zie voortdurend in een grenszone, een schemergebied waar geluk en ongeluk heel dicht tegen elkaar aanleunen. Het ik realiseert zich telkens weer dat elke gelukservaring een schaduwzijde heeft, dat de werkelijkheid waar zij zich op focust eigenlijk ambivalent is. De tegenstellingen vullen elkaar aan, ze zitten vervat in elk begrip of beeld dat typerend mag worden genoemd voor deze gedichten. Zo verbeeldt het sneeuwmotief zowel de geruststellende ongereptheid die samenhangt met een ultieme gelukservaring, het besneeuwde landschap dat de minder fraaie plekken verdoezelt, als het verstarde en verstikkende isolement, de onmogelijkheid ook om met de ander te communiceren. Van hees zogenaamd eenvoudige, weemoedige poëzie is verhullender dan tijdens een eerste lectuur zou kunnen blijken. Haar ‘herkenbare’ fixatie op de werkelijkheid, het uitvergroot projecteren van scènes uit de dagelijkse realiteit en de uitdrukking van persoonlijke gevoelens van melancholie en vergeefs verlangen, zou weleens kunnen laten vermoeden dat Van hee er een therapeutische of dagboekachtige notie van poëzie op nahoudt. Het gaat echter om veel meer. In ‘Mei op de A75’ (Achter de bergen) lezen we:
zo schrijf ik niet om te zeggen
dat ik dit heb gedaan of daar
ben geweest maar mijn bestaan
En in een interview naar aanleiding van de bekroning met de Driejaarlijkse Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Poëzie (1998) formuleerde Van hee haar literaire drijfveer als volgt: ‘[...] schrijven stelt me in staat om inzicht te krijgen, om verbanden te leggen, niet alleen tussen de dagen, maar ook tussen de dingen, de mensen, de beelden, te plaatsen, en zelfs tussen betekenissen die elkaar op het eerste gezicht uitsluiten’ (De Morgen, 28 mei 1998). In een recent vraaggesprek antwoordde ze op de vraag wat voor haar ‘de functie van poëzie’ is ‘dat poëzie mijn bestaan bijeenhoudt, dat ze mijn identiteit gevormd heeft, dat ze mijn plaats in de wereld definieert’ (Poëziekrant, 1/99). In die uitspraken zit niet alleen de meerduidige titel van de verzamelbundel vervat (die ontleend is aan de eerste afdeling van Achter de bergen), er gaat een hele poëtica in schuil.
Het inzicht in de dingen, het gesuggereerde verband tussen de dagen, wordt in de bundels na de kentering in Van hees dichterschap, vanaf Winterhard, minder recalcitrant, behoedzamer uitgedrukt. Het ik personage legt zich eindelijk neer bij het menselijke tekort, de ontoereikendheid de beperkingen van de werkelijkheid. Die nieuwe levensvisie klinkt ook in de murmelende toon die haar gedichten steeds minder dwingend maken. Daardoor winnen ze aan expressiekracht. Door minder terughoudend en berekenend over het eigen bestaan te schrijven, door zichzelf in alle kwetsbaarheid op te voeren en de bitterheid af te werpen, is niet de onzekerheid verdwenen, wel de aanvankelijke wanhoop. De toon is inderdaad zelfverzekerder geworden, de gedichten zijn meer trefzeker. In het latere werk dringen ook ‘[d]e wereld en het leven buiten mij’ meer door.
In de slotregel van ‘Maandagochtend, Amerikalei’ (Achter de bergen), ‘ik leef bij tijdverlies’, kunnen we Van hees voorliefde voor de paradox, tegenstellingen en contrapunten herkennen.
Alleen in randgebieden waar geluk en ongeluk, vereniging en afscheid, zo dicht bij elkaar liggen, waar besluiteloosheid, machteloosheid en onstandvastigheid de dichter confronteren met de beperking van de dingen, de beperkte maar onmisbare gelukswaarde van de dagen, kan deze dichtkunst gedijen. Het gaan Van hee eigenlijk om de verschillende gedaanten van geluk en ongeluk, de geruststellende beslommeringen van elke dag die voor het kleine, onvervangbare geluksmoment zorgen (‘niet de gangbare vormen/van geluk maar/iets anders’, in Reisgeld). Vandaar ook haar voorkeur voor onherbergzame gebieden, de ijskoude winters in Moskou, het ruige landschap van de Zuid-Franse Cevennes. Daar heeft de revelerende confrontatie met de werkelijkheid en het zelf plaats. Dat gevecht met zichzelf lezen we onder meer in ‘Winter 1’ (Ingesneeuwd):
zo zal het zijn als zij verlaten
en onvruchtbaar gezeten aan
het raam de uren tot dagen
de kamers tot huizen verzinnen
die een hoofd vol dromen nog