als ontmoetingsplaats tussen de Gemeenschappen, als bezinningskamer en forum voor grote maatschappelijke debatten. Hij behield nog een evocatierecht tegenover het wetgevend werk van de Kamer.
Deze vernieuwde Senaat gaf opdracht tot het schrijven van zijn geschiedenis van 1831 tot 1995. De geschiedenis van de Belgische Senaat verscheen onder redactie van zes historici.
Dat de Senaat zijn gelijkheid met de Kamer verloor, betekende een terugkeer naar de traditie van de negentiende eeuw. De grondwetgever van 1830 had aan de Senaat slechts een aanvullende rol toebedeeld: het waken over overijlde beslissingen van de Kamer en het waarborgen van een solide koers; daardoor zou hij tegelijk botsingen tussen de Kamer en de koning kunnen voorkomen en het gebruik van een koninklijk veto overbodig maken.
Toch zou de verkiezing van de senatoren plaatsvinden op dezelfde rechtstreekse wijze en door dezelfde welgestelde burgers als de verkiezing van de volksvertegenwoordigers. Dat gaf aan de Senaat een democratisch karakter dat heel ongewoon was in die tijd, zeker in vergelijking met zijn voorganger, de door Willem I benoemde ‘ménagerie du Roi’. De Belgische Senaat onderscheidde zich van de Kamer vooral door de eis dat de kandidaten veertig jaar oud moesten zijn en de zeer hoge som van duizend gulden aan directe belastingen moesten betalen. Bijna altijd dienden de hoogst aangeslagenen beneden de duizend gulden aan de lijst van de verkiesbaren te worden toegevoegd, om het voorziene minimum te bereiken van één op 6000 inwoners per provincie. Zo telde de Senaat een hoog aantal adellijke grootgrondbezitters, omdat het belastingstelsel veel meer het onroerende bezit trof dan het roerende.
De Senaat was zich ervan bewust dat hij slechts een aanvullende taak te vervullen had. Van 1831 tot aan de grondwetsherziening van 1893 heeft deze instelling niet meer dan twintigmaal gebruikgemaakt van zijn initiatiefrecht, en van de 3500 à 4000 wetsontwerpen die de Kamer aan de Senaat overmaakte, zijn er slechts 94 geamendeerd en 22 verworpen. Belangrijker nog was dat een regering geen meerderheid van de Senaat achter zich moest hebben, alleen die van de Kamer. Tussen 1840 en 1860 zou dat herhaaldelijk het geval zijn met liberale kabinetten.
Krachtens de grondwetsherziening van 1893 werd aan de rechtstreeks gekozen leden een beperkt aantal senatoren toegevoegd die waren aangeduid door de provincieraden, zonder dat ze aan voorwaarden van rijkdom hoefden te voldoen. Via die weg kwamen de eerste socialisten in de Senaat, omdat tegelijk het algemeen mannenstemrecht werd ingevoerd.
De grondwetsherziening van 1921 creëerde een derde categorie van gecoöpteerde senatoren, stelde de toegang tot de vergadering in feite open voor alle mannen en vrouwen van veertig jaar, en schafte de voorrang van de Kamer af inzake de begroting. Een reële gelijkberechtiging van de twee parlementaire lichamen was de inzet van een ontwikkeling gedurende een halve eeuw. De regering moest in beide vergaderingen het vertrouwen genieten, en mettertijd werd zowel het begrotingsals het wetgevende werk tot op zekere hoogte onder beide verdeeld. Deze tot op heden minder bestudeerde evolutie wordt, samen met de groeiende rol van de partijbesturen, helder belicht door Emmanuel Gerard (K.U. Leuven).
Vernieuwend is ook de bijdrage van Mark van den Wijngaert (K.U. Brussel) over de jaren 1970-1995. Behalve door de verdere groei van de ‘particratie’, werd deze periode gekenmerkt door een prominente rol van de Senaat in het federaliseringsproces en in de aanpassing van de wetgeving aan een aantal maatschappelijke verschuivingen. De Hoge Vergadering had een omvangrijke inbreng en een beslissende stem in onderwerpen als echtscheiding, erfrecht, huwelijksvermogensstelsels, afstamming en adoptie, contraceptie en abortus.
Onder de vele aanvullingen en bijlagen die dit boek rijk is, vermelden we het hoofdstuk over het parlementsgebouw, dat in 1778-1785 werd opgetrokken als zetel van de Soevereine Raad van Brabant en van de Rekenkamer.
Bijna gelijktijdig met De Geschiedenis van de Belgische Senaat verscheen in Nederland een studie over De Eerste Kamer. Geschiedenis, samenstelling en betekenis 1815-1995. Het gaat om een dissertatie van Bert van den Braak, beheerder van het Parlementair Documentatie Centrum van de Rijksuniversiteit Leiden. Het feit dat het Nederlandse kabinet Kok II dit voorjaar in de Eerste Kamer ten val gebracht werd, geeft aan dit boek een bijkomende actualiteitswaarde. Het oorspronkelijke opzet van