tot vraatzucht, agressie en wellust; taarten te vreten en weer uit te spugen, naar hun eigen kruis of dat van een ander te graaien, zich het boosaardige gepook van de stok van grootmoeder (Olga Zuiderhoek) te laten welgevallen.
Teleurstellend is het, dat Het Toneelhuis zoveel acteertalent blootstelt aan zo'n onevenwichtig stuk, een Schwabvoor-beginners, die wellicht een opmaat moest vormen voor de échte Werner Schwab, Escalatie Ordinair, waarmee het gezelschap de seizoensreeks voortzette. Het valt regisseuse Ilse Uitterlinden niet aan te rekenen, dat zij met Moedersnacht geen kant op kon. De aangezette speelstijl waarin ze aanvankelijk zowel ernst als absurditeit van het gegeven op afstand weet te houden, maakt aan het eind, als de jongste dochter (Els Dottermans) haar idiote loodgietersvermomming heeft afgelegd, alsnog plaats voor een bloedserieuze, quasi-profetische benadering van... ja, waarvan eigenlijk? Vrouwenleed? Vrouwengekte? In elk geval van iets waar geen verstandige ziel op dat moment nog oren naar heeft.
In tegenstelling tot de stuurloze drift in Moedersnacht laat men zich door het gerichte verlangen in Tatjana, van De Korre, met graagte onderdompelen - al is het badwater wat aan de lauwe kant en had de balsem wat gekruider gekund. Tatjana is een tekst van Eriek Verpale, gebaseerd op Poesjkins ‘roman in verzen’ Jevgeni Onegin, waarvoor Verpale, in zijn eigen woorden, al van jongsaf een grote liefde koestert.
De eenvoudige plattelandsjuffrouw Tatjana (Antje de Boeck) is de vrouwelijke tegenspeelster van de cynische stadsbewoner Onegin (Jan Steen) - de man die haar liefde in eerste instantie versmaadt, en die jaren later tevergeefs naar haar terugkeert. Verpale gaat flink met dit gegeven aan de haal, handhaaft de versvorm en laat die even zo vrolijk weer los, vindt in het Vlaamse plattelandsidioom een paar sappige dijenkletsers, plukt uit Ionesco's
Kale zangeres een absurdistisch fragmentje over het duiden van een deurbel, enzovoort. Dat deze
‘Moedersnacht’ door Het Toneelhuis, een regie van Ilse Uitterlinden.
tekstuele tovenarij tot een curieuze wereldin-woorden leidt, zal niemand verbazen. Coherentie is vaak ver te zoeken. Zo blijft Tatjana te zeer aan de zijlijn staan om als titelheldin Onegin te kunnen verdringen; de vaderfiguur is onuitgewerkt en te zeer toegeschreven naar de specifieke kwaliteiten van Korre-coryfee Bob de Moor (tevens regie) en ook de overige figuren krijgen te weinig reliëf. En toch, wie ontvankelijk is voor de hartstocht waarmee dit werk gemaakt is, niet alleen in tekstbehandeling, maar ook in spel, regie en aankleding, geeft zich langzaam maar zeker gewonnen. Om Verpale's bewerking tot leven te brengen kon regisseur De Moor beschikken over zes voortreffelijke acteurs - zes prachtige mensen om naar te kijken en te luisteren, inclusief De Moor zelf, in een sfeervol, landelijk decor.
Tatjana biedt geen tumult maar poëzie, ongeveer van het type zoals men bij Lorca vindt: verstild en oproepend tot stilte, bedachtzaam en stemmend tot nadenken. En ten slotte ook pijnlijk, om het onvermogen van de ene mens om tot de ander te komen, om de man die heengaat en de vrouw die achterblijft.
Als het gaat om een visie op de plaats van de vrouw in de maatschappij, hoe indringend komt dat thema dan aan de orde in Ignace Cornelissens regie van Een poppenhuis, een bewerking - door Alex Mallems - van de vertaling die Karst Woudstra van Ibsens klassieker maakte. Cornelissen behoort bepaald niet tot het type regisseurs dat zich laat leiden door dienstbaar-