De voorgevel van 013 in Tilburg - Foto Vincent Cornelissen.
fashion’ is hij echter niet geworden. Integendeel, hij werd toonzetter.
In voortdurend overleg met, de toekomstige gebruikers maakte hij van 013 niet alleen een zeer functioneel gebouw, maar ook een anders-uitziend en voorlopig uniek onderkomen voor de volle breedte van de popcultuur, van intieme folk tot snoeiharde rock. Er kan weinig aan stuk gaan, zo robuust is het van buiten en van binnen opgetrokken uit beton en staal. Weinig glas, want de popcultuur is naar binnen gericht, staat niet graag in de etalage. Crouwel is de eerste architect die in de situatie verkeerde op popmuziek toegesneden geluidsisolatie te kunnen ontwerpen alvorens het gebouw er stond. Decibelproof! Aan de buitenkant zit zwart rubber materiaal (‘EPDM’, 15 jaar garantie; niet kleurecht), gecapitonneerd met speciaal geprepareerde cd-schijfjes. Van afstand lijkt het een Chesterfieldbankbekleding. Als de zon schijnt, blinken de cd's als kerstballen.
De primeur van 013 heeft volkomen terecht vele pennen en monden in beweging gebracht. Tilburg Magazine wijdde er een speciale uitgave aan, het Brabants dagblad op 10 november '98 een hele katern. 013 streeft een grensoverschrijdende regiofunctie na. Stafmedewerker en een van de bedenkers van deze vorm van culturele samenwerking Fons van Iersel spreekt over ‘een Europees podium’, waar alle democratische muzieksoorten welkom zijn. Meer nationaal georiënteerden spreken over een functie voor ‘Nederland en de rest van de Benelux’
Uit media-interviews met betrokkenen en uit eigen observatie blijkt dat Tilburg zich met 013 opeens een volwaardige cultuurstad voelt, die zich kan en wil meten met bovenrivierse grote steden. Vergelijkingen met zuiderburen maakt men (nog)niet. ‘Niet langer een cultureel getto’, zo omschreef staatssecretaris Rick van der Ploeg, die zelf in Tilburg heeft gewoond, het verschil tussen voor en na de opening van 013. Zelf heb ik van 1953 tot 1970 in Tilburg gewoond, en ik moet zeggen, ik ken het ook niet meer terug. Ik herinner me een spannend klein duister hol dat Terra Nova heette, waar door scholieren werd ‘gerookt’, gedronken en gekaart onder luide grammofoonplatenmuziek van Ten Years After, Thunderclap Newman en altijd veel Bob Dylan. Wij waren een geheim genootschap. Het minder alternatieve popmuziekleven speelde zich af in volkse bar-dancings en door welzijnswerkers gedreven patronaatszaaltjes en jeugdsozen. Marc van den Heuvel schreef er een mooi proefschrift over (Van Patronaat tot Soos, Tilburg University Press, 1993).
013 heeft geen grootheidswaanzin. Met een capaciteit van 2200 mensen (grote zaal) is het groter dan Paradiso in Amsterdam en de Effenaar in Eindhoven, maar kleiner dan Ahoy of de sportstadions die fungeren als gelegenheidspoppodium. De concurrentie hijgt 013 nu al in de nek. De Effenaar gaat verbouwen en uitbreiden. In Amsterdam bouwt poppromotor Mojo de Heiniken Music Hall met een capaciteit van 3000 bezoekers. Van Mojo is het grootste deel van de popprogrammering in Nederland afhankelijk. Voorlopig werkt het bedrijf nauw met 013 samen.
Met de opening begint geen nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Nederlandse popmuziek, wel in dat van de mentaliteit van de overheden ten opzichte van de popcultuur. De popmuzieksector neemt de teugels zelf in handen en trekt allerlei muziekgenres naar zich toe die niet van boven, maar van onder zijn ontwikkeld en van daaruit stijgend cultuurgoed of postmodern vermaak zijn geworden. Marco Borsato tot en met onbekend aanstormend talent van