hij als regisseur met zijn leerlingen aan de slag gegaan. Dat levert taferelen op die nog het beste te vergelijken zijn met het stuurloze vermaak van kinderen: men ziet negen acteurs bezig met hun spel, nu eens vrolijk, dan weer ernstig, maar zichzelf op geen moment bewust van de richting die ze op willen. In zoverre gaat de vergelijking mank, dat de spelenden, juist ánders dan kinderen, hier wel degelijk hun best doen de toeschouwer te behagen. Maar dan op een wijze die niets met Shakespeare en zijn tekst te maken heeft. Ze doen vooral gek, praten met een Surinaams, een nasaal of een Duits legerofficieren-accent; meten zich een nichterig loopje aan, doen een bekakte dronkelap na, lopen op buitensporig schoeisel oflopen helemaal niet, maar laten zich rondrijden op een wanstaltige bureaustoel.
Wérkelijk acteertalent - als daarvan al sprake zou zijn - krijgt bij al dit effectbejag nergens een kans. De enige bij wie men enig formaat vermoedt is Tjebbo Gerritsma, die zich als huismeester Malvolio uitleeft op een wijze die hoe dan ook iets aanstekelijks heeft. Maar daarmee is dan ook alles gezegd. Want verder bereikt een regisseur met dit soort van typetjes maken slechts dit: dat een toneeltekst ‘vakkundig’ om zeep wordt geholpen, en vooral, dat talent, of juist gebrek daaraan, op doeltreffende wijze gecamoufleerd wordt.
Eén van de dingen waar de bezoeker van het ITs zich in dient te schikken, is de omstandigheid dat hij niet altijd te zien krijgt wat hij verwacht. Regisseur Sam Bogaerts zag zich genoodzaakt Weten, wist geweten, de afstudeervoorstelling van het Conservatorium Antwerpen, op artistieke gronden af te blazen. Op het laatste moment benaderde de organisatie Patrick Mathurin, vierdejaars student van de Arnhemse toneelopleiding, om de opengevallen plaats op te vullen. Hij deed dat met de Apologie van Socrates, de monoloog die Julien Schoenaerts indertijd grote faam bezorgde en die deze jonge Surinaamse acteur, begeleid door Ineke Eldering, zich reeds in het derde jaar van zijn opleiding eigen maakte.
Plato's tekst heeft betrekking op een zeventigjarige grijsaard die ten overstaan van een jury van vijfhonderd Atheners verantwoording aflegt van zijn leven, zijn denken, zijn invloed op de jeugd. Dat is bepaald geen materie waar een jonge speler gemakkelijk vat op krijgt. Desondanks vlindert Patrick Mathurin met bewonderenswaardig gemak door de ruim anderhalf uur durende solo heen. Er zijn momenten waarop hij er niet in slaagt de aandacht van zijn publiek - twaalf mensen bij dit eenmalige ITs-optreden - vast te houden. Dat heeft veel te maken met zijn terughoudende wijze van acteren: nergens laat Mathurin zich verleiden tot verbale uithalen of fysieke explosies, en dat bepaalt zowel de kracht als de zwakte van de voorstelling. Enerzijds waardeert men de respectvolle tekstbehandeling die van die terughoudendheid het gevolg is, anderzijds mist men de energie en de drive die bij zo'n krachtig jongenslichaam en zo'n warme stem zo goed zouden passen. Beslist een veelbelovend acteur, nog altijd een zeer aangrijpende tekst, maar de verkeerde combinatie: dat is, zij het wat ongenuanceerd, het commentaar bij deze Apologie.
Vier Vlaamse actrices, eindejaarsstudenten van de Studio Herman Teirlinck uit Antwerpen, spelen in een regie van Jan Steen een geïmproviseerde collage over vriendschap, verlangen en eenzaamheid onder de bizarre titel Tjonge, zei ik, en dat is dus de oorzaak van mijn weerspannige ochtenderecties. Het decor is een grote kast met vier glazen deuren waardoorheen men vier verschillende mini-interieurs waarneemt die alle vier iets zeggen over de bewoonster: de een verbitterd, de ander romantisch, de volgende naïef en de laatste zinnelijk. Nu eens in de kast, dan weer uit de kast, nu eens solo, dan weer in wisselende combinaties komen de vrouwen met hun afzonderlijke verhalen. Het eerste deel van de voorstelling wekt vooral irritatie en men weet eigenlijk niet wat men ziet: vier personages die op schreeuwerige toon bezig zijn zichzelf te bevrijden van hun teleurstellingen in leven en liefde, of vier (bijna) ex-studentes die in één keer al de frustraties over hun kunstopleiding eruit willen gooien.
Na een wilde worstelwedstrijd van alle vier tegelijk, komt het dan toch nog goed, zodra ze, in een hervonden evenwicht, hun angst voor eenzaamheid uitspreken, ieder op een eigen, unieke wijze. En dan ineens vindt het echte acteertalent een uitweg, dat van Ruth Bequart bijvoorbeeld, die over een buitengewoon rijk register aan gezichtsuitdrukkingen en stembuigingen blijkt te beschikken. Met een ontroerende videoprojectie van de oma's van het viertal eindigt de voorstelling, die verwarrend is, maar uiteindelijk toch ook interessant.
Over het niveau van de aankomende Nederlandse en Vlaamse toneelmakers valt naar aan-