aan op een pregnante vormgeving, die berust op een delicaat evenwicht van suggestieve emotie en geserreerd taalgebruik. Anders raakt het gedicht uit balans en liggen pathos en kitsch op de loer, zoals gebeurt in het korte gedicht ‘Hanen’: ‘Wist jij dat als twee mensen scheiden /een schreeuw door de kosmos scheurt / die niemand hoort behalve de hanen?’. Hier heeft de dichter zich - letterlijk - overschreeuwd, waardoor elke ontroering uitblijft.
Het gaat vaker mis wanneer Herzberg - zo lijkt het - nog te dicht op de huid zit van haar eigen levensgeschiedenis. Zo noteert zij, in het gedicht ‘Canada’, in een voor haar doen ongebruikelijk vlak idioom: ‘Weet je nog dat we in Canada zaten /jij keek in het spiegelplafond /en iedereen leek te zweven / geen idee dat we elkaar / verlaten zouden en zonder / elkaar konden leven.’ Ik twijfel niet aan de ingrijpende ervaring die aan dit gedicht ten grondslag heeft gelegen, maar - zoals Gerard Reve zou zeggen - ‘echt gebeurd, is geen excuus’. Er bestaat ook nog zoiets als poëtische geloofwaardigheid, maar dan moet je als dichter je vak natuurlijk wel serieus blijven nemen. Vanuit poëticaal oogpunt is ‘bijvangst’ een te gemakkelijk product.
Soms lijkt ook Herzberg zelf te beseffen dat een waardige vorm van herinneren tot een zekere adeldom verplicht. Juist als dichter immers beschik je over een eindeloos geschakeerd palet van woorden om verhalen weer tot leven te brengen en vaste grenzen te doorbreken. Zo schrijft ze een mooi In Memoriam-gedicht voor Joseph Brodsky, die onder haar regie nu in het gezelschap verkeert van Jan Hanlo, Chris van Geel, Dick Hillenius, Geert van Oorschot en vooral Bert Schierbeek:
Joseph Brodsky
Vandaag wordt Brodsky al herdacht
en ik ben nog niet over Hanlo heen
loopt wacht bij vuilnisbak.
Vandaag wordt Brodsky al herdacht
wij zijn nog over niemand heen
niet over Chris of Dick of Geert
om over Bert maar niet te spreken
Schier-Beek Schier-zon vooral
zijn rimpels leken op de stralen
zoals een kind die tekent.
Wij zijn nog over niemand heen
hebben alleen het verhalen.
Strikt genomen gaat het hier al niet eens meer over Brodsky, maar over de duurzaamheid van de eigen herinneringen en de nabijheid van de gestorven vrienden. Zo'n gedicht is - onbedoeld misschien - animerend, omdat het gestalten uit het verleden weer tot leven brengt. Zo moest ik terugdenken aan de prachtige In Memoriam-bundel die Bert Schierbeek destijds schreef voor zijn overleden vrouw (De deur, 1972). Het ontroerende van een gedicht als het volgende is dat de rouw niet benoemd wordt, maar via subtiele gedachtepatronen welhaast fysiek gestalte krijgt:
Eenmaal in dit literaire landschap aangekomen, valt nog iets anders op. Judith Herzberg, die bepaald niet bekend staat om haar citerend taalgebruik, leunt in deze bundel een aantal malen gevaarlijk dicht tegen de poëzie van Vasalis aan. Nu zou men dit een bewuste toepassing van intertekstualiteit kunnen noemen, als zinvolle strategie om met het verleden in dialoog te blijven, maar ik geloof eerder dat er - opnieuw - sprake is van een gemakzuchtig procédé. Zo besluit Herzberg het gedicht ‘Dromen dromen’ als volgt: ‘Verdriet om sterven is bekend / verdriet van scheiden niet geacht. En / doden weten niet hoe ze ontbreken.’ Hier wordt een enigszins rancuneuze gradatie aangebracht in ‘soorten van verdriet’, maar dat is onvermijdelijk een krachteloze apotheose na de beroemd geworden stro-