Ons Erfdeel. Jaargang 42
(1999)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 544]
| |
Jacob van Ruisdael, ‘Gezicht op Haarlem’, 1628-'29, olie op doek, 55 x 62 cm., Mauritshuis, Den Haag.
| |
[pagina 545]
| |
Alles stad
| |
Verstedelijkt landschapDe naoorlogse ruimtelijke ontwikkeling van West-Europese steden lijkt geen succesverhaal. Stedenbouwkundige analyses en theorieën hebben het voortdurend over de teloorgang van de stad, ze brengen nauwelijks nog optimistische visioenen voort en doen meer aan stervensbegeleiding. Maken we echt ‘het einde van de stad’ mee, zoals deze retoriek beweert? Slechts weinig steden in Europa beantwoorden vandaag nog aan het spontane beeld dat we van de ruimtelijke vorm van een stad hebben: een af geheel dat dicht bebouwdis en grote samenhang bezit. Om dat hardnekkige model te doorbreken, hanteert de Britse architect Cedric Price een prettige vergelijking tussen steden en eieren. Ons archetypisch beeld van de stad, beweert hij, lijkt op een gekookt ei. De gesloten volheid van het ei komt overeen met de pre-industriële verschijningsvorm van de stad, toen nog overzichtelijk waarneembaar als een afgebakend object temidden van een natuurlijk landschap. Het Spaanse Cordoba bijvoorbeeld kan je nog steeds als een gekookt ei zien. Sinds de industriële revolutie zijn de westerse grootsteden evenwel met fabrieken, buitenwijken en infrastructuren uitgedijd tot overmatige proporties. Ze bleven echter georganiseerd volgens een radiaal-concentrisch patroon dat de centraliteit van de oude stadskern handhaafde. Zulke steden zijn voor Price zoals een spiegelei, met een geel stadscentrum en een witte uitbreidingsrand. Na de Tweede Wereldoorlog tenslotte hebben de stedelijke bewoners en functies zich breder dan ooit verspreid, dankzij de toegenomen mobiliteit. Steden zaaien zich tegenwoordig uit over de open ruimte, groeien naar elkaar toe, en versmelten tot gemengde verzamelingen van artefact en natuur. In zulke cityscapes worden de oude hiërarchieën tussen stad en platteland, centrum en periferie, knooppunt en verbinding ondermijnd. Alle vertrouwde tweedelingen vervagen, net zoals wit en geel in een roerei nauwelijks apart te herkennen zijn. De Nederlandse Randstad zou door Price als een roerei getypeerd worden. | |
[pagina 546]
| |
Met deze ruimtelijke ontwikkeling loopt een culturele verandering in gelijke tred. De stedelijke levensstijl, de waarden die in de stad in aanzien staan, de modes die er gelden, de maatschappelijke patronen die er evolueren, dringen zich sinds de elektronische media overal en simultaan op. Terwijl de sociaal-culturele achterstand van de plattelandsbewoner voorheen onlosmakelijk met diens woonplaats verbonden was, kan de stadsbewoner zich op grond daarvan geen verwaande houding meer aanmeten. Stedelijkheid is geen kwaliteit meer die eerst met een plaats te maken heeft, maar is vluchtig geworden, een conditie. Wie op het platteland woont maar over genoeg middelen beschikt om autovervoer en media-aansluitingen te betalen, kan een nieuwe hybride bestaanswijze aannemen die zowel landelijke als stedelijke levensstijlen overstijgt. De uitspreiding van stad en stedelijkheid over het gehele bewoonde territorium voltrekt zich vandaag op een ongeziene schaal. ‘Het einde van de stad’ lijkt desondanks een voorbarig doembeeld. Het reduceert de crisis van onze steden tot een slogan. Wat we nu wél meemaken, is de kanteling van ons paradigma over de stad, een moeizame aanpassing van wat we gewoon zijn als stad en stedelijkheid te denken en te noemen, aan wat we in ons dagelijks leven op dat vlak ervaren. | |
Ruit en RandstadDe West-Europese stadsuitwaaiering en de Noord-Amerikaanse suburbanizering worden tegenwoordig soms op één lijn geplaatst. Nochtans bestaan er fundamentele verschillen. In Nederland en Vlaanderen zijn de historische stedelijke kernen dicht bezaaid en sterk ten opzichte van elkaar geprofileerd. Bovendien is de tussenliggende open ruimte van het platteland van oudsher gekolonizeerd en in cultuur gebracht. Het agrarisch gebruik en, zeker in Nederland, de waterhuishouding hebben de ‘ongerepte natuurlijkheid’ van onze niet-bebouwde landschappen hoogst relatief gemaakt. Beide aspecten, zowel de historisch sterk geaffirmeerde identiteit van onze stedelijke kernen als de kunstmatigheid van onze open landschappen, doen dus de vergelijking tussen pakweg de Vlaamse verkaveling en Los Angeles volstrekt mank lopen. Terwijl de Amerikaanse frontier-mythe nieuwe suburbs in een vacuüm laat oprukken en zo de grenzen van ‘stad’ telkens verlegt, ondervindt Europese verstedelijking altijd de weerstand van een substraat van kernen en landschappen met geschiedenis. Stedelijke ontwikkeling kan daar nog expansie zijn, maar is hier altijd transformatie. Ook tussen Nederland en Vlaanderen onderling bestaan er opmerkelijke afwijkingen in het verstedelijkingspatroon. De stadsspreiding verloopt er volgens een verschillend model, dat in Vlaanderen een veel fijnkorrreliger resultaat oplevert dan in Nederland. | |
[pagina 547]
| |
Willem-Jan Neutelings, interpretatie van de hedendaagse Randstad.
In Nederland, waar de huisvesting grotendeels door overheidsinitiatieven opgericht werd, gebeurde verstedelijking grootschalig en op een geplande wijze. Dat heeft grosso modo geleid tot een landschap dat een afwisseling vormt van grote en intern zeer homogene fragmenten. Zo zijn uiteenlopende programma's (wonen, recreatie, kantoren, enz.) in omvangrijke zones ten opzichte van elkaar afgebakend, en laten de opeenvolgende ontwikkelingsmomenten van de stad zich aflezen in herkenbare vlekken van dezelfde bouwstijl en planningsideologie. De Nederlandse architect Willem-Jan Neutelings verzon voor dat grofkorrelig bebouwingspatroon een geschikt ruimtelijk concept: de tapijtmetropool. ‘Een ritje van twintig minuten brengt een Randstadbewoner door futuristische olieindustrieën en brutalistische universiteiten, groene tuinsteden en middeleeuwse grachten, moerassige plassen en noordzeestranden, high-tech parken en meubelpaleizen, glazen kassenvlakten en weidse Ruysdaal panorama's, vuilnisbelten, duinreservaten, markten, moskeeën en monumentale pleinen, weelderige villaparken en kleurige bollenvelden’, schrijft Neutelings in zijn interpretatie van de Randstad.Ga naar eindnoot1 In de tapijtmetropool deelt het netwerk van wegen en andere infrastructuurlijnen de open ruimte tussen de stadskernen op in verschillende mazen die telkens anders ingevuld worden, ook met programma's die we niet gewend zijn als stedelijk te beschouwen. De nevenschikking van deze grote fragmenten levert een patchwork op, waarin de verschillende kleurvlakken apart herkenbaar blijven. In Vlaanderen is de overheidscontrole op de inname van de open ruimte tussen de steden beperkt geweest. Ruimtelijke beslissingen werden veelal ad hoc en op lagere bestuursniveau's genomen. De Vlaamse stadsuitzwerming is beetje bij beetje en terloops gebeurd. Samen met de individualistische bouwdrang van de Vlamingen heeft dat geleid tot een heel fijnkorrelige en heterogene aantasting van de open ruimte. In elke gemeente ontloken verkavelingen, lintbebouwing en bedrijfsterreintjes en die deelden de open ruimte | |
[pagina 548]
| |
‘Bullewijk’, uit het boek ‘Aarsman's Amsterdam’.
telkens binnen het eigen grondgebied van de gemeente op. De hoge mate van morfologische en functionele diversiteit die daarvan het gevolg is, doet de Vlaamse verstedelijking meer op een wazige nevel lijken dan op de geblokte nevenschikking van de Nederlandse stedenbouw. Voor Vlaanderen is de fijntoetsige kleurverdeling in een pointillistisch schilderij, waarbij vanop afstand de kleurtoetsen niet meer te onderscheiden zijn, een geschikter referentiebeeld dan het patchwork. Het krachtenspel tussen verstedelijking en open ruimte zal de komende jaren nog heviger worden. Zowel in Nederland als in Vlaanderen daalt het gemiddeld aantal bewoners per woning: grootouders komen niet langer bij hun kinderen inwonen, meer koppels scheiden en gaan apart leven, jongeren wonen vroeger zelfstandig. Door deze gezinsverdunning moet het bestaande woningenbestand aangepast en uitgebreid worden. Daarom plant men in Nederland tussen 1995 en 2005 één miljoen nieuwe wooneenheden te bouwen. De Nederlandse planningstraditie beoordeelt dit als een uitzonderlijke bouwopgave en bereidt ze voor door middel van doelgerichte planningsnota's en talrijke onderzoeksopdrachten aan gerenommeerde stedenbouwkundigen. De spreidingsdruk in de Randstad is zo hoog dat zelfs het Groene Hart niet meer buiten schot blijft. Het Groene Hart is het centrale veenweidengebied tussen de grote steden dat door opeenvolgende planners open en agrarisch is gehouden als ecologisch tegengewicht voor de dichtslibbende stedenring. Toen een stedenbouwer de agrarische en recreatieve waarde van deze groene leegte afdeed als ‘pastorale illusies’ en volbou- | |
[pagina 549]
| |
Lucas Jodogne, ‘Donk - Electriciteitspylonen van de nabijgelegen centrale van Mol. Opname augustus 1991’ - © Lucas Jodogne.
wen met huisjes en tuintjes wel zag zitten, liep de discussie onder vakgenoten en leken hoog op.Ga naar voetnoot2 1.000.000 nieuwe woningen is in Nederland voer voor een breed publiek debat. In Vlaanderen bedraagt het geplande aantal nieuwe woningen tot 2007 400.000. Dat is, in verhouding tot het aantal inwoners, vergelijkbaar met het Nederlandse aantal. Het maatschappelijk debat in Vlaanderen over die toekomstige opgave is evenwel niet van hetzelfde formaat. Het Structuurplan Vlaanderen heeft de ambitie de Vlaamse bouwersaard - die met al die nieuwe huizen wel weg weet - bij te sturen. Momenteel is er een kleine reeks stedenbouwkundige studies in de maak, die erop mikt de Vlaamse suburbane woonverlangens met minder ruimteverslindende oplossingen te verenigen. Ook in Vlaanderen immers staan stedelijke spreidingsdrang en vrije open ruimte tegenover elkaar. De stedelijke nevel tussen Brussel, Gent, Antwerpen en Leuven vertoont naar het model van de Randstad meer en meer ruimtelijke en functionele continuïteit. Dit samenhangend stedelijk netwerk wordt door de ontwerpers van het Structuurplan Vlaanderen geconsolideerd als ‘de Vlaamse Ruit’. Het Structuurplan ziet dus toekomst in de grootstedelijke potenties van een dicht bebouwde Ruit, maar weegt die tezelfdertijd af tegenover de zorg om zoveel mogelijk open ruimte te vrijwaren. Min of meer samenhangende open ruimten zoals het Hageland en het Pajottenland moeten volgens het nieuwe plan worden beschermd en verbindende corridors naar het middengebied van de Ruit moeten beletten dat Vlaanderen totaal dichtslibt. Was er niet het Structuurplan, dan zou men lustig 400.000 huisje-tuintjes aan | |
[pagina 550]
| |
het optrekken zijn en zou de Vlaamse open ruimte op een goede dag pardoes opverkaveld zijn. | |
Pioniers in de nevelstadArchitectuur en stedenbouw hebben niet altijd snel en gevat aandacht besteed aan de hedendaagse verstedelijkte landschappen. Het zijn andere cultuurvelden zoals literatuur, film, maar vooral fotografie die bij vele architecten en stedenbouwers de ogen geopend hebben voor de betekeniswaarden van de nevelstad. Julio Cortàzar bijvoorbeeld deed in De autonauten van de kosmosnelweg verslag over zijn dertigdaagse reis van Parijs naar Marseille op de Autoroute du Sud, elke dag op een andere aire.Ga naar voetnoot3 Cortazars mild-ironische maar zeer nauwkeurige beschrijving van de dertig rustplaatsen brengt allerhande verschillen aan de oppervlakte die niet langer toelaten deze vermeend uniforme plekken over één kam te scheren. François Maspero volgde hetzelfde stramien en reisde geduldig alle stopplaatsen af van de noord-zuid-lijn B in het Parijse RER-net.Ga naar voetnoot4 Zijn notities over de villes nouvelles rond Parijs heffen niet de gekende litanie van misdaad en drugs aan, maar brengen een concreet historisch-geografisch verslag vol afwisseling. Maspero ontgint meerduidige betekenissen in de stedelijke periferie en stelt zo de veronachtzaming en veralgemening ervan aan de kaak. In de laatste verhalenbundel Wat we willen van Wim Neetens verschijnen quasi terloops trefzekere observaties van de nieuwe plekken voor een nieuw gemeenschapsleven die in de verkavelingen van de Vlaamse nevelstad ontstaan. ‘De woonkamer van Leonie en Hendrik is zoals bij ons en al onze buren op de eerste verdieping. Er is een breed terras aan de achterkant van het huis, en van daar hebben we een prima uitzicht over de tuinen en over het veld achter onze tuinen waar het buurtfeest plaatsheeft. Het is een stuk grasland tussen ons woonerf en de autoweg. Het wordt door de gemeente gemaaid maar het heeft verder geen bestemming. Bij de autoweg staat een rij bomen en daarachter een geluidsmuur; ze moeten ons beschermen tegen het ergste geraas’, staat er in het titelverhaal.Ga naar voetnoot5 Neetens evoceert in zijn boek hoe het alledaagse publieke leven van suburbia nog geen geëigende plekken vastgelegd heeft maar zich vaak op restruimtes of niemandsland afspeelt. Ten tijde van de ontdekkingen in de Dutroux-affaire,verschenen in de krant twee berichtjes onder elkaar die dat onderscheid in openbare ruimte tussen klassieke stad en nevelstad in het licht stelden.Ga naar voetnoot6 In september 1996 vertrok in Brussel ter ondersteuning van de familie van Loubna een protestmars te voet van het Flageyplein met ‘eindbestemming, symbolisch, het Brusselse paleis van justitie’. Dezelfde dag reed van Grâce-Hollogne naar Hasselt een betogende autokaravaan die als eindpunt verzamelde aan de megasupermarkt Biggs, ‘met één van de grootste parkeerterreinen in Lim- | |
[pagina 551]
| |
burg’. De cultuur van politiek bewustzijn en zin voor contestatie blijken weliswaar niet meer bij uitstek stedelijk te zijn, maar de ruimtes die het gemeenschapsleven kunnen dragen en de symbolen die het representeren zijn nog niet voorhanden in de nevelstad tussen Grâce-Hollogne en Hasselt. In ons vertrouwde paradigma van de stad kennen we prachtige openbare ruimtes zoals het plein, het park, de boulevard. In de nevelstad waarin we elke dag leven, verliezen die modellen veel van hun betekenis, maar hebben zich nog geen eigentijdse alternatieven gevormd. Vooral fotografen echter hebben het voortouw genomen in de belangstelling voor de stad-buiten-de-stadskern. Aanvankelijk brachten ze vooral in puin vallende fabrieken, verwaarloosd braakland of lugubere spoorwegemplacementen in beeld, liefst onder onheilspellende luchten. Het zijn foto's die het post-industriële verval van de grootstad op een fotogenieke manier dramatizeren. Dergelijke beelden, bijvoorbeeld gretig gebruikt in videoclips, blijven nogal vrijblijvend. Later kwam fotowerk op de voorgrond dat met een veel koelere blik de stad observeerde. Gabriele Basilico in Italië, John Davies in Groot-Brittanië, het duo Peter Fischli en David Weiss in Zwitserland, Andreas Gursky in Duitsland, overal in Europa deelden fotografen een bijzondere belangstelling voor wat in de stadsranden als triviaal, chaotisch en identiteitsloos doorgaat. Een voetbalpartijtje tussen hoogspanningspyloon en woonwijk, geparkeerde auto's rond het tankstation naast de doe-het-zelf-zaak, een rij lage appartementsgebouwen op een leeg grasveld. De registratiewijze in deze afbeeldingen komt afstandelijk over: meestal met een breed blikveld, goed uitgelicht, haarscherp en op zeer groot formaat afgedrukt. Door ze in series te presenteren, vallen talloze kleine verschillen in het oog die anders onopgemerkt zouden blijven. Deze stadsafbeeldingen dragen de waardigheid die in hun uitermate verzorgde opname en afdruk besloten ligt, over op hun banale onderwerpen. Weinig dramatische foto's heten soms neutraal te zijn, maar neutraliteit is een onmogelijke zaak. Fotografie verleent altijd een aura aan haar afgebeelde onderwerp, hoe middelmatig ook. In Nederland ligt het werk van Hans Aarsman in de lijn van deze aanpak, in Vlaanderen dat van Niels Donckers en van Lucas Jodogne. De werkwijze van dergelijke recente stadsfotografie heeft de belangstelling en waardering voor het leven in de nevelstad in belangrijke mate aangewakkerd. | |
Chaos?Nevelstad, netwerkstad, verstrooide stad, verdunde stad, città diffusa, dispersed city, ville-territoire. Er hangen talloze neologismen in de lucht om de nieuwe stedelijkheid die zich in Europa samenklit een naam te geven. Het oxymoron is het bindend element in deze termen, want ze combineren in één woord ‘stad’ - compact, dicht bebouwd, artefact - met een eigenschap die | |
[pagina 552]
| |
normaal daaraan tegengesteld is - territoriaal, uitgestrekt, landschappelijk. Als oorspronkelijke tegendelen zich probleemloos samenvoegen om een geschikt begrip te smeden, is het duidelijk hoezeer we toe zijn aan de herijking van ons paradigma over stad en stedelijkheid om het bebouwde territorium rond ons te kunnen begrijpen. De huidige stadsmutatie is een ingewikkeld amalgaam van culturele, demografische en economische ontwikkelingen en haar ruimtelijke verschijningsvorm komt slechts als een afgeleide tot stand. De traditioneel georiënteerde stedenbouwdiscipline heeft de nevelstad als betekenisarme chaos veronachtzaamd en daarom lopen de vertrouwde stedenbouwkundige analysemethodes en ontwerpstrategieën snel vast. De retoriek van de chaos is een laatste uiting van het traditionele stadsparadigma dat de nieuwe verstedelijkingspatronen niet wil doorgronden. Chaotisch kan een stad evenwel niet zijn, hoogstens is haar verschijningsvorm zo complex dat we ze niet terstond vatten. Wat op het eerste gezicht ruimtelijke chaos lijkt, is door andere maar onontkoombare logica's te verklaren. De ruimtelijke anomalie van het Ikeawarenhuis in Ternat bijvoorbeeld past perfect in het stedelijk functioneren van de Vlaamse Ruit, met nieuwe aantrekkingspolen voor autogebruikers. Zo beantwoordt ook ‘het Gouden Kruispunt’ -de samenklontering van een assortiment baanwinkels ver van grote stadscentra maar op het snijpunt van de wegen Leuven-Diest en Aarschot-Tienen- aan bereikbaarheidsvereisten die het tot een zeer centrale lokatie maken, vanuit een nieuw stedelijk paradigma. Wie geloof hecht aan de retoriek van de chaos zal deze bekende mechanismen niet erkennen en zal meer ingewikkelde niet op het spoor komen. Op diverse plaatsen in Europa ontstaat momenteel een alternatieve stedenbouwkundige praktijk. Hedendaagse ruimtelijke mechanismes en stedenbouwkundige categorieën worden er onderzocht vanuit een ander paradigma over de stad en vervolgens in ontwerpen gehanteerd. Zo werkt de Italiaanse architect Stefano Boeri aan het ontwikkelen van wat hij noemt eklektische atlassen.Ga naar voetnoot7 Meerdimensionaal van samenstelling, met behulp van ondermeer fotocampagne's, academische studierapporten, ontwerpprojecten en geografisch-literaire essays, verrichten dergelijke atlassen pionierswerk om zowel maatschappelijke als ruimtelijke ontwikkelingen van de nevelstad in kaart brengen. Volgens Boeri zijn wonen en zien twee belevingsdimensie's van de ruimte die in periodes van grote veranderingen niet volledig overeenkomen. We bevinden ons nu, net zoals tijdens de veranderingen vlak na de Tweede Wereldoorlog of in het begin van de jaren zestig, in zo'n achterstandsfaze. We leven al anders maar we herkennen nog niet hoe onze ruimte zich daaraan aanpast. |
|