Culturele kroniek
Literatuur
Vormen versus vergeten: De feuilletons van Jeroen Brouwers
In iets meer dan twee jaar heeft Jeroen Brouwers vijf Feuilletons geschreven. Een kwantitatief geïnteresseerde zakjapanner zou dat alvast een prestatie noemen, maar gelukkig komt ook de kwalitatief geïnteresseerde literatuurliefhebber ruimschoots aan zijn trekken. Wie de afleveringen van dit eenmanstijdschrift na elkaar leest, ontdekt dat hij Kladboek 5 gelezen heeft. Net als de vier gepubliceerde kladboeken van Brouwers, bevatten de feuilletons immers essays, portretten, polemieken, egodocumenten, necrologieën en allerhande fantasieën. Veel diversiteit dus, maar ook enkele constanten die ik hier op een rijtje zet.
De meest opvallende en bekende grondtrek van Brouwers' stukken is de drie-eenheid leven, letteren en dood. Of Brouwers nu over zichzelf of over anderen schrijft, hij heeft het steeds over de band tussen het schrijven en het leven, dat voor hem in het teken staat van de dood. Niet toevallig opent het eerste nummer met journaaluittreksels waaruit blijkt dat ‘Utopia niet uitgestrekter is dan de ruimte tussen zes planken, samengespijkerd tot een kist’. In afwachting van dat paradijs, biedt Brouwers ons de ruimte tussen vijf feuilletons, later samen te spijkeren tot een kladboek. Hij boekstaaft zijn leven als weg naar de dood en maakt zo van zijn kunst een ontmoetingsplaats van biografie en necrologie. Over de aanloop tot die kunst gaan de twee laatste stukken van het laatste feuilleton. Via een herinnering aan een oud hotel en aan Claus' vertaling van Dylan Thomas' Onder het melkwoud, maakt Brouwers duidelijk hoezeer literatuur voor hem in het spoor loopt van het afgestorven en afstervende leven.
De verbinding tussen leven, dood en literatuur spreekt ook uit de ‘grote hoeveelheid biografische portretten,’ een genre dat Brouwers, zoals hij aan het eind van het tweede feuilleton terecht opmerkt, ‘wel onder de knie heeft’. Veel van deze portretten zijn interessante en uitstekend geschreven inleidingen op het werk van auteurs die weinig aandacht krijgen in letterenland. Meer dan eens blijkt het daarbij om vergeten Vlamingen te gaan. Zo besteedt Brouwers in zijn vijfde feuilleton aandacht aan Wies Moens (over wie hij opvallend mild oordeelt), Joris Vriamont (een libertijnse Pallieter die de verdienste had in te gaan tegen de mode van zijn tijd), Raymond Brulez (die net als Brouwers autobiografisch maar niet realistisch schreef), en Jan Walravens (die volgens Boon een belangrijke invloed uitoefende op Weverbergh, De Wispelaere en Robberechts). Met veronachtzaamde auteurs voelt Brouwers zich verwant, omdat ook hij zich miskend voelt. In het vierde feuilleton zegt hij zelfs dat hij schrijft voor gorilla's.
Vanwege deze identificatie met de beschreven auteurs, ligt het portret ligt dicht bij het zelfportret. Geen wonder dat de autodidact Brouwers met zijn portretten didactische bedoelingen heeft. Hij haalt kunstenaars uit de schaduw, al kan je vanwege de vaak sombere grondtoon bezwaarlijk zeggen dat hij ze in het zonnetje plaatst. Grote namen als Elsschot en Boon komen ook aan bod, maar zelfs dan gaat het meestal over dingen die zelden voor het voetlicht komen. Dat betekent niet dat Brouwers zich vooral bezighoudt met onbenulligheden. Integendeel, zijn werk is meer dan eens een waardevolle ontginning van verwaarloosde terreinen.
De verbinding tussen leven, letter en dood is ingewikkeld bij Brouwers, die zelden of nooit hij literaire teksten gebruikt als directe afspiegelingen van biografische gegevens. In het stuk over de Uruguayaanse auteur Quiroga lijkt de stap van literair werk naar leven soms wat al te makkelijk gezet, maar ook daar hoedt Brouwers zich voor de simpele autobiografische lezing. Hij weet natuurlijk hoe ergerlijk zo'n foute interpretatie is, want zijn eigen werk is er meermaals aan ten prooi gevallen. Het leven zit niet in het verhaaltje of de inhoud, maar in de stijl en de vorm. Zo zegt Brouwers in het eerste feuilleton: ‘Niet de in-