Ons Erfdeel. Jaargang 42
(1999)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 581]
| |
Culturele kroniekLiteratuurWetenschap en weemoedHet Bureau beschrijft de ontwikkelingsgang van een man, wiens levensideaal steeds meer in de verdrukking komt door zijn werk. De wens een pretentieloos bestaan te leiden in het veilige gezelschap van enkele getrouwen, met wie hij zich in solidariteit verbonden weet, verdraagt zich niet met de eisen die aan deze Maarten Koning worden gesteld als hoofd van de afdeling Volkscultuur van een wetenschappelijk instituut. In die hoedanigheid moet hij leiding geven en naar buiten treden, wat een intensief contact met mensen tot gevolg heeft, waartegen hij zich nauwelijks voelt opgewassen. Niettemin lijkt hij zich uitstekend van zijn taken te kwijten. Maarten Koning geniet respect als wetenschappelijk onderzoeker, op zijn afdeling, maar ook onder vakgenoten in het buitenland. Talrijk zijn de verzoeken die hem bereiken om artikelen te schrijven en lezingen te houden. Als inspirator van zijn ondergeschikten en beleidsmaker staat hij eveneens zijn mannetje, hoe ongelukkig en ongezond hij zich dikwijls ook voelt. Een situatie die wordt verergerd, doordat het beslag dat het werk op hem legt het contact met de veilige thuishaven, vertegenwoordigd door zijn vrouw Nicolien, dreigt te verstoren, mede doordat zij nimmer een poging doet zich in zijn positie te verplaatsen. Deze twee grote lijnen, het steeds meer opgaan in het werk en het als gevolg daarvan, en door het ouder worden, allengs verder wegdrijven van het eigen levensideaal, lopen door de delen 4 en 5 van Het Bureau, die in januari 1998 respectievelijk januari 1999 verschenen. Zij zijn al zichtbaar in de titels: Het A.P. Beerta-Instituut, de naam die het Bureau aan het einde van deel 4 krijgt, en En ook weemoedigheid, een gevoel dat Maarten bekruipt, als hij op het vliegveld afscheid heeft genomen van een collega: ‘Het afscheid emotioneerde hem. Hij had een voorgevoel dat ze elkaar niet terug zouden zien’ (p. 916). Op het naderende levenseinde, dat overigens pas beloofd is voor deel 7 (De dood van Maarten Koning), wordt vaker gezinspeeld in En ook weemoedigheid, bijvoorbeeld in de slotzinnen, waar Maarten zich voelt alsof hij ‘zijn opdracht in dit leven voltooid had en op weg was naar de hemel. Die gedachte gaf hem een geluksgevoel, maar ze vervulde hem tegelijk met weemoed, al had hij, daarover nadenkend, geen idee wat hem daarin weemoedig maakte.’ Hoewel de titel van deel 5 ontleend is aan het prachtige gedicht ‘Het huwelijk’ van Willem Elsschot, heeft de roman van Voskuil daarmee niets te maken. In het gedicht zint een man op de mogelijkheid de knellende banden van zijn echtverbintenis te verbreken, maar hij weet zich weerhouden door ‘wetten’, ‘praktische bezwaren’ en ‘weemoedigheid’. Maarten wenst geen breuk met Nicolien, een gedachte die wellicht heeft postgevat bij lezers die gaandweg een aversie tegen haar hebben ontwikkeld. De weemoedigheid wordt ingegeven door het naderende afscheid van het leven, meer in het bijzonder wat Maarten daarin waardevol heeft gevonden en nu geleidelijk uit het zicht verdwijnt. | |
[pagina 582]
| |
De delen 1 tot en met 3 van Het Bureau beslaan ongeveer 2200 bladzijden en bestrijken de jaren 1957-1975.Ga naar eindnoot1 De bijna 1900 pagina's van de nu verschenen delen handelen over de jaren 1975-1982. In een oogopslag is te zien dat het verteltempo drastisch is gedaald. De oorzaak is niet dat er meer spectaculaire gebeurtenissen voorkomen in de laatste delen. De grote wereld speelt nog steeds een marginale rol. Het optreden van de Russische dissidenten Boekowski en Sacharow en de rellen in het begin van de jaren tachtig in Amsterdam worden vermeld, maar zijn slechts van belang voorzover Maarten Koning en de mensen in zijn omgeving erop reageren. Het is de toegenomen preoccupatie door het werk, zich weerspiegelend in de maniakale uitvoerigheid waarmee erover wordt verteld, die verantwoordelijk is voor de daling van het verteltempo. Bladzijdenlange verslagen van vergaderingen volgen op gedetailleerde beschrijvingen van Maartens bezigheden op het Bureau. Vreemd genoeg gaat deze wijdlopigheid niet vervelen. De ordenende principes hierbij zijn de nevenschikking en de herhaling, zoals ook valt op te maken uit een artikel van de taalkundige Anneke Neijt, opgenomen in een bundel met reacties van Voskuil-lezers, veelal afkomstig uit de academische wereld van Nijmegen. Deze bundel, getiteld Een zondagmiddag met J.J. Voskuil en het zoveelste bewijs van de populariteit die Het Bureau geniet, bevat veel onbenulligs en overbodigs, maar ook enkele interessante opmerkingen over het verband tussen het wetenschappelijke werk van Maarten Koning en het literaire van J.J. Voskuil. Aan het einde van een lezing spreekt Maarten Koning de volgende woorden uit: ‘‘want uiteindelijk streven wij immers met ons onderzoek naar eenzelfde doel: het voeden van de illusie dat wij door orde te scheppen in de chaos die wij cultuur noemen, inzicht krijgen in onze eigen situatie’’ (Het A.P. Beerta-Instituut, p. 106). Hij verwoordt daarmee niet alleen wat hemzelf drijft in zijn wetenschappelijke arbeid, maar ook wat J.J. Voskuil bezielde, toen hij aan het kolossale project begon dat resulteerde in Het Bureau. Meer dan eens heeft de auteur verklaard dat het schrijven van deze roman voortkwam uit de drang te begrijpen hoe hij op het P.J. Meertens-Instituut, dat model stond voor het Bureau, had gefunctioneerd. Een implicatie van het door Maarten Koning ingenomen standpunt is dat de wetenschap voor hem een groot persoonlijk belang vertegenwoordigt. Dat hij haar in gesprekken als zinloos kwalificeert, doet niets af aan zijn grote persoonlijke betrokkenheid. Dit blijkt als hij zijn vrouw geëmotioneerd een door hem geschreven bespreking voorleest, waarin hij wetenschap definieert als ‘de vertaling van de onzekerheid van mensen in de taal van hun beroep’ (Het A.P. Beerta-Instituut, p.897). Het is daarom pijnlijk, en tekenend voor de kloof die er is gegroeid tussen Maartens werk en zijn thuisbasis, dat Nicolien absoluut niet begrijpt waar haar man het over heeft. In dit verband is het interessant ook de inhoud van Maartens werk in de beschouwing te betrekken. Zoals hij buitenstaanders en medewerkers meer dan eens uitlegt, doet de afdeling Volkscultuur onderzoek naar de ontwikkeling van tradities. Dit betekent een gerichtheid op het verleden en de veranderingsprocessen die zich daarin aftekenen. Keer op keer verzet Maarten zich tegen de opvatting dat tradities statisch zijn. Met een grimmig genoegen ontmythologiseert hij het geloof dat er gebruiken bestaan die eeuwenlang onveranderd zijn gebleven. In zijn privé-leven ontbreekt deze nadruk op dynamiek geheel en al. Maarten Koning hecht aan het verleden, opgevat als een statisch domein, en vertoont de neiging te denken en te oordelen in stereotiepe categorieën. Het is de overlevingsstrategie van een man die zich bij voortduring bedreigd voelt. Hij maakt soms de indruk te verzuren, iets wat vooral in deel 5 begint op te vallen. Enkele voorbeelden. De welvaart heeft van zijn land ‘een puinhoop’ gemaakt (Een ook weemoedigheid, p. 115). Het zien van enkele eigentijds uitgedoste jongens met geblankette gezichten en meisjes, ‘kinderen nog, met gekleurde haren, in namaakpantervellen, en met hoogrood geverfde lippen en gitzwart gekooide ogen’, brengt hem tot de vaststelling ‘dat de beschaving hollende achteruitging’ (idem, p. 333). Een tegenvallende vakantie in een vele jaren geleden bezocht gebied in Frankrijk, in tegenstelling tot alle voorgaande (geslaagde) vakanties nu een keer wel beschreven, leidt tot de misnoegde constatering dat dit land ‘verpest’ is (idem, p. 659). Voor iemand die veranderingsprocessen onderzoekt, getuigt dit van opmerkelijk weinig relativeringsvermogen. Tot het relativeren dat Maarten als wetenschapsbeoefenaar siert, | |
[pagina 583]
| |
is hij in zijn persoonlijke leven niet bij machte. Zijn bestaan zou er te ongewis door worden. Hij hanteert pasklare indelingen om zijn werkelijkheid overzichtelijk te houden: wandelaars deugen, automobilisten niet. Doorslaggevend is of personages en verschijnselen passen in de wereld, zoals die volgens hem moet zijn en blijven. Dit blijkt vooral uit de bezoeken aan Den Haag, zijn geboortestad, die met gestaag groeiende weemoed wordt beschreven. Het oude en onveranderde vertegenwoordigt een waarde op zichzelf, ongeacht de morele oordelen die het ook toelaat, zoals fraai naar voren komt in een beschrijving van de bezoekers in het Haagse etablissement ‘De Posthoorn’. ‘Hij keek vergenoegd naar al die Haagse hoofden, het ene al rechtser en onsympathieker dan het andere, en allemaal zonder een spoor van enig innerlijk leven, maar wel precies zoals het moest’ (En ook weemoedigheid, p. 794). Maarten en Nicolien reizen regelmatig naar Den Haag om er de moeder van Nicolien te bezoeken, die in een verpleeghuis is ondergebracht. Het proces van veroudering en dementering, waaraan deze vrouw onderhevig is, wordt beschreven in De moeder van Nicolien. Het is Voskuil toevertrouwd dit zorgvuldig en met vermijding van valse sentimenten te doen. De moeder van Nicolien is een korte roman, die deels bestaat uit fragmenten, ontleend aan de tot nu toe verschenen delen van Het Bureau. Net als deze cyclus wordt De moeder van Nicolien verteld vanuit het gezichtspunt van Maarten Koning. Door zijn ogen wordt het aftakelingsproces waargenomen. Hij is echter niet de centrale figuur, maar vervult vooral de rol van scherp waarnemer. Zijn eigen gedrag en gedachten doen minder terzake. Een ander verschil is dat hij zich in een ongedwongen contact kan begeven met een vrouw die hem dierbaar is en steeds verder verdwijnt uit de dagelijkse werkelijkheid. Zij vormt in geen enkel opzicht een bedreiging voor hem. De lezer krijgt daardoor zicht op een Maarten Koning die, alle treurigheid ten spijt, zichzelf is. Een Maarten Koning die in de delen 4 en 5 van Het Bureau allengs meer schuilgaat achter de verantwoordelijkheden waarmee hij is belast.
G.F.H. Raat |
|