| |
| |
| |
Lawrence Alma-Tadema, ‘Voorlezen uit Homerus’ (detail), 1885, olieverf op doek, 91, 4 x 183, 8 cm, Philadelphia Museum of Art.
| |
| |
| |
‘Het zijn zulke mooie boeken, mijnheer’
De opmars der klassieken
Luc Devoldere
werd geboren in 1956 in Kortrijk. Studeerde oude talen en filosofie aan de KU Leuven. Gaf les aan het Sint-Barbaracollege te Gent. Werkt sinds 1996 als adjunct-hoofdredacteur bij de Stichting Ons Erfdeel. Schrijft kritieken en essays enpubliceerde ‘Grand Hotel Italia. Een reis in de geest’ (1994). Adres: Stichting Ons Erfdeel, Murissonstraat 260, B-8930 Rekkem
Laat me beginnen met twee keren Sappho:
Ons verliet, uit haar Sardes vaak
hierheen spant tevergeefs haar heimwees aandacht.
Leefden, hield zij onwankelbaar
Der godinne evenwaardig u,
Vond meest vreugd aan uw zingen en uw dansen.
En nu hetzelfde anders:
denkt ze nog dikwijls terug aan ons
jij leek een machtige godin
voor haar, van jouw lied hield ze het meest
Vergis u niet: het gaat hier om hetzelfde gedicht van de grote lyrica die rond 600 voor Christus over en voor meisjes zong die aan haar werden toevertrouwd. De eerste vertaler, P.C. Boutens, vertaalt zoals Nietzsche het met enige nostalgie van de vertalingen van Romeinen uit het Grieks zei: ‘Men veroverde toentertijd, als men vertaalde.’ Nietzsche vond dat een teken van een sterke beschaving: je werd maar beter niet te veel gekweld door historisch
| |
| |
besef. Nee, je moest de tekst usurperen, met je eigen vitaliteit besmetten en nieuw maken. De tweede vertaler, Paul Claes, heeft zijn tekstkritische editie van de wel heel gehavende papyrus die dit fragment bevat aandachtiger bekeken dan de visionaire Boutens (die ook een editie met roekeloze conjecturen gebruikte), en gewoon vertaald wat vertaalbaar is. En dat is niet veel, zoals u hebt gemerkt. Jammer dus van het ‘spannen van heimwees aandacht’: dat is van Boutens en niet van Sappho, en de eigennaam Arignota berust op een aperte interpretatiefout, die een eigen leven is gaan leiden.
Op het einde van het gedicht vordt het nog krasser. Waar Claes alleen nog drie suggestieve puntjes heeft, vertaalt, verovert, verzint Boutens de volgende strofe:
Ze ons te komen naar ginds tot haar...
Al-oor echoot de nacht den kreet
Onverstaan over glansgekruifde zee telore.
Al-oor en glansgekruifd behoren tot de mooiste epitheta ornantia uit de Griekse literatuur. Jammer genoeg zijn ze van Boutens.
Welke vertaling van Sappho moet u nu lezen? Die gewrongen, plechtige, schitterende mislukking van Boutens of de eerlijke, wat vlakke versie van Claes? Ik wil aan het dilemma ontsnappen en ze allebei aanraden, met deze bedenking dat we hier verweesd de vertaling van een libretto lezen: deze lyriek werd gezongen en begeleid op een snaarinstrument. Hoogstwaarschijnlijk werd ze ook opgevoerd in de kring van meisjes. Die muziek zullen we nooit horen.
| |
Klassiek
Het moet hier dus gaan over de ‘opmars’ van de klassieken in Nederlandse vertaling. De opmars is er een geweest in verspreide slagorde, zonder veel doelgerichtheid en misschien is hij er nooit echt geweest. Met Patrick de Rynck kunnen we beter spreken over de emancipatie van de vertaling uit het Latijn en Grieks. We kunnen het ook hebben over een inhaalbeweging, die ons taalgebied eindelijk op het niveau brengt van de grote taalgebieden die ons omringen (ook al moeten wij het meestal doen met één vertaling en zijn er bovendien nauwelijks tweetalige uitgaven). Het ter beschikking stellen in de eigen taal van klassieke boeken uit andere talen is nu eenmaal een daad van rechtvaardigheid en elementaire beschaving.
Het woord ‘klassiek’ is daarbij problematisch. Laat ons overigens afspreken dat we ons in dit opstel beperken tot de ‘klassieken’ die in de Oudheid in het Latijn en Grieks zijn geschreven. Die talen zijn al een tijd in vrije val. Het moment is niet meer veraf dat ze een soort Sanskriet worden. Daar kan
| |
| |
om getreurd worden, maar dat helpt niet. Als men er maar voor zorgt dat er voldoende Sanskrietologen blijven die de culturele erfenis van de oude talen behoeden, doorgeven en vertalen. De klassieken bestaan alleen in vertaling, beweerde Ezra Pound al, maar dan moeten er wel vertalingen voorhanden zijn, en liefst goede.
Maar de term ‘klassiek’ is dus problematisch. Wat is een klassiek boek, buiten een boek waar iedereen over spreekt, dat je gelezen moet hebben, maar dat weinigen blijken gelezen te hebben? Een klassiek boek is een actueel maar geen hedendaags boek. Het zegt iets over de mens dat uitstijgt boven de waan van de dag en wordt dus van alle tijden. Het is geschreven in een vormvaste taal en stijl die de modes overleeft. Het is helder en eenvoudig, bezit diepgang, oorspronkelijkheid en rijkdom. Het zoekt een evenwicht tussen het rationele en het irrationele, en de compositie van het werk straalt dat evenwicht ook uit.
Niet alle boeken uit de Grieks-Romeinse Oudheid zijn ‘klassiek’ te noemen in deze betekenis, en misschien zijn er maar heel weinig die aan deze omschrijving beantwoorden, maar we zullen moeten leren leven met de ruimhartige verwarring die de term zaait.
Marguerite Yourcenar heeft in Archives du Nord een revelerende passage geschreven over het onderwijs in de ‘klassieken’. Ze evalueert de humanioravorming van haar grootvader Michel-Charles. We schrijven 1845: ‘We hebben zozeer de nederlaag van de humaniora betreurd dat het geen kwaad kan te zien hoe zij zichzelf ter dood hebben veroordeeld. In weerwil van een geheugen dat aan het wonderbaarlijke grenst en dat hem zijn leven lang in staat zal stellen indrukwekkende stukken uit Homerus op te zeggen waarvan hij de betekenis nagenoeg is vergeten, kent Michel-Charles, zoals de overgrote meerderheid van de geletterde Fransen van zijn tijd, nauwelijks Grieks. Hij is daarentegen een uitstekend latinist, wat betekent dat hij vier of vijf grote historici heeft gelezen, van Livius tot Tacitus, evenveel dichters, te beginnen bij de gehele Vergilius, om te eindigen bij een bloemlezing uit Juvenalis, en enkele verhandelingen van Cicero en van Seneca. Bijna alle beschavingen die gebaseerd zijn op de studie van de klassieken volstaan met een zeer beperkt aantal schrijvers, en het lijkt alsof hun intrinsieke waarde van minder belang is dan het feit dat men ze kent. Het lezen van deze schrijvers stempelt de gemiddelde mens tot lid van een groep of bijna van een club. Het voorziet hem van een modicum van citaten, pretexten en voorbeelden die hem helpen bij het voeren van gesprekken met zijn tijdgenoten die over dezelfde bagage beschikken, hetgeen niet weinig is. Op een plan dat veel minder vaak wordt bereikt, zijn de klassieken zeker heel wat meer: de stut en de maatstaf, het schietlood en de driehoek van de geest, een kunst van denken, en soms van leven. In het gunstigste geval bevrijden ze en wekken ze op tot verzet, al is het maar tegen henzelf. Een dergelijke uitwerking moeten we bij Michel-Charles niet verwach-
| |
| |
ten. Hij is geen humanist, een zeldzame soort overigens omstreeks 1845. Hij is slechts een zeer goede leerling die zijn humaniora heeft gedaan.’
Een beperkte set aan auteurs doet al gauw aan de canon denken, een verzameling literaire werken die als waardevol en voorbeeldig erkend wordt en als norm geldt. De canon komt tot stand door een proces van filteren in de tijd. Hij neigt naar verstarring maar wordt toch geregeld bijgestuurd.
De canon van de Griekse en Latijnse klassieken is lang nauwelijks bijgestuurd. Al vastgelegd in de Oudheid en dan nog eens in de vijftiende eeuw door de eerste Italiaanse humanisten, is hij altijd sterk bepaald gebleven door het onderwijs. Dat heeft als gevolg dat morele en taalkundige criteria even belangrijk, en vaak belangrijker, waren (zijn?) dan literair-esthetische.
Zo is de historicus Livius lang gecanoniseerd gebleven, omdat zijn helden de juiste mix van patriottisme, eenvoud en standvastigheid bezitten. Manhaftig offeren ze hun individuele belangen op het altaar van het collectief. Als die mix niet meer aanslaat, beginnen de problemen. Caesar schreef dan weer zo'n transparant, ‘klassiek’ Latijn dat men er zijn Herrenmoral en achteloos bedreven wreedheden bijnam.
Wie de canon van de Latijnse en Griekse klassieken bekijkt, ontmoet al bij al toch veel histoire bataille. De jongens die Caesar en Livius lazen, zouden ooit de leidende elite van hun land vormen, en als ze in Engeland, Duitsland of Frankrijk woonden, de wereld veroveren. Met de reporter Xenophon leerden ze zich een weg vechten door ijzige hoogvlakten. En in België werd Caesar ook met trots gelezen, omdat hij gezegd had dat de Belgen de dappersten aller Galliërs waren. Dat waren ze omdat ze het verst van de beschaving afwoonden, merkt Caesar op, maar dat is een ander verhaal.
Naast deze historici behoorden ook de dichters Homerus en Vergilius (helden en epische horizonten) en Horatius (de bedaagde burger die het gemaakt had, geleerd had met teugjes te genieten en zijn kunst toch trouw was gebleven) tot de canon, en de redenaars Demosthenes en Cicero, die leerden hoe men een geachte vergadering moest toespreken. De filosoof Plato, die makkelijk te verchristelijken was, en de toneelschrijver Sophocles, die waarschuwde voor overmoed, mochten ook meedoen. Maar Lucretius niet, wegens atheïstisch en Catullus wegens te angry young man, te veel schuttingtaal en passie. Als de gedoogde auteurs toch nog een mannelijk lid lieten doorschemeren, dan werden ze keurig ad usum Delphini, ‘ten behoeve van de dauphin (troonopvolger)’ gepurgeerd, zoals Madame Dacier had gedaan in haar editie van enkele klassieken.
Als de klassieken eeuwen gelezen werden om hun ‘vormende’ waarde, dan bedoelde men daar dus morele en grammaticaal-stilistische vorming mee. Ik verdenk er Ignatius van Loyola bij de oprichting van zijn colleges (het eerste model van middelbaar onderwijs) zelfs van dat het hem uiteindelijk meer te
| |
| |
doen was om de taal (het Latijn uiteraard, het Grieks bleef altijd op het tweede plan) dan om de Oudheid zelf. Je had in de zestiende eeuw nu eenmaal Latijn nodig om maatschappelijk te slagen en het was natuurlijk de taal van de kerk.
In 1832 schreef de Nederlandse generaal van de jezuïetenorde, Roothaan, nog in zijn inleiding op de vernieuwde Ratio Studiorum (de pedagogischdidactische handleiding van de jezuïetencolleges) dat er meer aandacht besteed moest worden aan de moedertaal en literatuur in de volkstaal. Niettemin moesten de Latijnse en Griekse letteren het hart blijven van het onderwijs, omdat zij in hun voorbeeldige schoonheid ‘de voornaamste bronnen bleven van elke ernstige discipline en alle goede literatuur’.
In een dergelijk onderwijsklimaat waren vertalingen lang overbodig. Toen ze enkele decennia geleden heimelijk begonnen te circuleren, werden ze als bedreigend ervaren. Officieel bestonden ze nauwelijks: de leerling las geen Vergilius in vertaling, maar gebruikte een ‘vertalingsboekje’, waarin meestal alleen die fragmenten vertaald waren die in de schoolboeken stonden. Ze functioneerden als meccanodozen voor de ‘luie’ leerling, die er een stroever en stroever wordende tekst mee te lijf ging.
| |
Prettige denkers?
Het onderwijs, zelfs de ‘oude humaniora’, volgt al een tijd de agenda niet meer van Ignatius, Roothaan en Michel-Charles de Grayencour. Het is gedemocratiseerd en gelaïciseerd. Zelfs de canon begint er onder vuur te liggen. Naar aanleiding van een recente Caesar-vertaling vroeg Paul Claes zich in de Standaard der Letteren af, waarom men eigenlijk de massamoordenaar las in het middelbaar onderwijs.
Toch speelt het onderwijs geen rol van betekenis in de ‘hausse’ van vertalingen. Hoogstens kan je zeggen dat vertalingen er nu ook echt gebruikt, dit wil zeggen ‘gelezen’ worden, al was het maar omdat de taalkennis van Latijn en Grieks zienderogen gedaald is.
Buiten het onderwijs is, na het vrolijke afschaffen in de jaren '60 en '70 van alles wat ‘traditioneel’ was, de slinger aan het terugslaan. De klassieken moesten blijkbaar eerst uit het gezicht verdwijnen voordat ze als het ware weer konden worden ontdekt en afgestoft, voordat ze weer interessant konden worden voor een uitgever.
Een wervende folder van Ambo formuleert het als volgt: ‘Universele waarden bestaan nog steeds zoals we die ook al bij de Grieken en Romeinen kenden. Gedachten en twijfels, eeuwen geleden zo prachtig geformuleerd, hebben nog niets aan geldigheid ingeboet. Velen hebben in een tijd waarin zoveel zekerheden zijn afgeschaft, de behoefte terug te keren naar de bronnen van onze westerse beschaving.’ De klassieken worden hier ingeschakeld in een restauratiepolitiek: in deze stuurloze tijden zijn zij tenminste nog een zekerheid. Hun
| |
| |
‘houdbaarheid’ straalt de rust uit die wij zo node missen. Het zijn ‘prettige denkers’, heet het elders, die prachtig formuleren, net nu het marxisme geïmplodeerd is, en die zo ‘klassiek’ en tijdloos zijn uitgegeven. ‘Het zijn zulke mooie boeken, mijnheer.’ Ze sieren de boekenkast, ktèma eis aei, ‘een bezit voor eeuwig’, en daarom hoef je ze ook nooit nu te lezen.
Het kan verkeren. Als je de uitgever Van Gennep mag geloven, kon hij in '68, toen hij met Boutens en het Boliviaans dagboek van Che Guevara de boer op moest, de eerste niet kwijt aan de straatstenen, terwijl de droge aantekeningen van de gebaarde guerrillero niet vlug genoeg konden worden aangemaakt. Nu raak je de Argentijnse dokter alleen nog op T-shirts kwijt, terwijl een mooi uitgegeven Boutens het wellicht nog wel zou doen.
Toch blijft het label ‘prettige denkers’ irriteren. Net zoals ‘klassieke’ mensen, vol van orde, evenwicht en maat (Winckelmanns mythe van Edle Einfalt und stille Grösse) nooit hebben rondgelopen, en de kwijnende ‘decadenten’ van Alma Tadema evenmin, zijn die denkers uit de Oudheid prettig en hapklaar. De Oudheid blijft ons in vele opzichten wanhopig vreemd, zoals de historicus M. Finley wel wist. Hoed u ook voor een Oudheid die ten prooi valt aan de verasterixing: mythologie mag, als die maar leuke, smeuïge verhalen brengt over het promiscue seksleven van de Griekse goden; een Romeins pretpark dreigt te worden opgericht aan de poorten van Rome (met een replica van alle monumenten, zodat je niet meer naar Rome hoeft); Caesar-feesten in Velzeke moeten een archeologisch museum ondersteunen, enz.
| |
De Baskerville
Dat de ‘hausse’ van vertalingen eerder een toevallige samenloop van omstandigheden was, kun je opmaken uit de ontstaansgeschiedenis van de Baskerville-Serie van Athenaeum-Polak & Van Gennep. Samen met de Ambo-Klassiekreeks is dit de belangrijkste reeks op het gebied van de vertaalde Latijnse en Griekse literatuur, al komt ook de Historische Uitgeverij sterk opzetten o.a. met een ambitieuze Aristoteles-vertaling.
Aanvankelijk gaf Johan Polak uit wat hij mooi vond. Zo opende hij in 1970 de nog naamloze serie met Ezra Pounds 15 Cantos. Naast Pound stonden Canetti, Wittgenstein, Gerard Reve en een Engelstalig drama in verzen van ene Niels Kobet (waarachter Frits Bolkestein bleek schuil te gaan), bien étonnés de se trouver ensemble. Pas in 1972 kreeg de serie haar naam.
De estheet Polak hield van series: ze scheppen de illusie van continuïteit en bezorgen de bezitter het geluk van de gelijkheid. Pas geleidelijk begon de reeks een duidelijk gezicht te krijgen en werd ze (op de herdrukken na) beperkt tot een serie voor vertalingen uit het Latijn of Grieks. In 1990 verscheen de machiavellistische handleiding voor de omgang met de mensen van de Spaanse jezuïet Gracián als laatste niet Latijnse en/of Griekse tekst.
| |
| |
De laatste jaren verschenen meer titels dan ooit tevoren. Het (voorlopige?) hoogtepunt lag in 1995, toen acht nieuwe edities werden genoteerd en twee herdrukken. De uitgeverij stuntte in datzelfde jaar met twee tegelijk uitgegeven vertalingen van de Oresteia van Aeschylus. Dit uitgeversunicum hebben wij waarschijnlijk te danken aan het simpele feit dat de uitgever een van beide aangeboden vertalingen niet durfde te weigeren (het betrof hier immers twee topvertalers als Gerard Koolschijn en Marietje d'Hane-Scheltema). Dergelijke doublures zijn niet zeldzaam de laatste jaren. Zo is de Aeneïs van Vergilius straks in vijf vertalingen beschikbaar (Van Wilderode, Schwartz en Schrijvers, en binnenkort Henk Schoonhoven en d'Hane-Scheltema) zijn er drie vertalingen van de Odyssee van Homerus voorhanden, is het vertalersduo Warren-Molegraaf bezig met een integrale Plato-vertaling, terwijl de oude versie van Xaveer de Win nog altijd leverbaar is en Koolschijn intussen heel wat van de filosoof heeft vertaald.
Uitgevers maken dus blijkbaar weinig afspraken. En men kan zich afvragen of het niet beter zou zijn om de schaarse middelen (en competentie) doelgerichter in te zetten. De lezer vaart er intussen maar wel bij.
| |
Socrates als literaire figuur
Toen Gerard Koolschijn (1945) in 1991 de Nijhoffprijs voor vertalingen kreeg, zette hij zich in zijn dankwoord af tegen het ‘plechtstatig geklets’ van de vertalingen uit het Latijn en Grieks. ‘Veel vertalers dachten blijkbaar dat een dode taal ook dood vertaald moest worden, en wilden niet begrijpen dat hun oude taal eens nieuw was.’ Wanneer hij vrienden het Symposium van Plato aanbeval, was de reactie steevast dat classici wel altijd beweerden dat die Grieken zo mooi schreven, maar dat daar in hun vertalingen niets van bleek. En dat was waar. Als voorbeeld daarvan citeer ik een zin Nederlatijns uit een Sallustiusvertaling van... Johan Polak: ‘Integendeel, al overwegend toch kan men ontdekken dat geen ander ding zo belangrijk en voortreffelijk is, ja dat veeleer ijver dan kracht of gelegenheid aan de menselijke natuur ontbreken.’
Het waren de late jaren '60 en Koolschijn toog zelf aan het werk. Een uitgever zag in die jaren meer in de Politeia van Plato dan in het Symposium en in '75 verscheen Koolschijns vertaling van Plato's dialoog over de ideale staatsvorm. In een herdruk zou hij de titel Politeia verduidelijken door Constitutie. Koolschijn wou af van de gewoonte van classici om geleerdheid ten toon te spreiden voordat men een lezer tot de tekst toelaat. Het boek zelf moest spreken. Hij zou nog meer Plato vertalen. In Plato, schrijver (Bert Bakker, 1987) koos en monteerde hij teksten van Plato. Het werd een boek over Plato in Plato's eigen woorden, waardoor de eerbiedwaardige filosoof, eindelijk afgestoft, iemand bleek te zijn die iets te zeggen had. Koolschijn toonde een Plato die, ondanks achterhaalde filosofische theorieën en een
| |
| |
gevaarlijke ideologie, een actueel schrijver is met een groot stilistisch vermogen, een ‘klassieker’ dus. Plato's diagnose van de ontaarding van de democratie tot supermarkt en de impasse van het relativisme is actueel gebleven. Zijn angstwekkende remedie voor een verstarde, gesloten samenleving eveneens. Maar bovenal is hij ‘de grote beschrijver geworden van de passie die niet bevredigd kan worden door het leven op aarde, van het onvervulde verlangen dat meer zin zoekt dan geboden wordt door het lichamelijke bestaan dat als een droom voorbijgaat, en vooral heeft hij de persoon geschapen die deze passie belichaamt, een literaire figuur in de orde van Don Quichot, Hamlet of Anna Karenina: Socrates (...)’ (Het democratische beest, Plato's tegenstander, Bert Bakker, 1990, p. 147: Koolschijn schreef dit inspirerende boek als aanvullend commentaar bij zijn bloemlezing).
Koolschijn vertaalt intussen liever Herodotus en Euripides, maar men mag met enige zin voor boutade beweren dat hij ons Plato (anders) heeft leren lezen.
| |
Onvertaalbaar en toch vertaald
In 1958 bundelden enkele Nederlandse classici opstellen onder de titel Is de Griekse literatuur vertaalbaar? We zullen maar voorbijgaan aan de arrogantie die verscholen gaat achter deze titel. Natuurlijk is het moeilijk teksten te vertalen die tweeduizend jaar oud zijn. Maar het moet gebeuren en het gebeurt. Laat ons in plaats van steriel te zitten zeuren eens kijken naar de typische problemen. Latijn en Grieks zijn flecterende talen, wat meebrengt dat de woordorde er veel vrijer is dan in ons casusloos Nederlands. Effecten van woordorde in een gedicht zijn dus moeilijk weer te geven. Het Latijn kent een neiging tot periodisering, die in het Nederlands moeilijk overgenomen kan worden. Onderschikking zal daar door nevenschikking vervangen moeten worden, en tangconstructies moet je vermijden. Soms vertaal je de vele Griekse partikels die elke mededeling begeleiden en nuanceren het best... door ze niet te vertalen. En dan zijn er natuurlijk de cultuurgebonden begrippen: het zijn vaak de moeilijkst te vertalen woorden, omdat ze de makkelijkste lijken. Enkele voorbeelden: virtus is geen deugd maar iets als ‘morele zelfstandigheid’, of nog algemener (en leger) ‘kwaliteit’; res publica is geen republiek of staat, maar de ‘publieke zaak’, het ‘gemenebest’; polis is geen stad maar ook geen staat, en stadstaat is een slecht compromis: het is de kleinschalige samenlevingsvorm van burgers die hun politiek, sociaal, cultureel en religieus leven met elkaar delen.
Vertalers kunnen geruisloos voor interpretatierevoluties zorgen: Koolschijn die philosophoi niet meer met filosofen, maar met ‘intellectuelen’ vertaalt (en philosophia consequent met ‘intellectuele vorming’) en de zo lang in een verkeerd daglicht gestelde ‘sofisten’ plots met ‘professoren’
| |
| |
weergeeft. En gerechtigheid is eindelijk geschied als men het Griekse Symposion niet meer met Symposium vertaalt, en dus de indruk wekt van een academisch debat waar beschaafd wordt geredetwist en hoogstens water gedronken. Een symposion was immers een bijeenkomst in de avond waarop gedronken en gepraat werd, met muziek en attracties als dansen en lichtzinnige fluitspeelsters (overigens de enige getolereerde vrouwen). Wat een verademing dan eindelijk deze dialoog van Plato vertaald te zien (weer door Koolschijn) met het laconieke Feest. Even laconiek en verduidelijkend is de Oresteia, de dramatische trilogie van Aeschylus, nu door dezelfde Koolschijn vertaald als Het verhaal van Orestes. En we hebben tientallen vertalingen zien voorbijmarcheren van Catullus' beroemde oxymoron Odi et amo (Ik haat en ik bemin), tot Paul Claes alle vorige pogingen opblies en ons met de neus op de feiten drukte van Catullus' passie: ‘Mijn haat is mijn liefde’
Het zijn deze laconieke opfrissingen die ook de lezer van de brontekst dwingen zijn tekst met nieuwe ogen te bekijken. Is Homerus veranderd als de ‘verderfelijke wrok’ van Achilles, waarmee de Ilias opent, nu plots ‘rancune’ is geworden? Is de epische grootsheid daarmee nu kleinburgerlijk geworden?
Alle problemen die een vertaler uit het Latijn en Grieks heeft, worden verdubbeld als hij poëzie moet gaan vertalen. Een poëzievertaling moet immers letterlijkheid en dichterlijkheid nastreven, en dat gaat heel moeilijk samen, wist J.C. Bloem al. Daarbij komt nog dat de ‘dichterlijkheid’ van een Grieks of Latijns lyrisch gedicht berust op een architectuur die ons vreemd is geworden. En dan zijn er nog de antieke metra, die gebaseerd zijn op de lengte van de lettergrepen en dus onoverdraagbaar in het Nederlands dat een metrum kent op basis van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen. Nederlandse hexametervertalingen zijn vaak virtuoos, maar eisen uiteindelijk een te hoge tol van vertaler en lezer. De vertaler zal hier voor andere oplossingen moeten kiezen, zoals d'Hane-Scheltema die de hexameters van Ovidius omzette in zevenvoetige jamben.
Het vertaalde gedicht moet ook een gedicht zijn, maar het zal een heel ander gedicht zijn. We kunnen dat alleen verhelpen door het origineel naast de vertaling af te drukken en door noten toe te voegen.
De meeste vertalingen gaan maar één generatie mee. Terwijl de brontekst ongenaakbaar zichzelf blijft, wordt de doeltekst bedreigd door de onverbiddelijke taalverandering. Om de dertig jaar zouden alle grote klassieke boeken nieuw leven moeten worden ingeblazen. Paul Claes vindt dat een vertaler zich altijd dient af te vragen hoe een hedendaagse taalgebruiker zich in een vergelijkbare context zou uitdrukken. Make it new is het motto. Toch houdt die hedendaagsheid ook een gevaar in. De sobere, nuchtere vertaaltrend, die vooral door Koolschijn geïntroduceerd werd, loopt soms het gevaar vervlak-
| |
| |
kend en banaliserend te werken. Catullus kan je heel hedendaags brengen, omdat hij jong en rebels is, en Claes is daar in zijn vertaling van deze dichter zeker in geslaagd, maar hoe zou een hedendaagse vertaling van de gebalde, stroeve en sombere Tacitus er moeten uitzien? Wie zich vandaag aan de eigenzinnige en grillige stilist waagt die als geen ander flitsend cynisme tot zijn handelsmerk heeft gemaakt, zal een Nederlands moeten uitvinden dat én vandaag én Tacitus recht doet.
Om het in het jargon te zeggen van de vertaalwetenschap: de pendelbeweging tussen adequaat (respect voor de brontaal) en acceptabel vertalen (respect voor doeltaal) blijft.
| |
Het edelste vermogen
We weten al dat niet alle boeken uit de Oudheid ‘klassieken’ zijn. Met de vertalingen zijn we al aan de curiosa toe, opgestuwd in de vaart der literatuurwetenschap, die de canon heeft ‘geproblematiseerd’. Zo kan je een rustiek traktaat van Cato lezen over de boerenstiel (Goed boeren) en een bundel obscene light verse, waarin de Romeinse vruchtbaarheidsgod Priapus centraal staat die vooral te herkennen is aan zijn enorme mannelijke lid in opgerichte toestand (Priapea) (allebei bij Athenaeum). Een weerbarstig maar belangrijk traktaat van de Griekse scepticus Sextus Empiricus (Ambo) prijkt naast het handboek architectuur van Vitruvius (Athenaeum). Alle bewaarde tekstfragmenten van Epicurus zijn nu beschikbaar in het Nederlands, zodat men eindelijk eens deze denker kan ontdekken die ascetischer is dan zijn reputatie laat vermoeden (Historische Uitgeverij). En onlangs zijn twee antieke romans vertaald, waarvoor generaties classici hun neus ophaalden. Je kan dit genre beschouwen als de voorlopers van de moderne soap, maar dan geschreven met ironische distantie (Athenaeum).
Er zijn natuurlijk nog hiaten. Een integrale vertaling van de biografieën van Plutarchus zou meer dan welkom zijn. Die galerij van groten uit de Oudheid heeft generaties lezers gevormd, waarvan Montaigne en Shakespeare niet de minste waren. De tragedies van Seneca kennen we alleen in de bewerkingen van Claus. En wie vertaalt de bijna vierduizend epigrammen van de Anthologia Palatina, die schatkamer waar pareltjes naast bric à brac - maar welk een staalkaart van de antieke wereld! - schitteren? Hugo de Groot deed het in een jaar. In het Latijn.
De uitgevers glijden intussen de Middeleeuwen en Renaissance in, waar nog heel wat wacht op een vertaling. Bij Athenaeum verscheen de vertaling van de biografie van Karel de Grote door Einhard. De Historische Uitgeverij bracht enkele sleutelteksten samen van een van de grootste humanisten uit het Quattrocento, Lorenzo Valla, en de onvermoeibare Frans van Dooren vertaalde na diens sonnetten een selectie van de Latijnse brieven van Petrarca
| |
| |
(Athenaeum). Eindelijk worden van deze prille humanist verder teksten ontsloten die hij belangrijker vond dan zijn in het Italiaans geschreven verzen, die hij nugae, bagatellen, noemde. En voor wanneer is de vertaling van de redevoering die Pico della Mirandola schreef over de uitzonderlijke positie van de mens in het heelal, een andere sleuteltekst uit de Renaissance?
Wanneer nu een vertaling verschijnt, valt die zelden nog op, en misschien is dat maar goed ook. Een vertaling moet iets vanzelfsprekends worden. Als de lezer na dit opstel het opstel zelf vergeet en een vertaling gaat lezen als een gewoon boek, dan heeft het zijn doel bereikt.
Toen Ida Gerhardt in 1942 promoveerde op de vertaling van Boek I en V van Lucretius' filosofisch gedicht De rerum natura (Over de natuur), was dat een unicum. Over de dienende maar nooit slaafse en uiteindelijk scheppende taak van de vertaler schreef ze het volgende gedicht, waarmee een beschouwing over vertalingen passend beëindigd wordt:
Lucretius-vertaling
Een suizelen van regen aan de ruit
en binnen niets dan dit: te zijn gebogen
over de tekst, die voor de vraag der ogen,
de onafgewenden, langzaam zich ontsluit.
En dan de zware stuwing - een bewogen
dwingende arbeid; tot het denken stuit
en luistert: helder hoorbaar het geluid
der eigen stem - het edelste vermogen.
| |
Bibliografie:
patrick de rynck en andries welkenhuysen, De Oudheid in het Nederlands, Repertorium en bibliografische gids voor vertalingen van Griekse en Latijnse auteurs en geschriften, Ambo, 1992. |
idem, Supplement 1997, Ambo, 1997. |
25 jaar Baskerville Serie, Tekst en titelbeschrijvingen: mark pieters, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1997. |
Oude keizers, nieuwe kleren, Griekse en Latijnse vertalersvondsten, red. vincent hunink, mark pieters en patrick de rynck, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1997 (deze publicatie bevat een lijst van alle leverbare titels in Vlaanderen en Nederland van Latijnse en Griekse klassieken). |
Gulden Librije (een unieke collectie van Nederlandse vertalingen van antieke auteurs en documentatiecentrum voor de studie van de antieke motieven in de Nederlandse letteren, Faculteitsgebouw Letteren, KU Leuven, Blijde-Inkomststraat, 21, B-3000 Leuven). |
| |
Mijn tien favorieten:
catullus, Verzen, vert. Paul Claes, Athenaeum. |
cicero, De goden, vert. Vincent Hunink, Athenaeum. |
gorgias, Het woord is een machtig heerser, vert. Vincent Hunink, Historische Uitgeverij.
Homerus' Ilias. In vijf akten samengevat door Gerard Koolschijn, Athenaeum. |
marcus aurelius, Persoonlijke notities, vert. Simone Mooij, Ambo. |
ovidius, Metamorphosen, vert. Marietje d'Hane-Scheltema, Athenaeum. |
pervigilium veneris. Een lentelied, vert. Patrick Lateur, Uitgeverij P. |
plato, Feest (Symposium), vert. Gerard Koolschijn, Athenaeum en Querido (Salamander Klassiek).
Priapea, vert. Harm-Jan van Dam, Athenaeum. |
vergilius, De val van Troje (Aeneïs II), vert. Gerard Koolschijn, Athenaeum. |
|
|