Culturele kroniek
Literatuur
Uit de vrieskast van de dood:
Nootebooms Allerzielen
Een nieuwe roman van Cees Nooteboom bleek in de afgelopen herfst een gebeurtenis van dezelfde orde als een decennium geleden de uitgave van nieuw werk van de grote vier: Hermans, Reve, Mulisch, Claus. Massaal hebben de critici zich op
Allerzielen gestort, de dikste roman (399 blz.) die Nooteboom ooit schreef. Hun bevindingen waren heel verschillend. Tegenover de volstrekte verguizing van Max Pam, de polemische criticus van het invloedrijke weekblad
HP/De Tijd, stond de bejubeling door Volkskrant-medewerker Arjan Peters, die
Allerzielen bestempelde als het beste werk ooit van Nooteboom. In beide stukken ging het vooral om de leesbaarheid van de roman: Pam vond het boek ronduit slaapverwekkend, Peters zag in Nootebooms meanderende zinnen een ‘oogverblindende schoonheid’. Waar
Allerzielen nu precies over gaat, kom je uit deze recensies eigenlijk niet te weten: Pam kwam zonder moeite uit voor een totaal onbegrip van de betekenis van de roman, terwijl Peters vooral beklemtoonde dat
Allerzielen zo goed aansluit bij het oudere werk, van
Philip en de anderen (1955) tot en met
De omweg naar Santiago (1992). Ik geloof dat hij daarin gelijk heeft, maar veel schiet je er nog niet mee op. Merkwaardig is dat NRC-criticus Arnold Heumakers in een relatief korte recensie interpretatief veel meer bood (terecht wees hij op met elkaar samenhangende motieven die de roman een sterke eenheid verlenen), terwijl hij uiteindelijk tot een afwijzend oordeel kwam.
Allerzielen vergelijkend met ‘de nieuwe Mulisch’,
De procedure, stelde hij vast dat de laatste roman geheimzinnig
was, terwijl Nooteboom alleen maar geheimzinnig
deed ‘ten einde een in wezen triviale waarheid te versieren en te maskeren’. Die onbenullige waarheid is dan het besef dat het verleden het heden bepaalt en dus gekend moet worden, inderdaad een kernthema bij Nooteboom, als men er aan toevoegt dat elkeen zijn eigen verleden ‘schept’. (Een
Cees Nooteboom (º1933) - Foto Paul van den Abeele
uitvoerige vergelijking van deze en andere recensies van
Allerzielen biedt Maarten 't Hart in
Hollands Maandblad 1998, nr. 11, p. 31 e.v.).
Die divergentie in de waardering van dit nieuwe boek van Nooteboom is wat extremer dan bij die van zijn andere werk, maar ook daar kan men wel van een verdeelde receptie spreken. Voor wat zijn fictionele proza betreft (bij ‘reisboeken’ ligt dit uiteraard anders) komt dit, dunkt me, doordat het meestal weinig plot heeft, anders dan bij de grote vier, maar het meer moet hebben van gedachten, ideeën en commentaren: de botsing daarvan moet voor de spanning zorgen. Allerzielen is, heel letterlijk, een veelstemmige roman. De hoofdfiguur is een 44-jarige documentaire-maker, Arthur Daane, die in het kader van zijn beroep veel moet reizen, maar toch voornamelijk bivakkeert in de stad Berlijn, die zich van de littekens van het verleden aan het herstellen is. Ook Daane is getekend: hij heeft vrouw en zoontje bij een vliegtuigongeluk verloren. Hij tracht zich staande te houden door urenlang te praten met drie vrienden - Arno, Victor en Zenobia - meestal in een Weinstube, terwijl 't buiten