van de reiziger, terwijl ‘Traveller’ de vrouw speelt die hem vergezelt. De band tussen hen is voorondersteld; Hoste heeft er geen enkele moeite mee om zoiets aannemelijk te maken, ook al is er verder nauwelijks een dialoog tussen de twee. In plaats daarvan plukt de schrijfinstantie associaties uit de lucht, denkinhouden die de twee hoofdfiguren als het ware telepathisch uitwisselen en waaruit je gemakkelijk hun persoonlijkheid kunt distilleren.
De titels van de tien hoofdstukken uit De lucht naar Mirabel geven heel poëtisch een paar aanwijzingen waar de gedachten van ‘Passant’ naar uitgaan. Ze bestaan telkens uit twee woordenparen: ‘De lente, de winter’, ‘De taal, de woorden’, ‘De lucht, de haven’ enzovoort - weinigzeggende begrippen, die niettemin duidelijk maken waar Hoste de mosterd haalt. Lees het boek nadrukkelijk als een weerslag van zijn gemijmer op de vliegreis en je bent niet ver van de waarheid. De lucht naar Mirabel is als een klankband van gedachten, waarbij elke zintuiglijke activiteit als een synesthesie in de andere overloopt en het geheel moeiteloos opgaat in de cortex. Gelukkig zijn er ruimschoots aanknopingspuntjes met de werkelijkheid: een gesprek met een reiziger die zijn naam als Paul Oyster uitspreekt (Hoste beheerst het soort zelfspot dat de ernst van zijn tekst als sneeuw voor de zon doet smelten), Canadese plaatsnamen die hem doen denken aan Lokeren of Gent, waar hij vandaan komt... Je kunt je dus vrij gemakkelijk in Hostes gedachtestroom inleven - hoe verwarrend die ook lijkt.
Voortdurend legt Hostes Passant links naar zijn verleden en zijn afkomst. Vlaanderen en België zijn zijn vaste topic, al vind ik het soort intellectuele heimwee dat hij tentoonspreidt wat irritant. Ik verklaar me nader: Hoste profileert zich duidelijk als iemand van het volk, maar een schrijver die zo nadrukkelijk de volksmond nabouwt, heeft iets behoudends - iets wat in dit boek soms wringt en uit de toon valt. Hoste heeft het bijvoorbeeld voortdurend over de Grand Place als hij naar Brussel gaat en niet de Grote Markt, zich daarbij scharend achter een generatie door wie de francofonie gedachteloos werd aanvaard. Er hangt een zekere belgitude in De lucht naar Mirabel die je bijvoorbeeld ook bij Koen Peeters aantreft; voor mij klampt diens caleidoscopisch-multiculturele onderwerpenpalet zich eveneens al te nostalgisch vast aan beelden en inhouden die, als het erop aankomt, toch geen volk kunnen binden. Achter die weemoed, achter dat exotisme gaat bitter cynisme schuil, dat niet aan de oppervlakte komt.
Hostes beeld van de Belgische geschiedenis is dus een persoonlijk beeld, dat is de beperking ervan. Anderzijds: wat kan een schrijver meer doen dan proberen zijn indrukken te verwoorden van het conglomeraat van tijd en ruimte dat hij bezet - en tegenwoordig is dat voor ons, wereldburgers, heel wat. Het overweldigende van wat Hoste allemaal op zich laat afkomen verklaart ook de vele interrupties in andere talen (Engels, Frans, Duits), wat opnieuw zowat een handelsmerk van hem is. En dan beperkt zich dat niet tot gesprekken met medereizigers over Vlaamse primitieven of Belgische pralines. Hoste roept er niet alleen de vrijblijvende omgeving van de vliegtuigcabine mee op, maar het mondiale aspect van het leven tout court. Hij buit het gegeven dat De lucht naar Mirabel een transcontinentaal ‘carnet’ is, maximaal uit. Dat is meteen ook een rechtvaardiging voor het experimentele karakter van zijn tekst. Hoste rijgt het een na het ander aan zijn snoer, doet bijna alsof zijn schrijfact door een kunstmatige intelligentie aan de gang wordt gehouden, maar precies dat automatische karakter van zijn betoog verleent het boek zijn stevigheid.
Een paar voorbeelden: trucjes waarmee Hoste het mechanische van zijn schrijven tegelijk benadrukt en onderbreekt, zijn asterisken waarmee hij een fragment aanduidt dat zogezegd ‘niet voor lectuur’ is bedoeld, gedachtestreepjes die ‘stemmen’ oproepen en zwarte vierkantjes die moeten duiden op een ‘beeldopname.’ Dat is allemaal leuk en aardig, zo'n voetnotenapparaat, zo'n koorfunctie en zo'n fotoalbum, maar een lezer is doorgaans niet zo coöperatief dat hij moeiteloos de overgangen opmerkt. Pol Hoste lezen betekent in eerste instantie ondergaan en pas daarna, bij een tweede en een derde lezing, assimileren. Het pluspunt is dat die tweede en derde lezing geen onoverkomelijke moeite kosten. Waar De lucht naar Mirabel de eerste keer net zo ongrijpbaar is als de wolken uit het raampje van het vliegtuig, begint het boek bij nadere kennismaking te zingen, aan te trekken als een magneet.
Pol Hoste is een sober stilist en een gortdroog verzamelaar van enerzijds cerebrale citaten, an-