bedrijft geen sentimentele identificatie met de slachtoffers of agressieve eendimensionalisering van de vijand. Maar het gaat wel over mensen die in zulke barre omstandigheden leven dat ze tot die eenzijdigheid en die keuzes gedwongen worden - een dwang die trouwens op zichzelf al de definitie is van de terreur waar literatuur van niveau zich, ook per definitie, zover mogelijk van pleegt te verwijderen.
En Bezoekjaren is literatuur van het hoogste niveau. Door het perspectief bij Zima te leggen, die van het politieke en culturele engagement van haar oudere broers nog maar bar weinig begrijpt (en evenmin trouwens van hun moppen), slaagt Van Leeuwen erin de clichés waar die broers zich aan vastklampen serieus te nemen (natuurlijk, ze neemt haar personages serieus) én tegelijkertijd, zonder gemakkelijke ironie, te relativeren. Bijvoorbeeld in deze zin: ‘Amrar [zo heet Zima's oudste broer] was weggegaan in een ouderwetse broek van mijn vader, met een tas vol pamfletten om te proberen de massa's te bereiken en weer thuis te zijn voor het middageten.’
Maar Amrar bereikt de massa's niet en is evenmin voor het middageten thuis. En dan begint die ellendige tijd van onzekerheid, van zoeken en wachten, die Van Leeuwen zo indringend want met groot inlevingsvermogen en een scherp oog voor details beschrijft. Prachtig is de passage waarin Zima's wanhopige vader door ‘publieke schrijvers’ een brief aan de koning laat typen, in klassiek Arabische, dus ook keurige, van alle emoties ontdane zinnen - bepaald niet het type hortende en stotende, aarzelende en in herhaling vallende zinnen waar dit boek mee vol staat; even prachtig zijn de passages waarin Zima's moeder, normaal de nuchterheid zelve, kaartlegsters en waarzegsters consulteert om iets over Amrars lot te achterhalen.
Het gaat hier, in zekere zin, om een sprookjeswereld vol exotische verschijnselen en het geloof in wonderbaarlijke ingrepen en reddingen; tegelijkertijd is de botsing van die sprookjeswereld met de wereld van de politieke terreur, van magie en geweld, gruwelijk echt. Het boek, zou je kunnen zeggen, varieert met eigentijdse middelen de oeroude volkssprookjesthematiek: het gaat vooral over machteloosheid en hoe desondanks de moed erin te houden.
Dat laatste mogen we, als aan geen ander, aan Van Leeuwen toevertrouwen. Zima is een typisch Van Leeuwen-meisje: gevoelig, fantasierijk, ondernemend, eigenzinnig, niet kapot te krijgen. Zij geeft haar moeder tekeningen en moppen mee voor haar broers (want na Amrar wordt er nog een tweede broer opgepakt), fantaseert over hun vrijlating en het feest dat daarop volgt, zij verspreidt, kortom, door het helse boek een weldadige warmte en een solidariteit van jewelste.
Bezoekjaren is een heel bijzonder boek, bijzonder ontroerend en bijzonder geestig, hoewel Van Leeuwen nooit gevoelig en geestig dóét. Ontroering en geestigheden zijn de automatische bijproducten van een verhaal dat, ondanks alle zijpaden en vertragingen, een dwingend verloop heeft. En dat laat zien dat de Grote Thema's in de literatuur, die door sommigen zo node gemist worden, maar het best behandeld kunnen worden door de aandacht te richten op de periferie van het alledaagse bestaan.
Cyrille Offermans
joke van leeuwen, Bezoekjaren, Querido, Amsterdam, 1998, 136 p. |