| |
Amerikaanse toestanden.
De financiering van de podiumkunsten in de Verenigde Staten
Zowel in Vlaanderen als in Nederland zijn gedurende de voorbije jaren de subsidies van de overheid aan de culturele sector toegenomen. Op Vlaams niveau was dit gedurende de afgelopen drie jaar zelfs met een kwart. In de sector van de podiumkunsten is dit vooral ten goede gekomen aan de kwaliteit en de kwantiteit van het aanbod. Een opvallende stijging van de publieke belangstelling werd echter niet vastgesteld. Recente studies in Vlaanderen en in Nederland wezen uit dat slechts 10 % van de bevolking regelmatig bezoeker is van theater en dans. Het grootste gedeelte van de bevolking heeft er geen belangstelling voor en ligt dus ook niet wakker van de financiële toestand van de podiumkunsten. Wanneer een politicus ijvert voor meer subsidies voor de kunstsector, kan hij daar wel eer maar weinig stemmen mee verdienen.
Het is daarom niet verwonderlijk dat de meeste subsidiërende overheden de neiging vertonen om de uitgaven voor de podiumkunsten terug te dringen of op zijn minst minder snel te laten stijgen. Het alternatief voor de financiering van de kunsten wordt dikwijls gezocht in de richting van de privésector: beleidsmensen verwijzen graag naar de mogelijkheden van sponsoring door bedrijven. Rick van der Ploeg, de huidige Nederlandse staatssecretaris van cultuur, schreef in Het Parool van 28 april 1998 ‘Publiek-private partnerships zijn niet alleen cruciaal bij het bouwen van bruggen, wegen, spoorlijnen, luchthavens en zeehavens, maar ook bij de productie van kunst en cultuur’.
Voor de overheid is het zeer verleidelijk om naar de Angelsaksisch landen en vooral naar de Verenigde Staten te verwijzen, landen waar de kunstsector het zonder overheidssteun redt. Deze inspiratiebron kan de kunstsector echter niet geruststellen. De toestand van de podiumkunsten in de USA is voor Europese artiesten en cultuurliefhebbers een schrikbeeld. De overheid zou er niets financieren, bedrijven sponsoren alles en kunst zou er in wezen een commerciële activiteit zijn.
Stemt het beeld hier overeen met de realiteit daar? Kan de kunst in de VS overleven zonder enige overheidssteun en hoe doet ze dat? We beperken ons tot de sector van de podiumkunsten. Musea, bibliotheken of film komen hier niet aan bod.
| |
De rol van de overheid
De stelling dat de Amerikaanse overheid de kunstsector niet subsidieert, klopt niet. Zowel op het niveau van de federale overheid, de staten als de gemeenten zijn er subsidies voor de kunsten. De National Endowment for the Arts is een soort federaal Ministerie van Cultuur. Een ‘soort’ omdat het een onafhankelijke dienst is die geleid wordt door een voorzitter die geen politicus is. Jaarlijks krijgt hij van het Congres een toelage waarmee hij zeer diverse kunstvormen subsidieert. In 1995 bedroeg deze toelage ca. 7 miljard BEF (± 380 miljoen gulden). Daarnaast zijn er nog een dertigtal subsidiemogelijkheden voor kunst, verspreid over de overige ministeries. Het Amerikaanse Ministerie van Onderwijs bijvoorbeeld subsidieert heel wat schoolvoorstellingen. Het aandeel van de staten en de gemeenten in de ondersteuning van de podiumkunsten verschilt sterk van regio tot regio. New York is als staat en als stad het meest actief op dit vlak.
Dit neemt niet weg dat de Amerikaanse overheden beduidend minder subsidiëren
| |
| |
dan de Europese. Het beleven van cultuur wordt, net als religie, als een zaak uit de privésfeer gezien waar geen collectieve middelen aan moeten worden besteed. De Amerikaanse overheid heeft met haar cultuursubsidies overigens weinig educatieve bedoelingen. De Koude Oorlog was één van de voornaamste stimulansen om de National Endowment for the Arts in 1965 op te richten. De Amerikanen wilden een tegenwicht vormen voor de zwaar gesubsidieerde kunsten in Sovjet Rusland. Kunst werd gezien als een public relations middel: de wereld moest te zien krijgen dat Amerika ook op cultureel vlak voor niemand onderdeed. Na het einde van de Koude Oorlog stond de rol van de National Endowment for the Arts al snel ter discussie en volgden er draconische maatregelen die in Europa ondenkbaar zouden zijn. In 1996 moest de organisatie het met 40 % minder middelen doen dan het jaar daarvoor.
Niet alleen de Federale overheid heeft het moeilijk om haar subsidies aan de kunsten te verantwoorden. Opvallend is ook de argumentatie die de lagere overheden, staten en gemeenten, in de VS gebruiken om de kunst te subsidiëren. Er is steeds sprake van ‘city marketing’, het aantrekken van nieuwe industrieën, van herwaardering van het stadscentrum, van imagovorming enz. Het subsidiëren van kunst omwille van de kunst is meestal taboe. In vele gevallen financieren Amerikaanse gemeenten hun cultuuruitgaven met een belasting op verblijven in hotels en motels. Aan hun bevolking kunnen ze op die manier uitleggen dat het ‘vreemdelingen’ zijn, mensen van buiten de gemeente, die betalen voor de uitgaven op cultureel gebied.
Welke verantwoording de Amerikaanse overheid voor subsidiëring ook hanteert, in de praktijk is het zo dat heel wat experimentele kunstvormen in de VS niet zouden overleven zonder haar steun. De overheid subsidieert weinig en met tegenzin, maar speelt wel een rol.
| |
Sponsors en mecenassen
De kunsten worden in de VS vooral gefinancierd door de privé-sector. Sponsoring door bedrijven is slechts goed voor 10 % van de giften. Het overgrote deel van de schenkingen voor de kunstsector komt uit privé-vermogen. De kunsten in de VS worden dus niet betaald door sponsors maar door mecenassen. Miljonairs schenken, meestal via foundations, een deel van hun vermogen weg. Ze verkrijgen daarmee aanzienlijke fiscale voordelen. Deze foundations zijn belastingvrij. Geld dat anders aan de fiscus zou toekomen, kunnen deze miljonairs naar eigen goeddunken verdelen over hun favoriete liefdadigheidswerk. Het steunen van de kunsten is daar slechts een klein onderdeel van. Heel wat kapitaal gaat naar onderwijs (de universiteiten worden in de VS weinig of niet gesubsidieerd) of naar sociale werken.
Naast het belastingvoordeel spelen ook emotionele en sociale factoren mee. Een mecenas van de kunsten kan rekenen op naambekendheid in de high society en invloed op het bestuur van de instelling die hij steunt.
Uiteraard gaat het hier wel om kapitaal dat ontstaan is uit de winsten van bedrijven, en de gulle mecenas is dikwijls ook directeur. Maar fundraisers vinden meer gehoor in de salons van rijke burgers dan in de kantoren van managers van bedrijven. Managers bekijken de sponsoring van de kunst in zakelijke termen. Uiteindelijk moet de sponsoring op één of andere manier bijdragen tot het rendement van het bedrijf. Sponsoring kan belangrijk zijn voor het creëren van een publieksvriendelijk imago of goodwill. Het kan een gelegenheid zijn om klanten exclusief te ontvangen. Maar sponsoring van de kunsten op grote schaal heeft voor de meeste bedrijven weinig zin. Het publiek voor de podiumkunsten is, in tegenstelling tot dat van bijvoorbeeld sportevenementen of van de media, te klein om van sponsoring veel naambekendheid te verwachten.
| |
De vrije markt?
Privé-financiering van de kunstsector betekent niet dat de overheid veel bespaart. Door de genereuze belastingvrijstelling van grote vermogens derft de Amerikaanse overheid heel wat inkomsten die zij zelf ook zou kunnen aanwenden voor de financiering van de kunsten. Er kan discussie zijn over de vraag of de verdeling van toelagen aan de kunsten via de staat effectiever is dan via de privé-sector maar het is niet noodzakelijk veel goedkoper voor de overheid.
| |
| |
De stelling dat de podiumkunsten in de VS onderworpen zouden zijn aan de principes van de vrije markteconomie moet sterk genuanceerd worden. Wanneer de overheid aan mecenassen een belastingvoordeel geeft en hun toelaat om hun geld naar eigen inzicht te verdelen over de kunsten, delegeert zij eigenlijk het cultuurbeleid naar deze mecenassen. In een orthodoxe vrijemarkteconomie subsidieert de overheid de kunsten niet maar geeft zij ook geen belastingvoordeel aan diegenen die wel voor de kunst betalen.
Indien zij onderworpen zijn aan de regels van de vrije markt kunnen, ook in de VS, de podiumkunsten niet overleven. Er is in de VS geen enkel theatergezelschap, dansgezelschap of orkest dat in stand gehouden wordt door inkomsten uit kaartenverkoop. Deze inkomsten bedragen gemiddeld 30 % van het nodige budget, een percentage dat vergelijkbaar is met dat in Europa. Vrijwel alle gezelschappen doen een beroep op overheidsfinanciering of op vrijgevige mecenassen voor de rest van hun inkomsten.
Uitzonderingen hierop zijn de populaire muziek en musicals. Deze kunstvormen hebben productiekosten die relatief gering zijn in vergelijking met de omvang van het publiek dat een vertoning kan bijwonen.
| |
Gevolgen voor de artiesten en organisatoren
Is er door dit financieringsverschil een grondig verschil tussen Amerika en Europa in de productie en de consumptie van de podiumkunsten?
Voor Amerikaanse kunstproducenten en kunstinstellingen liggen de zaken duidelijk anders. Ze hebben een grote verantwoordelijkheid om hun activiteiten te financieren. In tegenstelling tot Europa is subsidiëring van podiumkunsten niet vanzelfsprekend. Als je er kunst wil maken of brengen is dat een privé-initiatief waar je zelf de middelen voor bijeen moet brengen. De Amerikaanse gezelschappen en culturele instellingen besteden zeer veel energie aan het werven van privé-middelen. Er is een aparte sector van agentschappen die zich toelegt op fundraising.
Als de gezelschappen eenmaal privé-financiers voor hun project hebben gevonden, dan beschikken zij doorgaans over meer mogelijkheden dan gesubsidieerde instellingen. Dit is vooral opmerkelijk in de bouw van de culturele infrastructuur. Een gemeentebestuur zou nooit eenzelfde luxe willen financieren als bepaalde miljonairs bereid zijn te doen. Sommige Amerikaanse steden hebben schitterende en luxueuze cultuurpaleizen. Maar de belastingbetaler die geen kunst consumeert, heeft niet het gevoel dat hij het vertier van een elite moet betalen.
| |
Verandert de inhoud van de kunst?
Heeft privé-financiering invloed op de inhoud van de kunst? Het leidt niet onmiddellijk tot populistische kunst. Immers, de rijke financiers willen zich onderscheiden door hun smaak. Enig snobisme is hen niet vreemd. Het aantal klassieke orkesten, dans - en balletgezelschappen en opera's groeide in de laatste decennia in de Verenigde Staten exponentieel.
Het leidt wel tot conservatievere kunst. Financiers die hun naam willen verbinden aan experimentele of controversiële kunst bestaan, maar zijn een zeldzaamheid. Het segment van de podiumkunsten dat zich met vernieuwende zaken bezighoudt, is kleiner dan in Europa. Maar het is niet bewezen dat het daarom minder levenskrachtig of sprankelend is. Het Amerikaanse systeem belet geen innovatie, maar innovatie moet op kortere termijn wel een voldoende groot gedeelte van het publiek aanspreken om te overleven.
Het volk heeft via zijn verkozen vertegenwoordigers bijna geen invloed op de koers van de kunsten. De budgetten die de Amerikaanse overheid spendeert aan kunst zijn te klein om te spreken van een beleid. Toch moet de kunstsector in Amerika veel meer rekening houden met het publiek dan in Europa. De geniale kunstenaar die kunst produceert die geen of weinig erkenning vindt in de publieke opinie, wordt uiterst zelden blijvend gesteund door de overheid. De kunstenaar moet voldoende kunstliefhebbers overtuigen van zijn genialiteit indien hij van zijn kunst wil leven.
De pluriformiteit van de kunstwereld wordt gewaarborgd door de grote verscheidenheid aan financieringsbronnen. De middelen waarover privé-stichtingen beschikken, zijn ruimer dan die van de overheid. Indien een overheidscommissie bijvoorbeeld geen
| |
| |
klassiek ballet wil subsidiëren, kan dit ballet nog altijd aankloppen bij talrijke privé-stichtingen. Verschillende financieringsbronnen met verschillende visies en prioriteiten leiden tot diversificatie.
| |
Cultuurspreiding in de VS
Door privé-financiering wordt cultuur wel minder gespreid. Cultuurspreiding is niet altijd een bekommernis van de miljonairs. Meer dan in Europa zijn de podiumkunsten gebonden aan grote steden die, gezien de omvang van het land, zeker niet de gehele bevolking bereiken. Er is geen dicht netwerk van culturele centra. In de middelgrote en de kleinere gemeenten zijn grote vermogens minder aanwezig. In de VS is in vergelijking met Europa een grotere kloof tussen het aanbod van de grote steden en het aanbod in rurale gebieden.
Het publiek trekt zich van de wijze van financiering blijkbaar weinig aan. In Europa werd de democratisering van de cultuur één van de voornaamste redenen waarom de overheid het culturele leven ging subsidiëren. In de VS deed de overheid dit niet. Het is opmerkelijk dat deze twee verschillende beleidsvisies leidden tot een zelfde resultaat. Zowel in Europa als in de VS blijkt dat vooral personen met een hoger inkomen en een hogere opleiding het publiek van de podiumkunsten uitmaken.
| |
Een Amerikaans financieringssysteem in Vlaanderen en Nederland?
Is financiering van de podiumkunsten uit privé-vermogen wenselijk en mogelijk in de Lage Landen?
In Vlaanderen en Nederland zijn er ongetwijfeld ook aanzienlijke privé-vermogens. Ze worden slechts marginaal aangewend om sociale doelen, laat staan cultuur te financieren. In Nederland, bijvoorbeeld, wordt slechts 0,4 % van alle uitgaven voor het goede doel aan cultuur besteed.
Gedeeltelijk heeft dit te maken met het fiscale stelsel. Dit stelsel is in de VS veel vriendelijker voor schenkers. De fiscale behandeling van giften is in Vlaanderen en Nederland vergelijkbaar. In beide landen zijn er grenzen aan de fiscale aftrekbaarheid van giften: voor bedrijven maximaal 5 % van de brutowinst en voor particulieren tot 10 % van het belastbaar inkomen. In Vlaanderen is er een bovengrens van respectievelijk 20 en 10 miljoen frank. Testamentaire giften zijn ook beperkt: ze moeten vanaf een bepaald bedrag door de overheid worden goedgekeurd en zijn onderhevig aan heffingen. Het creëren van een eigen vermogen door stichtingen of kunstinstellingen is in de Lage Landen niet gebruikelijk en wordt door de overheid ook niet aangemoedigd. In de VS zijn liefdadige giften gewoon als zakelijke onkosten afschrijfbaar en aan minder beperkingen onderhevig. De fiscale rapportering van de foundations is in de VS minimaal.
Het fiscaal stelsel in de Lage Landen is minder gunstig dan in de VS maar is toch ook niet onredelijk. De mogelijkheden die de fiscus aan schenkers biedt, worden onvoldoende benut. Het is zeer de vraag of enkel een versoepeling van het fiscale systeem een gedragsverandering bij de kapitaalkrachtigen teweeg zou brengen.
| |
Een fiscale hervorming is onvoldoende
Er is in de Lage Landen en in de rest van het Europese vasteland geen cultuur van mecenassen. De overheid speelt in die landen een actieve rol als verdediger en bevorderaar van de kunst. Cultuurzorg wordt er tot het domein van de verzorgingsstaat gerekend. Dat de staat de kunsten patroneert en financiert is er een vanzelfsprekendheid. Zolang de overheid een aanzienlijk bedrag van de kosten van de podiumkunsten blijft betalen, zal de kandidaat-schenker terughoudend zijn. Immers, zijn schenking is niet bepalend. Emotioneel is het voor een schenker belangrijk dat hij of zij een instelling kan ‘redden’. In de VS werd opgemerkt dat wanneer de overheid een bepaalde organisatie zwaar begon te financieren, het moeilijker werd om private financiers te vinden. Sommige trekken zich zelfs terug. Zoals een Amerikaan het verwoordde: ‘Privé-stichtingen zijn te vergelijken met de rijke man uit de Bijbel. Voor hun zielenheil zijn ze afhankelijk van bedelaars’.
| |
Is het sop de kool waard?
Wanneer de overheid zich wil terugtrekken uit de financiering van de podiumkun-
| |
| |
sten, moet zij weten wat de gevolgen van deze optie zijn en welke voorwaarden ze moet scheppen. Privé-financiering leidt tot een meer toegankelijke en conservatievere kunst die vooral in grotere steden is te beleven. Avant-garde kunst in provinciesteden is onder deze voorwaarden moeilijker denkbaar dan nu het geval is. De overheid moet uitmaken of dit echt haar bedoeling is. Voor de democratisering van de kunst maakt de financiering weinig uit. In de VS is het publiek voor de podiumkunsten qua samenstelling en grootte vergelijkbaar met dat van Europa. Een gespecialiseerd publiek van fijnproevers zou minder aan zijn trekken komen. Voor het grootste gedeelte van het publiek zou het wellicht weinig verschil uit maken.
Om beduidend meer privé-financiering aan te trekken, moeten de subsidies van de overheid niet geleidelijk maar drastisch verminderen. Dan krijgen de schenkers de aandacht en de emotionele voldoening waarop ze rekenen. Bovendien dient het belastingstelsel zodanig hervormd te worden dat het echt loont om de kunstsector te steunen. Omdat zij belastinginkomsten derft, zal de staat er niet spectaculair rijker door worden. Om enig effect op de staatsfinanciën te hebben, moet niet alleen het kleine budget voor de kunsten maar de gehele sociale sector en eventueel de gezondheidszorg in dezelfde zin worden veranderd. Daarnaast blijkt dat zelfs in de VS de overheid de noodzaak inziet om experimentele kunstvormen te subsidiëren.
Dit neemt niet weg dat er creatieve samenwerkingsvormen mogelijk zijn tussen de kunstsector en het privé-initiatief. Maar dit is niet het tovermiddel dat de sector van de podiumkunsten zal financieren. Tenzij de overheid in Vlaanderen en in Nederland bereid is om het belastingstelsel grondig te hervormen en het noodzakelijk vindt om de volledige sociale sector te privatiseren moet zij niet hopen op een beduidend grotere inbreng van de privé-sector in de financiering van de podiumkunsten. Het aandeel van cultuur schommelt in beide landen rond de 1 % van de totale begroting. Het is uiteraard zeer de vraag of het minuscule budget dat de overheid nu uitgeeft aan cultuur een dergelijke drastische ingreep verantwoordt.
Filip Strobbe
|
|