laden. Men kan het Dombrecht niet kwalijk nemen dat hij daarbij vaak uitziet naar composities waarin de hobo een hoofdrol speelt.
Of dit maatschappelijk ideaal zal slagen, zal de toekomst uitwijzen, maar in ieder geval werpt Il Fondamento zich op als een van de pioniers van een democratiseringsproces waartoe in de 18de eeuw met name figuren als Telemann (Leipzig, Frankfurt en Hamburg) en Abel (Londen) baanbrekend werk hebben verricht. Onder ‘authentiek’ verstaat Dombrecht in de eerste plaats het teruggrijpen naar de authentieke bron: de originele, eigentijdse druk, of in vele gevallen ook het handschrift, zoals bij de muziek uit Dresden (Heinichen, Zelenka) die toentertijd exclusief voor het hof was voorbehouden. Zijn ontdekkingstocht heeft al heel wat briljante parels opgeleverd, zoals de meesterlijke kamermuziek (triosonates met twee hobo's) en de zeer persoonlijke, ietwat excentrieke religieuze werken en orkestmuziek van Zelenka, een van de tijdgenoten van Bach, die het geleerde contrapunt als geen ander beheerste. Authentiek betekent verder het gebruikmaken van 18de-eeuwse instrumenten (of uitstekende kopieën), waarop dan ook zoveel mogelijk ‘authentiek’ wordt gespeeld, voor zover die praktijk tenminste bekend is. Wat de hobo betreft, een instrument waarop de toonvorming individueel zeer sterk kan verschillen, heeft men eigenlijk geen idee hoe men toen precies speelde. Dombrecht vraagt zich dit uiteraard wel af, maar prefereert, met succes trouwens, een intuïtieve benadering die elk steriel getheoretiseer uit de weg gaat. Zijn optreden als solist en als dirigent is wars van elk spektakel: hij laat de partituur als het ware voor zichzelf spreken, zodat de muzikanten zich emotioneel bijzonder sterk aangesproken voelen. Het resultaat daarvan is dat de vonk doorgaans ook op het publiek en de luisteraar overslaat. Deze minder rationele benadering kan wel eens tot een minder geslaagd concert leiden, vooral bij het eerste van een reeks, een euvel dat Dombrecht echter steeds corrigeert door het even verstoorde evenwicht tussen affect en ratio dadelijk te herstellen. Des te pijnlijker is het dan ook dat de meestal ondermaatse Vlaamse muziekkritiek zich blindstaart op één enkel concert - een euvel dat overigens niet alleen Dombrecht maar menig professioneel ensemble treft. Zolang de muziekrecensies zich beperken tot de vluchtige momentopnamen van één enkel optreden in plaats van een meer globale visie te presenteren, getuigen veel van deze schrijfsels van betutteling en zelfgenoegzaamheid. In eerste instantie moet de uitvoerder (dirigent en solist) de gelegenheid krijgen aan het woord te komen, zodat de toehoorder dan vooral zelf zijn conclusies kan trekken, zij het met de eventuele steun (met kennis van zaken) van de criticus. De haat-liefdeverhouding tussen muziekcritici en uitvoerders kan vanzelfsprekend ook stimulerend werken, onder voorwaarde evenwel van wederzijds respect en bevruchtende dialoog. In Vlaanderen gebeurt dat echter nog te weinig.
De begrijpelijke reactie is dan ook dat heel wat musici, Dombrecht niet uitgezonderd, hun heil steeds meer over de grenzen zoeken - jammer genoeg niet steeds alleen uit artistieke maar ook vaak uit financiële overwegingen. Gelukkig koppelt Il Fondamento meestal uitvoeringen in eigen land aan buitenlandse optredens. Tot de meest geslaagde projecten behoren ongetwijfeld de opvoeringen van barokopera's in samenwerking met het succesvolle theatergenootschap Transparant. Na producties van opera's van Haendel komt in de volgende jaren muziektheater van Frantisek Xavier Brixi, opnieuw Haendel, de jonge Mozart, Antonio Salieri en Jean-Baptiste Lully op de planken. Sedert kort gaat Dombrechts interesse ook uit naar werk van eigen bodem, zoals de schatkamer met handschriften van de 17de- en 18deeeuwse kapelmeesters die verbonden waren aan de Sint-Michielskathedraal in Brussel. Deze omvangrijke en uitzonderlijk waardevolle collectie, bewaard in het Koninklijk Muziekconservatorium en de Koninklijke Bibliotheek Albertina in Brussel, werd onlangs volledig gecatalogiseerd in het kader van een internationaal musicologisch onderzoeksproject (RISM: Répertoire International des Sources Musicales, met zetel in Frankfurt). Jammer genoeg is ook dit project, dat opgezet was met de intentie alle in België bewaarde muziekhandschriften tussen 1600 en 1830 wetenschappelijk te inventariseren, onlangs voortijdig beëindigd...
In de wereld van de authenticiteit, waar vogels van diverse pluimage rondfladderen, neemt Paul Dombrecht met Il Fondamento een eervolle plaats in. Het zou hem echter onrecht aandoen indien niet expliciet wordt vermeld dat hij zich als solist en als dirigent van het blazersensemble Octophorus evenzeer inzet voor