| |
| |
| |
Fragment van de ‘Open brief’ van de Frontbeweging aan Koning Albert I (11 juli 1917).
| |
| |
| |
De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging eindbalans of vertrekpunt?
Hugo Schiltz
werd geboren in 1927 te Borsbeek. Studeerde rechten, economische wetenschappen en thomistische wijsbegeerte aan de K.U. Leuven. Was van 1965 tot 1991 Kamerlid en van 1991 tot 1995 senator voor de Volksunie. Van 1973 tot 1979 was hij voorzitter van deze partij. Van 1981 tot 1985 was hij gemeenschapsminister van begroting en van 1988 tot 1991 minister van begroting, wetenschapsbeleid en vice-minister in de nationale Belgische regering. Van 1958 tot 1989 zetelde hij in de gemeenteraad van Antwerpen. Na de verkiezingen van 1994 werd hij schepen van financiën van deze stad. In 1995 werd hij minister van staat. Publiceerde o.a. ‘Macht en onmacht van de Vlaamse beweging’ (1983); ‘Uitdaging aan de Vlaamse meerderheid’ (1985) en ‘Gedaan met treuren en zeuren’ (1990).
Adres: Le Corbusierlaan 20,
B-2050 Antwerpen
Veel is veranderd in Vlaanderen sedert het verschijnen in de jaren 1973-'75 van de tweedelige Encyclopedie van de Vlaamse Beweging bij uitgeverij Lannoo. Een supplement, of een heruitgave met aanvullende gegevens over de laatste kwarteeuw was dus zeker niet overbodig.
Deze op het eerste gezicht voor de hand liggende werkwijze werd evenwel niet gevolgd. Er kwam een nieuwe Encyclopedie, waarmee samenstellers en uitgever duidelijk wensten te maken dat het niet om een heruitgave ging of een bijgewerkte editie maar om heel wat meer, om iets nieuws.
Waarin bestaat het nieuwe van deze Encyclopedie dan wel?
Niet in het technisch karakter van alfabetisch gerangschikte trefwoorden die verwijzen naar historische of biografische informatie of inhoudelijke begrippen, waarbij de vrij talrijke uitgesponnen overzichtsartikelen opvallen. Evenmin in de afbakening van het werkveld, want in beide uitgaven werd de Vlaamse Beweging terecht en beknopt gedefinieerd als ‘taalstrijd, nationale bewustwording, geestelijke en materiële ontplooiing’ (p. 12).
Een belangrijk nieuw gegeven was natuurlijk de evolutie van de Vlaamse Beweging en van de Vlaamse politiek sedert 1970. Sinds dat jaar evolueerde Vlaanderen immers van een regio binnen een unitair België, die vooral door taalstrijd en taalwetgeving werd bepaald, tot een staatkundige zelfstandigheid met een ver doorgevoerd federalisme dat confederale trekjes vertoont.
Maar vooral de vrij fundamentele herziening van de klassieke benadering
| |
| |
van de geschiedenis van de Vlaamse Beweging in wetenschappelijke kringen gaf blijkbaar de doorslag om met een werkelijk nieuwe Encyclopedie voor de dag te komen. De piëteitsvolle, vaak moraliserende benadering van het eigen verleden (vooral dan de periode vanaf de Eerste Wereldoorlog) werd vervangen door een resoluut objectiverende benadering die, alnaargelang het temperament en de gedrevenheid van de auteur, soms omsloeg in een nogal geforceerde ontluistering. Bovendien ontwikkelde zich in academische kringen een soms polemische controverse over de zin en de betekenis van naties, natievorming, nationalisme, enz.
Sommige Vlaamse intellectuelen speelden hier gretig op in door precies op het moment dat hoe dan ook het Vlaams Nationalisme, samen met het Waalse, een verregaande doorbraak realiseerde en een Vlaamse (deel)staat ontstond, de Vlaamse Beweging - en vooral de nationalistische component ervan - te reduceren tot het streven van een kleinburgerlijke klasse om de macht over te nemen met behulp van uitgevonden mythes.
Dit alles bracht met zich mee dat de tamelijk ruime algemene waardering, zoniet bewondering, die in het begin van de jaren zeventig voor de traditionele Vlaamse Beweging gegroeid was, taande. Die waardering gold de Vlaamse Beweging als een van de voornaamste drijvende krachten in de Vlaamse emancipatie, ook al was men niet blind voor soms zware fouten of minder eerbare aspecten ervan. Naar het einde van de eeuw groeide een kritische afstandelijkheid tegenover het eigen verleden. Deze ontwikkeling sluit trouwens aan bij de post-modernistische afwijzing van collectieve referentiekaders en morele imperatieven die gebaseerd zijn op religieus, sociaal of nationaal gemeenschapsgevoel.
Anderzijds kon men niet voorbij aan het feit dat de Vlaamse Beweging meer dan honderd jaar lang onontkoombaar mede de Belgische geschiedenis had gedomineerd en generatie na generatie duizenden intellectuelen, middenstanders en eenvoudige mensen had weten te bezielen en te activeren, met vaak verregaande familiale, sociale en zelfs fysieke consequenties.
De sporen van deze tegenstrijdige opvattingen vindt men terug in deze Nieuwe Encyclopedie, die vele honderden korte of langere artikelen bevat en een tachtigtal grote overzichtsartikelen, waarin belangrijke aspecten van de Vlaamse Beweging worden behandeld.
| |
Pluralistisch maar verwarrend
De Encyclopedie van 1973-'75 werd enkel ingeleid met een ‘Beknopte Geschiedenis van de Vlaamse Beweging’ (Hendrik Elias en Arie W. Willemsen). De nieuwe van 1998 bevat niet minder dan vijf inleidende grote overzichtsartikelen: een ‘Geschiedenis van Vlaanderen’ (Reginald de Schryver), een ‘Geschiedenis van de Vlaamse Beweging’ (Lieve Gevers, Arie
| |
| |
W. Willemsen en Els Witte), gevolgd door een beschouwing over ‘De naties in België anno 2000: concepten en perspectieven’ (Harry van Velthoven), ‘De Vlaamse Beweging vanuit internationaal-comparatief perspectief’ (Lode Wils), en ten slotte ‘Historiografie’ (Jo Tollebeek).
De lectuur van deze inleidende overzichtsartikelen (vaak echte monografieën) wijst al op verregaande meningsverschillen. Zo neemt Harry van Velthoven duidelijk een meer serene houding aan tegenover het nationalisme dan Lode Wils en zeker dan Jo Tollebeek. Blijkbaar was het er de initiatiefnemers om te doen van meet af aan duidelijk te maken dat Vlaanderen in deze fase van zijn ontwikkeling het helemaal niet eens is over zijn eigen geschiedenis of minstens over de interpretatie ervan, noch over de zin van zijn identiteitsbevestiging. Het gevolg is dat er vrij tegenstrijdige stellingen worden geformuleerd, alnaargelang belangrijke thema's aan bod komen via ‘klassieke’ trefwoorden, personalia of overzichtsartikelen.
Deze verschillende visies komen zeer geprononceerd tot uiting wanneer het thema van het activisme ter sprake komt, maar ook als het gaat over de evolutie in de Vlaamse Beweging van een (althans zo gepercipieerde) ‘patriottische’ taalbeweging naar een echt nationaliteitenconflict, waarbij de Belgische natie meer en meer wordt afgewezen.
Voor Lode Wils (in zijn overzichtsartikel ‘Natievorming’, pp. 2137-2149) moet dit hele proces grotendeels herleid worden tot het doorwerken van de Duitse Flamenpolitik (de politiek van de bezetter die erop gericht was de positie van de Vlamingen in België te verstevigen en hen te winnen voor de Duitse zaak). Deze zou het ‘activisme’ (het positieve antwoord van sommige Vlamingen op de Flamenpolitik) hebben uitgelokt en bij repercussie ook de Frontbeweging (een beweging van Vlaamsvoelende soldaten die zich tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het Ijzerfront ontwikkelde). Nadien zou het proces zich voortgezet hebben in het Vlaams Nationalisme van de jaren '20. Niet de weigering van de Belgische Staat en van zijn gezagsdragers om de gelijkberechtiging van het Nederlands te erkennen en toe te passen, heeft volgens Wils geleid tot het afwijzen van de Belgische Natie door de radicale vleugel van de Vlaamse Beweging, maar wel de Flamenpolitik van de Duitsers en de anti-Belgische hetzes die erop volgden, onder meer vanuit Nederland (p. 2145).
Ook onder het trefwoord ‘Bestuur’ van dezelfde auteur duikt deze thesis op, evenals bij de notities over Frans van Cauwelaert (p. 700).
Daartegenover stelt Mark Deweerdt onder het trefwoord ‘Federalisme’ dat de teleurstelling over de trage vooruitgang van de taalwetgeving en de overtuiging dat alleen bestuurlijke scheiding de Vlaamse kwestie kon oplossen tot het activisme hebben geleid (p. 1116). Ook in het overzichtsartikel ‘Taalpolitiek-Wetgeving’ beschouwt Harry van Velthoven de niet-toepas-
| |
| |
sing van de taalwetgeving in het begin van de 20ste eeuw en de weigering van de Belgische Regering tijdens de Eerste Wereldoorlog om een toekomstperspectief aan de Vlamingen te bieden als belangrijke oorzaken van een radicalisering, die onder meer tot het activisme heeft geleid (p. 3014). Die Vlaamse frustratie was trouwens al op 20 juni 1914 (!) aanleiding tot een scherpe motie van de Katholiek Vlaamse Landsbond, waarin gedreigd werd met bestuurlijke scheiding.
Minder geprononceerd maar eveneens duidelijk aanwezig is de antithese wat betreft de rol van de vrijzinnigen en van de katholieken in de evolutie van de Vlaamse Beweging. Wils legt hier weer heel andere accenten dan Van Velthoven en Witte.
Deze voorbeelden illustreren duidelijk hoezeer deze Nieuwe Encyclopedie een evenwichtsoefening is geworden. Het is de geoefende en gevormde lezer die zijn eigen synthese moet maken.
Dit getuigt wellicht van een pluralistische volwassenheid, maar het maakt de Nieuwe Encyclopedie tegelijk iets minder bruikbaar als vulgariserend instrument voor scholieren en studenten. Het initiatief van de Vlaamse Regering om een exemplaar van deze Encyclopedie, samen met een lespakket, ter beschikking te stellen van alle scholen zou vergezeld moeten zijn van een pedagogisch schrijven, waarbij een en ander uitgelegd wordt. Al is het maar omdat ‘de historicus nolens volens onderhevig is aan de invloeden van zijn eigen tijd’, zoals Leo Picard (1888-1981), de auteur van de invloedrijke Geschiedenis van de Vlaamsche en Grootnederlandsche Beweging (Dl. I, 1937), al wist (zie het trefwoord onder zijn naam, p. 2472).
| |
Kiezen is verliezen
Vanzelfsprekend kan men bij een zo veelomvattende opzet als van deze Nieuwe Encyclopedie wijzen op lacunes, betwistbare selecties, enz. Zo is er naar mijn mening in de analyses te weinig ingegaan op het onvermogen van de meer radicale vleugel van de Vlaamse Beweging om zich in te voegen in de tradities van democratische machtsvorming en -uitoefening. Dit onvermogen verklaart onder meer de herhaalde kortsluitingen tijdens de staatshervormingsprocessen na Wereldoorlog II met diegenen die op het politieke front moesten manoeuvreren. Ook wordt de cruciale betekenis van de zogenaamde ‘Grendelgrondwet’ van 1970-'71 onvoldoende belicht. In die grondwetsherziening werden enkele ‘grendels’ ingevoerd, die moesten verhinderen dat een Vlaamse meerderheid haar wil zou opleggen aan de Waalse minderheid. Hiermee werd immers de Van Cauwelaert-doctrine definitief verlaten en werd de mogelijkheid tot realiseren van de Vlaamse eisen via het Belgische parlement definitief afhankelijk gemaakt van paritaire onderhandelingen met de Franstaligen. Dit heeft de democratische Vlaams-Nationalisten ver-
| |
| |
plicht de verwezenlijking van hun doeleinden na te streven via Vlaams-Waalse akkoorden. In dit verband ontbreekt ook wel enige aandacht voor de op het eerste gezicht verrassende dialogen die vooraanstaande politici van het FDF (Front démocratique des Francophones), zoals Outers, Persoons en Defosset, in de jaren zeventig gevoerd hebben met de Vlaams-Nationalisten.
In tegenstelling tot de benadering van het activisme komen er weinig meningsverschillen in de Encyclopedie tot uiting wat betreft de collaboratie in de Tweede Wereldoorlog, maar de discussie over de repressie is er niet mee afgesloten. De wat oppervlakkige conclusie uit de interessante studie van Luc Huyse (Onverwerkt verleden. Collaboratie en repressie in België 1942-1952, 1991 en 1994) - blijkbaar ook gedeeld door Jo Tollebeek (p. 140) - als zou de repressie niet tegen Vlaanderen gericht geweest zijn, moet immers bijgestuurd worden door onderzoek naar de inhoud van de dossiers en de sociologische doorlichting van de vervolgende en vonnissende magistratuur. Daaruit zal hoogstwaarschijnlijk blijken dat een verhoudingsgewijs gelijk aantal vonnissen in Vlaanderen en Wallonië niet noodzakelijk op dezelfde feitelijke gegevens of bewijsgronden berustte. Ook het feit dat nogal wat magistraten in Vlaanderen tot het vrij franskiljonse bourgeoismilieu behoorden, zal niet zonder gevolgen zijn gebleven bij de interpretatie van dossiers waarin actieve Vlaamsgezindheid al vlug gelijkgeschakeld werd met staatsondermijnende activiteiten. Indien de repressie en epuratie niet tegen Vlaanderen als feitelijk bestaande entiteit gericht was, dan was zij zeker zeer negatief bevooroordeeld tegen het flamingantisme. Dat werd immers door het ‘apparaat’ als een bedreiging van de gevestigde (overwegend Franstalige) machtsposities aangevoeld. De ervaringen opgedaan door Vlaamse advocaten bij de verdediging van de ‘incivieken’ hadden hierover waardevolle getuigenissen kunnen opleveren. In het overzicht ‘Repressie’ brengt Huyse zelf trouwens al enige correctie aan in hogervermelde zin (p. 2601). Dat ten gevolge van de repressie snel een einde kwam aan de idylle van een gedeelte van de brede Vlaamse Beweging met België, zoals Maria de Waele stelt in het overzichtsartikel ‘Belgische Nationalisme’ (p. 440), kan dan ook niet zo maar toegeschreven worden aan ‘revanchisme’. Ook de onverdachte, gematigde flaminganten kwamen blijkbaar snel tot dezelfde conclusie.
Opvallend bij dit alles is de centrale plaats die de periode van en tussen de twee wereldoorlogen inneemt. De Vlaamse wetenschappers blijven blijkbaar sterk geboeid door deze periode, waarin binnen de Vlaamse Beweging de strijd in de geesten werd uitgevochten voor en tegen de nationalistische opvattingen. Alhoewel men toen hoofdzakelijk een federalistisch nationalisme nastreefde, werd helaas vooral de radicale vleugel van de Vlaamse Beweging diepgaand geïnfiltreerd door fascistische maatschappijopvattingen, met alle rampzalige gevolgen vandien in de Tweede Wereldoorlog.
| |
| |
Aan de naoorlogse periode, waarin de oorspronkelijke nationalistische thesis van de noodzakelijke hervorming van de staat het niet alleen in de geesten maar ook in de politieke beslissingen feitelijk heeft gehaald, wordt verhoudingsgewijs minder aandacht besteed. Er bestaat overigens over de Vlaamse Beweging (V.B.) in deze periode weinig controverse, althans tot de doorbraak van het Vlaams Blok (ietwat vervelend ook afgekort tot VB). Aan Hendrik Elias b.v. en Ward Hermans, die beiden gecollaboreerd hadden in de Tweede Wereldoorlog, worden respectievelijk twaalf en zes kolommen besteed. De christen- democratische staatsman Gaston Eyskens, die hoe dan ook in 1970 het proces van de federalisering op gang bracht, moet het stellen met drie kolommen, evenals de medeoprichter en voorzitter van de Volksunie (1955-1975), Frans van der Elst, die een krachttoer verrichtte door het Vlaams-Nationalisme over zijn fascistisch en collaborerend verleden heen weer in te schakelen in de democratische opinie- en besluitvorming. Blijkbaar moet ook de jongere Vlaamse intelligentsia nog afrekenen met een onverwerkt verleden dat hun door vorige generaties wordt voorgehouden.
Het valt op dat bij het trefwoord ‘Hertoginnedal’ (p. 1437) onvoldoende melding wordt gemaakt van de felle Vlaamse agitatie tegen het politiek akkoord van 1963, waarbij de taalwetgeving in Brussel geregeld werd, en dat door de Vlamingen als een nederlaag werd aangevoeld.
Wat eveneens frappeert is de beperkte aandacht die besteed wordt aan de onwennigheid waarmee de brede Vlaamse Beweging inspeelde op de Grendelgrondwet (p. 1356). Toch ging het toen om het definitieve prijsgeven van het meerderheidswapen, nog vóór territorium, macht en middelen waren herverdeeld.
Minder belangrijk is de oppervlakkige analyse van de betekenis van het mislukken van de operatie ‘Vlaamse Democraten’, een poging binnen de Volksunie van de jaren zestig om een breed travaillistisch front uit te bouwen (zie ‘Deconinck, Daniël’, p. 883). Deze analyse is gebaseerd op een onvoldoende kennis van het feitendossier.
| |
Collectief geheugen
Het oordeelkundig hanteren van deze Nieuwe Encyclopedie vraagt dus ongetwijfeld enige achtergrondkennis om de diverse auteurs en de stromingen waartoe zij behoren te kunnen plaatsen, of minstens aan de nodige ‘cross-checking’ te doen. Dit neemt niet weg dat deze uitgave een onschatbaar werkinstrument is voor al wie inzicht wil krijgen in het waarom en hoe van het ontstaan van de Vlaamse natie.
Want dat deze natie ontstaan is, moet als een gegeven feit erkend worden. Hoe zou er anders een beweging hebben kunnen bestaan van meer dan hon-
| |
| |
derd jaar, waarvan de encyclopedische samenvatting alleen al meer dan drieduizend bladzijden beslaat? De discussie over de vraag of deze natie uitsluitend een mentale constructie is, een ‘imaginaire realiteit’, dan wel een mengeling van historische toevalligheden, geografische factoren, doelbewust streven enz., kan best intellectueel interessant zijn maar doet er niet zoveel toe. Niemand verdedigt immers nog de haast theologische conceptie van de door God sedert het begin der tijden gewilde natie. Het Vlaamse volk bestaat hier en nu, het is het onze, niet etnisch gedetermineerd, niet afgezonderd van de rest van de wereld. Kan en moet dit niet volstaan als ethisch uitgangspunt om een bijzondere vorm van medemenselijkheid te accepteren en een evidente saamhorigheid te belijden? Het in stand houden van het collectieve geheugen is hierbij onmisbaar. Wie zijn geschiedenis niet kent, kent immers zichzelf niet. De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging is een belangrijke verwezenlijking in de instandhouding van dit collectieve geheugen. Mythes en stereotiepen mogen er gerust in gerelativeerd worden, maar men mag niet vergeten dat geen enkele groepsvorming stand kan houden zonder enige mythevorming, liturgie en ‘grote verhalen’.
De drie componenten uit de definitie van de Vlaamse Beweging: taalstrijd, nationale bewustwording, geestelijke en materiële ontplooiing, hebben in de Belgische context eindelijk vrij baan gekregen. Nu de Vlaamse politieke instellingen in feite deze opdracht van bewustwording en ontplooiing tot de hunne moeten maken, wordt natuurlijk de vraag gesteld of de Nieuwe Encyclopedie niet meteen het testament is van een waardevolle maar overbodig geworden beweging. Zal er, met andere woorden, over een kwarteeuw nog een nieuwe Nieuwe Encyclopedie verschijnen?
Veel zal natuurlijk afhangen van het vermogen van de Vlamingen om op een intelligente wijze de staatsmacht ten goede te hanteren en in te bedden in de overkoepelende Europese en wereld-evoluties volgens de beste tradities van het democratische federalisme en nationalisme.
Wie verder wil nadenken over de zin van een voortgezette zorg voor de waardigheid van de Nederlandse taal en het Vlaamse volk in een veranderende wereld, kan intussen met veel vrucht het serene overzichtsartikel van Harry van Velthoven lezen over ‘De naties in België anno 2000: concepten en perspectieven’, met zijn impliciete waarschuwing tegen de ravages van het postmodernisme (vooral pp. 92-93). Het ook in andere opzichten meer dan lezenswaardige overzichtsartikel over ‘Taalpolitiek en -wetgeving’ van Van Velthoven en Els Witte verdient eveneens aanbeveling, in het bijzonder de slotconclusie (pp. 3039-3040), waarin de taalstrijd verlegd wordt van België naar Europa.
Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Uitgeverij Lannoo, Tielt, 1998, 3 delen, 3799 p. + cd-rom.
|
|