kan je in dit boek ook te weten komen: Du Perrons vriend Malraux deed er vreemd genoeg weinig voor (bevreesd dat men in het personage Héverlé een jeugdportret van hem zou lezen, en dat viel buiten het programma van de mythevorming die hij voor zichzelf regisseerde).
In een boek als dit is het anekdotisch gehalte altijd hoog. Bep du Perron passeert de revue als een ‘prerafaëlitische treurwilg’ (de term is van Marsman) die in de jaren '20 is blijven leven. Oversteegen typeert zijn verhouding met Voskuil als een van rivalen, en het was wanhoop die hem aan een solipsistische Frida Vogels bond (vooral de hare).
De mooiste portretten in het boek zijn die van de ouders, vooral van de vader, en van de Italiaanse homo litteratissimus Bobi Bazlen. Zijn vader, een verwoede, leergierige lezer met een rotsvast geloof in de emanciperende kracht van het lezen, behoorde tot een generatie die deel wilde hebben aan een meer verfijnde bestaansvorm die niet aan de alledaagsheid gebonden was, die wou ‘lezen om er beter van te worden’ (in de twee betekenissen van het woord). Oversteegen sr. was arm ‘maar rancune tegen de hogere standen stond hij zichzelf niet toe’. Om een of andere reden vind ik dat een ontroerende zin. Oversteegen beseft dat zijn generatie de vruchten heeft geplukt van een democratisering die nog bestond in een zich naar boven bewegen. Na de oorlog heeft hij bij Franse jonge arbeiders die boeken lazen dat moment van emancipatie even zelf gekend.
Ook het portret van Bobi Bazlen (1902-1965), een van de gulzigste en scherpzinnigste lezers die Italië ooit heeft voortgebracht, heeft mij getroffen. Deze joodse Italiaan uit Trieste, vriend van Italo Svevo, ontdekker voor Italië van Kafka en Musil, heeft met zijn leesadviezen de fondsen van de toonaangevende uitgeverijen Einaudi en Adelphi jarenlang verrijkt. Bazlen had een onfeilbaar inzicht in wat blijvend de moeite waard is en wat alleen maar voorbij waait. Oversteegen noemt hem een van zijn beste vrienden: genereus en exuberant schreef hij andermans scripties maar nooit de zijne. Voor vele schrijvers (o.a. de dichter Eugenio Montale) is hij de vroedvrouw geweest die Socrates in de filosoof zag: degene die de waarheid (het boek, het gedicht) verlost uit de zwangere andere.
Bazlens karakteristieken zijn flitsend: in Svevo zag hij het genie van de kleinburger (het is bij Vestdijk en Hermans niet anders, merkt Oversteegen op); over De zaak 40/61 van Mulisch rapporteert hij in zijn typisch koeterwaals: ‘Dommage que ce soit par Mulisch, donc ‘écrit’ et therefore impubliable. Mais il dit les seules choses justes qu'on ait écrit sur Eichmann.’ En over Elsschots Lijmen en Het been: ‘Des épisodes extraordinaires, et une félicità plastica che m'a vraiment hingerissen. D'altra parte, ça date, e come! Et la coté Provinzhumoreske est insupportable.’ Hij zag meer in Het dwaallicht.
In de vroege jaren '60 raakte Oversteegen met Kees Fens en H.U. Jessurun d'Oliveira ook betrokken bij de oprichting van het literaire blad Merlyn (1962-1966), dat de ‘autonomie’ van het literaire werk centraal stelde in de kritiek en niet de persoon van de auteur. Het werk verklaren door het werk zelf, en controleerbare uitspraken doen over literatuur was de boodschap. Na vier jaar hield het driemanschap het voor gezien en na de Stichting voor Vertalingen kwam Oversteegen aan de universiteit terecht. De emeritus bekent dat hij aan de Academie niet zijn meest stimulerende jaren heeft doorgebracht (welke hoogleraar literatuur kan op tegen Bazlen?). Lezen werd aan de universiteit een maatschappelijke verplichting om bij te blijven in het vak. Met literatuurwetenschappelijke werken is deze lezer dan ook opgehouden, toen hij in 1988 met vervroegd pensioen ging om de biografie te schrijven van de bewonderde schrijver en man van de daad, Cola Debrot (zie de bespreking in Ons Erfdeel, 1995, 2, pp.269-271).
Het boek eindigt met de bruuske bekentenis dat de auteur het contact met de levende literatuur aan het verliezen was: het gros van de boeken die Oversteegen op het eind van zijn leven las, waren ships that pass in the night, boeken met teveel echt gebeurd andermans alledaagsbestaan, heet het. Toch wou hij met schrijven en lezen nog wel even doorgaan. Het heeft niet mogen zijn.
Oversteegen heeft met dit boek een manier van lezen beschreven en de opbouw van een soort belezenheid en geletterdheid geschetst - de zijne - die in de ons omringende cultuur traag maar zeker uit het gezicht verdwijnen. Bazlen had waarschijnlijk te veel gelezen om nog in vrijheid te kunnen schrijven. Oversteegen heeft in vrijheid over zijn lezend leven bericht. Ik lees, dus ik ben. Hij was meer ‘vent’ dan men dacht.
Luc Devoldere
j.j. oversteegen, Etalage, Uit het leven van een lezer, Meulenhoff, Amsterdam, 1999, 286 p. |