leiding van Eliane Gubin (ULB) en Leen van Molle (KU Leuven) Vrouw en politiek in België, een overzicht van het vrouwelijke element in de Belgische politiek sinds 1945. Beide eindredactrices kennen de materie goed - zij publiceerden onder meer in 1994 Tien vrouwen in de politiek - en staan garant voor de kwaliteit van het geleverde werk.
Het boek opent, na een bondige beschrijving van het schrale historiografische en politicologische kader, met een goed geslaagd synthetisch overzicht van de intrede van de vrouw in de nationale Belgische politiek. Die intrede geschiedde enerzijds door het recht om verkozen te worden (passief stemrecht), anderzijds door de toekenning van het actief stemrecht, en beide vielen niet samen. Samen met het actief stemrecht voor de gemeenteraden verwierven de vrouwen bij wet van 20 april 1920 het recht om verkozen te worden voor het parlement en de provincieraden. Voor het actief stemrecht voor de provincieraden en het parlement moesten zij wachten op de wet van 27 maart 1948. De Belgische vrouwen konden dus vlugger verkozen worden dan ze zelf konden stemmen. In Europees perspectief was België een van laatste landen waarin de vrouwen het actief stemrecht voor de nationale politiek kregen. Dat historische gegeven is er niet vreemd aan dat België ook vandaag nog altijd minder vrouwelijke gekozenen telt dan de overige Europese landen.
Het eigenlijke corpus van deze studie beslaat de periode sinds de Tweede Wereldoorlog en is drieledig van opzet. Het geeft in een eerste deel een kwantitatief overzicht van de vrouwelijke aanwezigheid in de federale, regionale en Europese politieke instellingen per partij en per taalrol. Het tweede deel, tevens het omvangrijkste en meest uitgediepte, geeft de geschiedenis van de opkomst van de vrouwen in de verschillende Vlaamse en Waalse politieke partijen. Het beschrijft de voortdurende inspanningen van vrouwen om zich in hun partij te profileren, de al dan niet georganiseerde weerstand waarop zij bots(t)en, hun invloed op de partijprogramma's en de aparte vrouwenorganisaties die in de schoot van de partijen ontstonden. Het derde deel beschrijft het gemiddeld profiel van de Nederlandstalige en Franstalige parlementsleden die sinds 1945 politiek carrière hebben gemaakt. Het bevat in bijlage een biografische schets van alle vrouwelijke parlementsleden die sinds 1921 verkozen werden.
Om deze drie invalshoeken in te vullen werd beroep gedaan op een rijke waaier van historisch materiaal, dat in vele gevallen nog nooit systematisch vanuit ‘vrouwelijk’ perspectief werd gehanteerd: gaande van cijfergegevens uit het Belgisch Staatsblad, uit de pers, electorale publicaties en partijarchieven, tot interviews en enquêtes.
Het resultaat is een ongetwijfeld zo goed als volledig overzicht van de moeizame politieke emancipatie van de vrouwen sinds 1921. Toch stellen we ons de vraag of de auteurs, in ruil voor de ons inziens bij momenten té gedetailleerde hoofdstukken over de opkomst en het profiel van de vrouwen in de verschillende politieke partijen, geen vierde vraagstelling expliciet hadden moeten uitwerken. Namelijk die van de specifiek vrouwelijke inbreng in de totstandkoming van het politieke beleid in de Wetstraat. Nu vernemen we hierover slechts zijdelings meer: enerzijds in het corpus van het boek, waar de realisaties van de vrouwelijke parlementsleden en/of regeringsleden per partij in de marge worden behandeld - onder meer de inbreng van mevrouw Herman Michielsen bij de abortuswet, de realisaties van minister Rika de Backer in de jaren '70 - anderzijds in het algemeen besluit van het boek. De hypothese van een specifieke ‘female touch’ in de politiek werd inderdaad niet expliciet getoetst. Ondersteunt het historisch feitenmateriaal de stelling dat het vrouwelijk element de kwaliteit van de politiek verbetert? Kan uit de geschiedenis geconcludeerd worden dat vrouwen het politieke bedrijf op een andere manier invullen en het daardoor meer geloofwaardigheid kunnen geven? Plaatsten vrouwen in het recente verleden andere thema's op de politieke agenda dan mannen, en zo ja, werd die agenda gerealiseerd of genegeerd? Hoe werd het vrouwelijke element in de politiek gepercipieerd door de waarnemers van het politieke gebeuren, in casu de pers?
Vrouw en politiek in België beantwoordt deze vragen jammer genoeg niet, maar is als basiswerk onmisbaar om die vraagstelling in de toekomst uit te werken.
Martine Goossens
Vrouw en politiek in België, o.l.v. leen van molle en eliane gubin, Lannoo, Tielt, 1998, 412 p. |