immers - op 24 februari 1500 - in Gent geboren. De inwoners van het koninkrijk België, dat in 1830 onafhankelijk werd, beschouwden hem daarom als een landgenoot en de keizer was het voorwerp van hun nationale trots en vaderlandsliefde. Zijn nagedachtenis, zo stelde Hendrik Conscience in 1845 vast, wordt ‘heden nog door het belgisch volk met eerbied en met eene soort van godsdienstigheid bewaerd’. En ‘de liefde der Belgen voor zynen glansryken naem en de onsterfelyke heugenis zyner daden, welke in onze huislyke kringen nog immer onverminderd voortleeft’ was in wezen niets anders dan ‘de voorliefde die men aen de groote mannen zyns vaderlands is verschuldigd’.Ga naar eindnoot1 Want dat Karel V ‘groot’ was, dat stond vast. Hij was de machtigste vorst van zijn tijd geweest. Als kleinzoon van de Spaanse koning én van de Duitse keizer regeerde hij in de eerste helft van de zestiende eeuw over een onmetelijk rijk. Bovendien werd hij geconfronteerd met ernstige moeilijkheden en bedreigingen, die hem meteen de mogelijkheid boden een actieve rol te spelen op het wereldtoneel. Met de Franse koning Frans I moest hij een heroïsche strijd uitvechten die een kwarteeuw duurde en de allures van een wereldoorlog aannam. Het katholieke geloof moest hij eigenhandig beschermen tegen de aanvallen van de Islam enerzijds en van Luther en de Reformatie anderzijds. Daardoor trad Karel V als aanvoerder op in conflicten die zowat de hele wereld betroffen en werd hij meteen één van de hoofdfiguren van de universele geschiedenis. En zo'n belangrijke rol - zo stelde men in de negentiende eeuw vast - was weggelegd voor een Belg. Het spreekt vanzelf dat keizer Karel zijn vaderlandslievende ‘landgenoten’ met trots vervulde. In zijn lange gedicht Les Belges, dat hij in 1812 publi- | |
[pagina 644]
| |
Henri de Caisne, ‘België kroont zijn illustere telgen’, 1839, Museum voor Schone Kunsten, Brussel. Dit schilderij is wellicht verloren gegaan.
ceerde, werd Adrien Le Mayeur lyrisch over het feit dat deze vorst de wereld had beheerst én Belg was:
Overwinnaar der Turken, veroveraar van Tunis,
Schrik der Fransen, liefde van zijn land,
Een Belg doet Europa en Afrika beven,
Een Belg houdt het goud van Amerika in zijn hand.Ga naar eindnoot2
Toen de onafhankelijke natie-staat zijn vaderlandse geschiedenis op grote schaal verder uitbouwde, kreeg Karel V een belangrijke plaats in het nationa- | |
[pagina 645]
| |
le pantheon. In Les Belges illustres, dat de Brusselse uitgever Alexandre Jamar in 1844 publiceerde, was het eerste artikel van het eerste deel aan hem gewijd: de keizer opende de hele reeks en voerde aldus, op de voet gevolgd door Jacob van Artevelde, de lange stoet van vaderlandse helden aan. En op België kroont zijn illustere telgen, een reusachtig (meer dan dertig vierkante meter groot) doek dat de historieschilder Henri de Caisne in 1839 voltooide, neemt keizer Karel een centrale plaats in: op de trap, waarop en waaromheen alle Belgische ‘groten’ zijn verzameld, staat hij op de hoogste trede, het dichtst van allen bij de allegorische personificatie van de natie zelf. ‘Een groot man behoort de hele wereld toe,’ zo schreef Jules de Saint-Genois in Les Belges illustres, ‘maar meer nog behoort hij zijn land toe.’Ga naar eindnoot3 Het verhaal van Karel V werd als een ‘groot moment’ in de nationale geschiedenis ingeschreven. En het bevatte genoeg dramatiek om tot de verbeelding te spreken van de negentiende-eeuwse vormgevers van de historische cultuur - geschiedschrijvers, maar ook auteurs van epische gedichten, vaderlandse drama's en historische romans, illustratoren en historieschilders. Zij lieten zich inspireren door het onwezenlijke van een kind dat machtig is voor het kan weten wat dat betekent, door het tragische leven van de moeder van de keizer, Johanna de (al dan niet vermeend) Waanzinnige, door de triomf van de bovenmenselijke held in Tunis, waar hij hoogstpersoonlijk de christelijke slaven bevrijdde. Er was de bruikbare antagonist van het verhaal, in de persoon van de Franse koning Frans I, Karels schoonbroer én eeuwige rivaal, zowel op het slagveld als in de liefde. En er was natuurlijk de vrijwillige afstand van troon en macht van de vermoeide en vroegtijdig oude man, zijn terugtrekking in het klooster, waar hij zich bezighield met het knutselen aan uurwerken en zijn eigen begrafenis ensceneerde. | |
De goede vader en de slechte zoonDe positie van keizer Karel in de heldengalerij van de jonge natie-staat, die zichzelf door middel van zijn nationale geschiedenis wilde legitimeren en verheerlijken, leidde er als vanzelfsprekend toe dat het portret dat de nationale historische cultuur van hem schetste, uitgesproken positief was. Onvermijdelijk stond het daarbij in tegenstelling tot het beeld van zijn zoon Filips II. Dat was immers de despotische koning tegen wie de Opstand van de tweede helft van de zestiende eeuw zou zijn gericht, die de wrede Alva op de Nederlanden zou loslaten, die verantwoordelijk zou zijn voor de onthoofding op de Brusselse Grote Markt van de nationale martelaars Egmont en Hoorne. De verklaring voor het contrast tussen de vader en de zoon lag precies, zo werd steeds opnieuw benadrukt, in hun verschillende nationaliteit. Karel was een Belg, Filips een Spanjaard. En dus was Karel een ‘eigen’ vorst, Filips een ‘vreemde’ overheerser. De nationaliteit van de vorst bepaalde | |
[pagina 646]
| |
Louis Gallait, ‘De troonsafstand van keizer Karel’, 1841, Kon. Musea voor Schone Kunsten van België, gedeponeerd en tentoongesteld in het Museum voor Schone Kunsten in Doornik.
immers, zo stelde de romantische negentiende eeuw, zijn verhouding tot de gewesten waarover hij regeerde. Karel was ‘een kind van België, opgegroeid in Vlaanderen, te midden van de Vlaamse zeden en gewoonten’.Ga naar eindnoot4 Hij sprak de taal van zijn onderdanen, en dus ‘begreep’ hij zijn Nederlandse onderdanen - niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk. Het contrast tussen vader en zoon vormde een leidmotief in zowat alle karakteriseringen van deze figuren. Geschiedschrijvers schetsten dit contrast als zichtbaar voor de tijdgenoten. In 1549 reisden de regerende en de toekomstige vorst samen door de Nederlanden. Overal werden ze enthousiast onthaald, maar in tegenstelling tot zijn vader wist Filips niet hoe dit enthousiasme te beantwoorden. ‘Te midden van de algemene blijdschap,’ zo schreef Théodore Juste in zijn in 1840 verschenen Histoire de Belgique, ‘bewaarde Filips de natuurlijke strengheid van zijn karakter; men had de indruk dat hij misprijzen had voor de vreugde van het volk.’Ga naar eindnoot5 En ook bij de troonsafstand was de ‘volksvreemdheid’ van de zoon duidelijk geworden. De keizer had er geweend en ook de talrijke aanwezigen waren tot tranen toe bewogen. Hij weende, zo gaf hij aan, niet omdat hij van de macht afstand moest doen, maar omdat hij zich verplicht zag het land te verlaten waar hij geboren was. Maar hoe meer het verhaal van deze ontroerende plechtigheid de populariteit van de keizer rechtvaardigde, des te slechter was de indruk die Filips er had gemaakt. Karel, hoe ‘oud en versleten’ ook, was opgestaan om zijn onderdanen toe te spreken. Zijn opvolger was tactloos blijven zitten. Kardinaal | |
[pagina 647]
| |
Granvelle moest namens de nieuwe koning het woord nemen, omdat die geen Frans kende. Hij kon niet eens het woord tot zijn onderdanen richten. Het ‘zwarte’ beeld van Filips, zoals het in de Belgische herinnering werd bewaard, verschilde grondig van het portret van ‘Don Felipe’ in de Spaanse historiografie.Ga naar eindnoot6 Elke natie construeert haar eigen geschiedenis als een betekenisvol geheel en historische episodes en figuren verschijnen daarin naargelang ze voor de opbouw van het nationale zelfbeeld bruikbaar zijn. Vanzelfsprekend leidde de impact van het nationale perspectief ertoe dat historische personages, zoals Karel V en Filips II, in de diverse nationale tradities op soms zeer verschillende manieren voorkwamen. Franse, Italiaanse, Duitse en Engelse historici vonden vaak heel andere gegevens belangrijk of kwamen tot diverse en zelfs tegenstrijdige beoordelingen. Het ligt voor de hand dat met name de tegenstelling tussen de Spaanse en Belgische visie op Filips II scherp was. Dat hij als ‘een echte Spanjaard’ werd beschouwdGa naar eindnoot7, impliceerde in het kader van de Belgische historische cultuur een uitgesproken negatieve inschatting. | |
De vrolijke dadenHet contrast tussen Filips en zijn vader kwam, zo lieten de geschiedschrijvers weten, tot uitdrukking in hun tegengestelde karakters. Filips was ‘door en door Spanjaard’Ga naar eindnoot8 en dat betekende dat ‘geen enkele trek zyner inborst overeenkwam met het gulhartig en uitboezemend gemoed der Nederlanders’. De aard van Karel V daarentegen was wél die van dat volk ‘dat om zyne rondborstigheid en gemoedelyk leven bekend was’.Ga naar eindnoot9 Deze karakterisering van de keizer als ‘rondborstige’ Nederlander lag aan de basis van de talrijke komische anekdoten, legenden en volksverhalen die hem als ‘keizer Karel’ werkelijk populair hebben gemaakt. Hoewel al heel vroeg, misschien zelfs nog tijdens zijn leven, komische anekdotes over de keizer werden verteld, hebben zij vooral na de publicatie in 1674 van De heerelycke ende vrolycke daeden van keyser Carel den V een ruime verspreiding gekend. Deze aan Joan de Grieck toegeschreven bundeling kende heel wat nieuwe edities en leverde stof voor vele latere auteurs, onder wie Michiel de Swaen, die het verhaal van zijn De gecroonde leersse (1688) eraan ontleende, en in de negentiende eeuw onder meer Prudens van Duyse en Hippoliet van Peene. De ‘vrolijke daden van keizer Karel’ gingen een genre op zichzelf vormen, dat tot in de late twintigste eeuw (en dan met name door de auteurs van jeugdboeken) werd beoefend. Het stramien van de anekdotische verhalen lag min of meer vast. De keizer is alleen op stap en komt in contact met gewone mensen, aan wie hij de weg of onderdak moet vragen. De boeren en schoenlappers weten niet met wie ze te doen hebben en de vorst maakt zich ook niet kenbaar. Ze raken aan de praat en de argeloze lieden uiten maatschappelijke kritiek of doen andere | |
[pagina 648]
| |
Henri Hendrickx, ‘Keizer Karel in Yuste’, Gravure uit Théodore Juste, ‘Histoire de Belgique. Illustrée par l'élite des artistes belges’, Uitg. A. Jamar, Brussel, 1840.
- soms scatologische - dingen die ze zeker niét zouden hebben gedaan als ze hadden geweten dat ze met de keizer te doen hadden. Als het al te laat is, ontdekken ze alsnog wie de vreemdeling is. Ze denken dat de vorst hen zal straffen voor hun onbeschaamdheid, maar niets is minder waar: Karel kan hartelijk lachen om het kostelijke voorval, de betrokkenen worden gerustgesteld en zelfs beloond voor hun behulpzaamheid en openhartigheid. Keizer Karel treedt uit deze verhalen naar voren als een goedlachse en sympathieke vorst. Johan Verberckmoes heeft erop gewezen dat de keizer-Karel-legenden, toen ze werden verzameld, een ‘gouden tijd’ opriepen, die fungeerde als het tegenbeeld van de zorgelijke eigen tijd, de zeventiende eeuw, waarin de Zuidelijke Nederlanden ‘het slagveld van Europa’ waren.Ga naar eindnoot10 In tegenstelling tot zovelen na hem, zo luidde de boodschap, was keizer Karel een goede vorst geweest. De traditie van de ‘vrolijke daden’ ontwikkelde zich grotendeels los van de geschiedschrijving en de historieschilderkunst. Het keizer-Karel-beeld dat in deze ernstige en verheven genres werd geschetst, was immers niet dat van een ‘vrolijk’ man, maar veeleer dat van een serieuze, zelfs sombere vorst, die tegenslagen heeft gekend, zijn grote doelstellingen uiteindelijk niet definitief | |
[pagina 649]
| |
heeft kunnen verwezenlijken, die met ziekte te kampen had, die oud was voor zijn tijd. Toch hadden beide beelden dezelfde basis: keizer Karel was een man ‘van bij ons’. En ook hijzelf zou het zo hebben gezien. De liefde van de Zuid-Nederlanders voor Karel V was immers, zo benadrukten de geschiedschrijvers, wederkerig geweest. De machtige vorst had een onmiskenbare voorliefde gehad voor de inwoners van het land waar hij geboren was. ‘Immer indachtig dat hy Belg was van geboorte, had hy de Belgen by uitstek lief’, schreef Jan Baptist David in 1861.Ga naar eindnoot11 Geen enkele vorst had meer voor België gedaan dan hij. Het kon dan ook niet anders of zijn bewind over de Nederlanden was een ‘schone’ tijd geweest, ‘une époque de splendeur pour la Belgique’.Ga naar eindnoot12 | |
Kritiek op de keizerDit gunstige keizer-Karel-beeld heeft evenwel niet in zijn eenduidigheid standgehouden. De nationale eensgezindheid, die de historische cultuur van de eerste decennia na de onafhankelijkheid had gekenmerkt, werd gaandeweg ondermijnd door de groeiende ideologische en ‘communautaire’ tegenstellingen. Zij gaven aanleiding tot verschillende visies op (onderdelen van) het nationale verleden en tot interpretatiestrijd. De Vlaamse Beweging schreef voor de zich ontwikkelende Vlaamse natie een eigen nationale geschiedenis, die van ‘het verhaal van België’ afweek of elementen daaruit hergebruikte en er een nieuwe en (enigszins) afwijkende betekenis aan gaf. De figuur en het bewind van Karel V werden in de twintigste-eeuwse flamingantische geschiedschrijving aan kritiek onderworpen. Hij had, zo klonk het, de belangen van ‘onze gewesten’ opgeofferd aan zijn eigen dynastieke belangen, en door zijn talrijke oorlogen, die met name door het welvarende Vlaanderen en Brabant moesten worden bekostigd, was zijn bestuur ‘een zware, drukkende belasting’ geweest.Ga naar eindnoot13 Ondanks deze bedenkingen bleef het globale beeld van keizer Karel toch overwegend positief. In de eerste plaats was er het feit dat de samenvoeging van de Nederlanden zich onder zijn bewind had voltrokken. In het Verdrag van Augsburg (1548) en de Pragmatieke Sanctie (1549) had hij bovendien bepaald dat de Zeventien Provinciën in de Bourgondische Kreits zouden worden samengebracht en dat ze voortaan een ‘ondeelbare en onvervreemdbare’ eenheid zouden vormen. Op die manier had hij de zelfstandigheid van de Nederlanden verzekerd en had hij bovendien de voorwaarde gecreëerd voor de aaneensluiting van wat later ‘Vlaanderen’ zou worden. Ook omwille van zijn voortdurende oorlog met Frankrijk kon keizer Karel op Vlaamse sympathie rekenen. En daarbij kwam nog dat ook de flamingantische auteurs er niet omheen konden dat keizer Karel een figuur was die in de Vlaamse volksverbeelding populair was. Karel was nog steeds iemand ‘van bij ons’, ‘vertrouwd met ons volk’. In 100 groote Vlamingen: Vlaanderens | |
[pagina 650]
| |
Albrecht de Vriendt, ‘De laatste dagen van keizer Karel’, Antwerpen, privé-verzameling.
roem en grootheid in zijn beroemde mannen, dat in 1941 verscheen onder redactie van Leo Elaut, Ludovicus Grootaers, Robert van Roosbroeck en August Vermeylen, kreeg de keizer zijn plaats.Ga naar eindnoot14 Karel V was niet alleen een ‘illustere Belg’, hij was blijkbaar ook een ‘grote Vlaming’. Liberale auteurs waren veel minder geneigd tot een recuperatie van de figuur van keizer Karel. Hun kritiek was vaak veel scherper. Karel V was niet alleen onmiskenbaar katholiek, hij bestreed bovendien actief de andersdenkenden. Hij was de vorst die de Inquisitie tegen de protestanten had ingesteld, en hij gold derhalve als fanatiek, onverdraagzaam en despotisch. Keizer Karel was niet zozeer de tegenpool van zijn zoon Filips, hij was veeleer diegene die hem de weg had gewezen. Louis Hymans, liberaal politicus en historicus, schetste in diverse werken een keizer-Karel-beeld dat in menig opzicht een omkering was van dat van de goede vorst. Zo corrigeerde hij onder meer het traditionele beeld van Karels ascetische levenseinde. In Yuste woonde de afgetreden vorst niet, zo verduidelijkte hij, in het klooster zelf, maar in een paviljoen dat de monniken speciaal voor hem hadden gebouwd, waar hij over alle luxe beschikte die hij gewend was. De oude man onderwierp er zich geenszins aan de regels van het monastieke leven: hij bleef lang slapen, dineerde copieus, ontving gasten en las wereldlijke boeken. Hij knutselde aan uurwerken ‘en schertste nopens de moeijelykheid om dezelve gelyk te doen loopen, na beproefd te hebben om de menschen te bestieren’.Ga naar eindnoot15 Hymans stelde vast dat keizer Karel inderdaad zeer populair was, maar hij zei daar | |
[pagina 651]
| |
niets van te begrijpen. ‘Als de Vlamingen hun geschiedenis wat beter kenden, zouden ze deze ontaarde zoon verloochenen’, zo schreef hij.Ga naar eindnoot16 | |
De keizer van de nieuwe tijdHet symbool bij uitstek van keizer Karels despotisme was zijn strenge onderdrukking van de opstand van de Gentenaars in 1539-1540. Zij hadden, tot tweemaal toe, geweigerd belastingen te betalen om de oorlogen van de keizer tegen Frankrijk en tegen ‘de vijanden van het geloof’ te financieren - ook toen bleek dat de rest van Vlaanderen wél met de heffingen had ingestemd. Toen Maria van Hongarije, de zus van de keizer en landvoogdes, er niet in slaagde de orde te herstellen, kwam Karel V zelf naar zijn rebellerende geboortestad. Hij liet een aantal opstandelingen ombrengen en liet anderen zich met een strop om de hals aan hem onderwerpen. Het was een episode die, ook bij de auteurs die keizer Karel verheerlijkten, veel aandacht kreeg. De opstandige Gentenaars konden daarbij evenwel niet vanzelfsprekend op de sympathie van het nageslacht rekenen. De geschiedschrijvers benadrukten onder meer dat de rebelse stad niét werd gesteund door de rest van Vlaanderen, dat immers volkomen achter de keizer stond in zijn oorlog tegen Frankrijk.Ga naar eindnoot17 Bovendien werd ook het feit dat de Gentenaars de hulp hadden ingeroepen van uitgerekend de Franse koning (die op dat moment - even - op goede voet stond met de keizer en hem meteen van de Gentse toenadering op de hoogte bracht) hen aangerekend. Wat er ook van zij, de keizer moet voor zijn grote strengheid goede redenen hebben gehad: dat kan niet anders, zo gaf Conscience aan, ‘want, ware het zoo niet, dan zou welligt het vonnis van Gent eene onuitwischbare vlek aen zynen glorieryken naem zyn.’Ga naar eindnoot18 En dat was - getuige des keizers voortdurende populariteit - blijkbaar niét het geval. Dat de onderdrukking van de Gentse opstand inderdaad noodzakelijk was geweest, werd later door de wetenschappelijke geschiedschrijving bevestigd. Henri Pirenne beschreef de opstand als ‘de laatste episode van de eeuwenoude worsteling tussen de steden en de Staat’. Dat was een strijd die op het moment van de Gentse opstand evenwel beslecht was - beslecht in het voordeel van de ‘nieuwe tijd’ waarvan Karel V de vertegenwoordiger was. De stedelijke zelfbeschikking, de macht van de ambachten en het protectionisme, waar het Gentse verzet de uitdrukking van was, waren middeleeuws, niet meer aangepast aan een wereld die zich ontwikkelde in de richting van economische vrijheid en handelskapitalisme. ‘Een dergelijke laatste inspanning van een zo heldhaftige stad, een dergelijk jammerlijk slot van een zo roemrijke geschiedenis, ziet men niet zonder ontroering’, zo schreef Pirenne. Maar de ontknoping was nu eenmaal onvermijdelijk.Ga naar eindnoot19 Meer dan een halve eeuw eerder had Jules de Saint-Genois keizer Karel | |
[pagina 652]
| |
Henri Hendrickx en William Brown, ‘Karel V bezoekt Frans I in zijn gevangenschap’, gravure uit ‘Les Belges illustres’, deel I, Uitg. A. Jamar en Ch. Hen, Brussel, 1844.
omschreven als de laatste middeleeuwer. Hij benadrukte, overlopend van vaderlandsliefde, dat de drie grootste middeleeuwse vorsten uit de Zuidelijke Nederlanden afkomstig waren: Karel de Grote, Godfried van Bouillon en keizer Karel. De laatste van deze ‘historische drie-eenheid’ was hij, ‘tegelijk absoluut en populair, die de poorten van de vorstelijke middeleeuwen sloot’.Ga naar eindnoot20 Konden de Belgen en de Vlamingen anders dan trots zijn op het feit dat zo'n belangrijk man hún vorst was? Karel V bleef ‘in de verbeelding van dit volk een figuur, wien men ook in de oogenblikken van verbittering, toch bewondering toedroeg’.Ga naar eindnoot21 Hij had zijn Nederlandse onderdanen niet altijd goed behandeld, dat moest men constateren. Maar volgens het romantische verhaal was de deemoedige keizer zich daarvan bewust geweest. De toespraak die keizer Karel bij zijn troonsafstand hield, besloot hij - in de beschrijving van Hendrik Conscience - met deze woorden: ‘Om ook iets van my zelven te zeggen eer ik eindige, moet ik belyden dat ik gedurende myn leven ongetwyfeld vele feilen heb begaen, hetzy door onwetendheid in myne jonge jaren, hetzy door hoogmoed in mynen ouderdom of door alle andere zwakheid der menschelyke natuer eigen; maer ik verklaer hier dat ik nooit wetens noch willens iemand geweld of hoon heb aengedaen en niemand toegelaten heb zulks te doen. Mogt het echter geschied zyn, het was tegen mynen dank en wil: ik betreur het uit den grond myns harten en ik bid | |
[pagina 653]
| |
de tegenwoordigen en afwezenden om vergiffenis.’Ga naar eindnoot22 Blijkbaar hebben de landgenoten die toen afwezig waren, omdat zij pas eeuwen later zouden worden geboren, hem vergeven. |
|