In het voorlaatste hoofdstuk (Was der Fall ist) komen de draden van het boek achteloos samen. Het is Krol altijd te doen geweest om de beschrijving van de werkelijkheid: ‘Wat niet beschreven is, doet niet mee’ heette het al in De oudste jongen, en daar ging het over woorden. ‘Het enige wat wij weten van het gasreservoir Groningen is hetgeen ervan op papier staat’, lezen we hier. Meer nog: ‘Wat niet op papier staat bestaat niet.’ Al jaren draagt de auteur een zinnetje als ‘Elke morgen kwam het lenige meisje Diana de trappen afgerend’ met zich mee. Taal geeft de herhaling en de regelmaat van de handeling weer door ‘elke morgen’. Krol ziet zulke routines graag beschreven want ze houden de wereld draaiend en het leven in gang. Hij doet er niet smalend over. Zo beschreef hij ook uitputtend het informatiesysteem van de NAM in een Data Atlas. Het is zijn meesterproef geworden in de wondere wereld van de informatica. Het idee bezoekt hem in Nigeria op een avond dat het licht uitvalt en een deel van het plafond naar beneden komt: ‘Ik zag de atlas. Ik zag de wereld zoals hij was.’ Uiteindelijk is elk kantoor, elke maatschappij voor Krol een scharnier waar de wereld om draait: ‘In een Data Atlas zie je hoe dat vreemde scharnier werkt en was der Fall ist. Wat er dagelijks gebeurt.’ (Krol haalt dat Duits m.i. uit ‘Die Welt ist alles, was der Fall ist’, de beginstelling van Wittgensteins Tractatus logico-philosophicus: De wereld is alles, wat het geval is. Je kan, Krol lezend, niet anders dan aan deze filosoof denken die in het voorwoord op zijn boek schreef dat wat ‘überhaupt’ gezegd kan worden, duidelijk kan worden gezegd en dat men moet zwijgen over datgene waarover niet kan worden gesproken.)
Een beschrijving veronderstelt afstand, voorwaarde voor overzicht en inzicht. Het model is een gecodeerde afbeelding van de werkelijkheid waarvan de aanblik een esthetisch genot geeft, omdat de werkelijkheid er aan één vorm is onderworpen: ‘De geoloog is, zijn kaarten kleurend met een Caran d'Ache, een kunstenaar die het teveel aan informatie terugbrengt tot een artistiek minimum.’ Je hebt fantasie nodig om samen te vatten en een beetje onprecies te zijn.
De oudste jongen had ook al plattegronden getekend van dorpen waar niemand om vroeg en was geëmotioneerd geraakt door kaarten omdat wie een keer ergens geweest is, op de kaart zichzelf altijd daar ziet zijn. Het is jaren later met de Atlas niet anders.
Als de Atlas (‘waar niemand om had gevraagd’) eindelijk af is (‘Ik bekeek de vellen, zag wat ik een week tevoren vlotjes had geschetst en afgeleverd, vertaald in schoonheid terug’) en de wereld rondgestuurd, mag dit boekje eindigen. Misschien vindt Krol wel dat die Data Atlas rustig naast zijn romans mag staan, want dat zijn ook boeken waar niemand om gevraagd heeft. Boeken waarin de mystiek van het dagelijkse op een vreemde manier ontroert.
Zoals in De oudste jongen waarmee dit boekje een mooi diptiek vormt. Daar beslist de jonge Krol wiskunde te gaan studeren, terwijl zijn vriend boeddhawaarts trekt. Ceylon of Amsterdam? Het is gelukkig voor ons het laatste geworden.
Maar de zestigduizend uur zijn nog niet af. In een epiloog rijdt Krol een jaar nadat hij de NAM verlaten heeft, nog eens richting gasbel, want er zijn enkele problemen met het systeem. Die worden opgelost, op één na. Blijkt dat bij een verandering van machines de Centrale Controle Kamer er de voorkeur aan geeft te blijven werken met de oude, nu eigenlijk verkeerde getallen. Wat nu gedaan?
‘‘Misschien dat de fouten elkaar opheffen,’ suggereerde ik.
Ronda greep de papieren bij elkaar en sloot de boeken.
‘Ik laat het mooi zo.’’ (Slotzin van het boek)
Blijkbaar moet je geluk niet te veel forceren. Als je stuit op wat Levi de ‘vormfout’ noemde, de ondoordringbare, weerbarstige kern van de dingen - kan je je beter wijselijk terugtrekken. Er valt best mee te leven. En ook in de anomalie kan schoonheid schuilgaan. We laten het mooi zo.
Luc Devoldere
gerrit krol, 60 000 uur, Een autobiografie, Querido, Amsterdam, 1998, 114 p. |
Zie ook De oudste jongen, Roman, Querido, Amsterdam, 1998, 157 p. |