De recente evolutie van het onderwijs van het Nederlands in Noord-Frankrijk
In de afgelopen vier jaar heeft het onderwijs Nederlands in Noord-Frankrijk belangrijke ontwikkelingen doorgemaakt, vooral op de lagere school.
Vroeger werd er al een begin gemaakt met Nederlandse les in het lager onderwijs. In 1985 in Wervik-Zuid (Wervique-Sud) en in 1990 in Belle (Bailleul) startten twee experimentele projecten, bekostigd door Nederland en Vlaanderen. Het werd al vlug duidelijk dat dit experimenteel onderwijs om financiële redenen niet voor veralgemening vatbaar was. Intussen had het Franse ministerie van Onderwijs besloten tot de invoering van het onderwijs van een vreemde taal op de lagere school. De officiële teksten bepalen dat in de tweede en derde klas een ‘Initiatiecursus Levende Talen’ (Initiation aux langues vivantes (ILV)) ingevoerd kan worden en dat het echt aanleren van de vreemde taal pas in de laatste twee jaar mag plaatsvinden en dat dit op het college voortgezet wordt.
In overleg met en met de steun van de Nederlandse Taalunie, de VVOB (Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand) en de Talenacademie van Maastricht nam Jacques Kooijman, ‘Inspecteur d'Académie du Nord’, het initiatief om het Nederlands in het systeem van het ‘Enseignement précoce des langues vivantes (EPLV)’ (‘vroegtijdig onderwijs van vreemde talen’, een onderwijssysteem dat in 1989 in de hoogste jaren van het lager onderwijs in Frankrijk werd ingevoerd), aan te bieden. Dit was een allesbehalve gemakkelijke taak. De officiële teksten bepalen namelijk dat de onderwijzer van de klas zelf het taalonderwijs moet verzorgen. Daarom moesten leerkrachten voor het Nederlands op korte termijn taalkundig en didactisch gevormd worden. Ook voor de inhoud van het onderwijs moest gezorgd worden. Deze taken werden aan een ‘Cel Nederlands’ toevertrouwd die met de steun van de Taalunie en de VVOB opgericht werd bij de ‘Inspection Académique’ in Rijsel.
Het was ook niet makkelijk het project aan de ouders te verkopen. Ze waren immers niet bereid het Nederlands als eerste vreemde taal voor hun kinderen te kiezen, vooral wegens de geografische beperktheid van het Nederlands en het ontbreken ervan in veel technische studierichtingen waar het Engels vaak de enige vreemde taal is. Hoewel dit vervroegd onderwijs volgens de officiële teksten alleen in één vreemde taal mag plaatsvinden, kreeg de ‘Inspecteur d'Académie’ toestemming om het Nederlands (1/2 uur per week) bij wijze van uitzondering naast een andere vreemde taal, meestal het Engels (1 uur per week), te laten onderwijzen.
Bekijken we nu de cijfers, dan mogen we vaststellen dat het initiatief van J. Kooijman een groot succes genoemd mag worden. In het schooljaar 1998-'99 konden namelijk 3893 kinderen, verspreid over 46 lagere scholen tussen