David Wenham als Damiaan in ‘Father Damien’, een film van Paul Cox.
première van de film in Antwerpen. In een interview in
Knack (17 maart '99) zegt Cox: ‘Mijn film was niet zoveel langer, mijn film had gewoon een andere polsslag. Ze hebben er de ziel uit weggesneden. (...) De muziek van Wim Mertens die er in aller ijl werd bijgesleurd, heb ik bijvoorbeeld nooit gehoord. (...) De wijzigingen werden aangebracht om de lieden te behagen die geld in de film gestopt hebben. (...)
Father Damien had een goede film kunnen worden, maar mijn werk werd tijdens de montage aan diggelen gegooid.’
Dat Paul Cox geen schuld zou treffen voor het mislukken van deze film, lijkt mij niet evident. Onbegrijpelijk vind ik bijvoorbeeld dat hij heeft gewerkt met het scenario van John Briley, een man die in creatief opzicht op een andere planeet woont. Briley schreef o.m. het scenario van Ghandi (1982) en Cry Freedom (1987), beide verfilmd door Richard Attenborough. Deze scenarist heeft iets met grootse biografieën van grootse figuren. Paul Cox heeft zich in 1987 eveneens verdiept in het leven van een groot man (Van Gogh), maar die interesse is van een heel andere aard dan die van Briley, die het vooral om de heroïsche factor te doen is.
Een biografie verfilmen is een hachelijke onderneming: er moet een gigantische hoeveelheid informatie worden overgebracht, meer dan een film van een normale lengte verdraagt. Het resultaat is vaak een verbrokkelde film, waarin voortdurend personages komen en gaan en waar je van alles opvangt, maar weinig te weten komt, laat staan dat je in de geest van de gebiografeerde treedt. Ook Father Damien is met deze ziekte besmet.
Brileys scenario baseert zich op de biografie van Hilde Eynikel en licht daar grofweg de laatste 25 levensjaren uit. Zijn script eindigt met de dood van Damiaan op 15 april 1889. Dit laatste deel van zijn leven speelt zich nagenoeg geheel af in de leprakolonie van Kalaupapa, een landengte ten noorden van het Hawaïaanse eiland Molokai. Zijn verwezenlijkingen op het eiland en vooral de materiële problemen en zijn moeilijke relatie met zijn geestelijke en wereldlijke superieuren staan centraal. Het contrast tussen de schrijnende ellende op Molokai en de luxe in Honolulu, waar de eerste minister Gibson (Sam Neill), bisschop Maigret (Leo Mckern) en Damiaans overste Leonor Fousnel (Derek Jacobi) wonen, wordt dik in de verf gezet. Briley heeft geen hoge pet op van de mensen die Damiaan het leven moeilijk maakten en hij werkt ze dan ook niet uit tot interessante personages. Jammer voor Sam Neill, Derek Jacobi én voor de toeschouwer. Je zou het graag wat subtieler en minder nadrukkelijk gezien hebben.
Vanaf het begin worden we bedolven onder informatie over de politieke, sociale, historische en geografische context, het lepra-ziektebeeld, de therapieën en tegelijk over het verhaal zelf, want Briley vat zo ijverig samen, dat hij maar een fractie van de gebeurtenissen kan tonen, de rest laat hij door de personages rapporteren. We zitten met Father Damien in wezen met één lange onhandige expositie; de dialogen staan niet de personages ten dienste, maar de biograaf. Soms neemt dat groteske vormen aan. Damiaan is nog maar pas aangekomen op het eiland en ‘enige tijd later’ zit hij de gang van zaken in de kolonie uit te leggen aan dokter Kalewis (Aden Young) die hem wil komen helpen. Psychologisch heb je nochtans het gevoel dat Damiaan zijn koffer nog niet heeft uitgepakt. Een ander voorbeeld: tijdens de kerstviering vraagt pater Conrardy (Dirk Roofthooft) in het midden van de mis aan Damiaan hoeveel katholieken er eigenlijk wel zijn op het eiland. Waarop Damiaan prompt de cijfers op de tafel legt.
Van zo'n scenario (en van zulke kleurloze