Hollandse ‘Opperhoofd’ en zijn delegatie naar Edo, om daar de shôgun hun loyaliteit te betuigen en geschenken aan te bieden. De reis van zo'n 1500 kilometer duurde ongeveer een maand, en onderweg werd de delegatie gastvrij onthaald door de locale Japanse notabelen. Hele dorpen liepen te hoop om hen aan te gapen en allerlei Japanse intellectuelen klampten hen aan om hun kennis inzake westerse wetenschappen te vergroten. De Holland-manie ging zelfs zo ver dat in Shimonoseki, één van de vaste verblijfplaatsen tijdens de hofreizen, de burgemeester aan het begin van de 19e eeuw volledig als een Hollander leefde. Zijn huis was ingericht met westerse meubelen, hij kleedde zich als het Opperhoofd en hij tracteerde zijn gasten maar al te graag op een oerdegelijke Hollandse maaltijd. Bovendien had hij zich zelf een nieuwe naam toebedacht: hij ging nu door het leven als ‘Van den Berg’. De nuchtere Hollanders van hun kant noemden hem ‘de Malle’.
willem van gullik, Nederlanders, in Nagasaki - Japanse prenten uit de 19de eeuw / The Dutch in Nagasaki - 19th-century Japanese prints. Uitg. Stichting Terra Incognita, PB 3258, NL-1001 AB Amsterdam (fax: 035 6835591), 1998,160 p.,ISBN 90-73853-10-9.
·
‘This is a book about a man haunted by a vision’ schrijft Earle H. Waugh in zijn inleiding tot Dissonant Worlds. De man in kwestie is Roger ‘Steentje’ Vandersteene (1918-1976), geboren in het West-Vlaamse dorp Marke en vanaf 1946 werkzaam als missionaris bij de Cree-indianen in het Canadese Alberta. Zijn ‘vision’ was ‘a magnificent Cree formulation of Christian life’.
Waugh, hoogleraar Religieuze Geschiedenis aan de universiteit van Alberta, beschrijft hoe Vandersteene tijdens het Interbellum opgroeide in een vroom en Vlaamsgezind milieu. Reeds als tiener koos Vandersteene, ondanks net verzet van zijn vader, voor het priesterschap. In 1941 legde hij zijn definitieve geloften af en in september 1942 besloot hij om missionaris te worden. Hij was er van overtuigd dat hij zo Vlaanderen het best kon dienen.
In 1945 werd Vandersteene aan het vicariaat van Grouard in het Noordwesten van Alberta toegewezen. Een jaar later vertrok hij aan boord van een vrachtschip naar Canada. Hij keek er echt naar uit om zich onder de Cree te begeven. Tijdens zijn opleiding had hij foto's gezien van de missieposten in Alberta, en als onverbiddelijke romanticus was hij door de knieën gegaan voor het ‘primitivisme’ van de Indianen, die nog altijd sneeuwschoenen en hondensledes als transportmiddelen gebruikten.
Als exponent van de Vlaamse Beweging had Vandersteene groot respect voor de ‘kleine’, ‘verdrukte’ culturen. In de levenswijze van de Cree zag hij een parallel met het bestaan van het Vlaamse volk, wiens taal en cultuur ook werden bedreigd door ‘vreemde’ gezagsdragers. In het verleden was het Katholieke zendelingenwerk essentieel een vorm van religieuze kolonisatie geweest. De missionaris moest zoveel mogelijk ‘inboorlingen’ bekeren en iedere uiterlijke expressie van de oorspronkelijke cultuur proberen onderdrukken.
Vandersteene daarentegen was gefascineerd door de Cree-cultuur. Hij at het voedsel van de Cree, hij kleedde zich als hen, en in een mum van tijd sprak hij zo vloeiend hun taal dat men in gesprekken naar hem verwees als ‘Ka Nihta Nehiyawet’ (‘hij die echt Cree praat’).
Steentje was bijzonder gevoelig voor de dissonantie tussen de wereld van de Cree en die van de Westerse Kerk. Aanvankelijk probeerde hij die kloof te overbruggen door stukjes Cree-traditie aan de christelijke boodschap toe te voegen. Zo maakte hij eigenhandig uit een gewei een kandelaar voor zijn Kerk. Het familieleven zag hij als kern van de Cree-samenleving, en dus moest de eucharistieviering beschouwd worden als een familiebijeenkomst ‘where the emphasis was on all being part of Manitou's family’. En zoals hij in zijn jeugd verhalen schreef waarin Maria werd voorgesteld als een blonde Vlaamse maagd, schilderde hij nu religieuze taferelen met gebruikmaking van elementen uit de leefwereld van de Cree.
In 1955 verscheen Wabasca, een boek waarin Vandersteene verslag deed van zijn werk onder de Cree en ook voorstellen formuleerde om een sterke nieuwe Cree-kerk op te bouwen. Eindelijk had hij ontdekt wat een Katholieke missionaris aan de Cree kon leren, nl. de liefde van God. Gaandeweg was bij hem het besef gegroeid dat een bricolage van willekeurige Cree- en christelijke elementen ontoereikend was. Om een waarlijk nieuwe religieuze werkelijkheid te creëeren en de boodschap van christelijke liefde te verkondigen, moesten dergelijke oppervlakkige pogingen worden overstegen.