| |
| |
| |
Foto: Robert Doisneau (1912-1994), ‘Un regard oblique’ (1948) -© C. Doisneau-Rapho.
| |
| |
| |
Tolerantie onder druk
Wederzijds respect of wederzijdse onverschilligheid
Koen Raes
werd geboren in Gent in 1954. Studeerde moraalwetenschap en rechten. Is hoogleraar toegepaste ethiek aan de Universiteit van Gent. Publiceerde recent o.a. ‘Het moeilijke ontmoeten’ (1997); ‘Tegen betere wetten in’ (1997) en ‘Liefde's onrecht’ (1998).
Adres: Land van Waaslaan 169,
B-9040 Gent
| |
Tolerantie als gedogen
Het begrip tolerantie wordt in drie verschillende betekenissen gebruikt, die fundamenteel van elkaar afwijken. In een eerste, meest verspreide betekenis staat tolerantie voor niets meer dan gedogen. Wellicht is die betekenis de oudste. Na de godsdienstoorlogen werd aanvaard dat katholieken en protestanten elkaar zouden gedogen, als een tweede beste keuze, omdat ze kennelijk toch niet in staat waren elkaar politiek en militair te verslaan. Het is beter om vrijheid van godsdienst te hebben dan om het risico te lopen de eigen godsdienst vervolgd te zien. Dezelfde betekenis duikt op waar katholieken intern het recht erkennen te dwalen: het zijn weliswaar dwalingen, maar we zullen er niet tegen optreden. Zo ook spreekt men van een gedoogbeleid tegenover drugsgebruik: uitgangspunt blijft dat het hier om laakbaar gedrag gaat, maar men zal niet meer optreden tegenover individuele drugsgebruikers. Ook bij de zogeheten ‘tolerantiedrempel’, waarboven de aanwezigheid van migranten of vluchtelingen tot moeilijkheden zou leiden, staat gedogen voorop: verdragen zolang het niet al te irritant wordt. Gedogen is veeleer een strategische dan een ethische optie. Zij gaat uit van de overtuiging van het eigen gelijk. Er wordt enkel - al of niet tijdelijk - afgezien van dwang om dat gelijk ook door te drukken. In die zin is gedogen paternalistisch. Het gaat niet uit van een relatie tussen gelijken, maar van ongelijkheid. Uitgaande van een machtspositie gedoogt men de ander, zolang die niet al te lastig wordt.
| |
Tolerantie als moreel engagement
In een tweede betekenis, die vooral door filosofen naar voren werd geschoven, is tolerantie een uitgesproken ethisch engagement. Het gaat uit van de gelijkwaardigheid van de ander en van respect voor die ander, van de gelijke behandeling van de ander en de behandeling als een gelijke. Hier is tolerantie
| |
| |
een relatie tussen personen: tolerantie is per definitie wederkerig. Men respecteert niet zozeer de overtuigingen van de ander, als wel de persoon van de ander die deze overtuigingen heeft. Diens overtuigingen worden gerespecteerd in de mate waarin zij op vrijheid berusten, op het recht van iedereen om zijn levensbeschouwing in vrijheid te beleven. In die tweede betekenis is tolerantie hoofdzakelijk een relatie tussen individuen. Zij impliceert gelijkheid tussen (levensbeschouwelijke en religieuze) groepen en vrijheid binnen de groep, en aanvaardt niet dat levensbeschouwingen kunnen worden opgedrongen. Tolerantie betekent hier het dialogisch engagement, te aanvaarden dat anderen fundamenteel anders denken over zaken die men (ook) zelf van fundamenteel belang acht. Een dergelijke tolerantienorm is daarom ook een moeilijke norm. Het is niet makkelijk om te aanvaarden dat anderen over diep gekoesterde overtuigingen anders kunnen denken. Tolerantie impliceert daarom ook dat onderscheid wordt gemaakt tussen waarheid en waardigheid. De tolerantienorm veronderstelt geen relativisme in de zin van ‘ieder zijn waarheid’. Wel vereist ze de instelling om te aanvaarden dat waarheid (de eigen overtuiging) geen doorslaggevende reden is om die aan anderen op te dringen: een afgedwongen overtuiging verliest iedere waarde. Het is in strijd met de menselijke waardigheid om overtuigingen, hoe ‘waar’ ook, af te dwingen. Alleen het dialogeren en argumenteren is veroorloofd. De ethiek van de tolerantie betekent op intermenselijk vlak dat de manier waarop men levensbeschouwelijk tegenover elkaar staat voorrang heeft boven de inhoud van de eigen levensbeschouwing.
Tolerantie als intermenselijke norm is in die zin niet eenvoudig gelijk te stellen aan tolerantie als groepsnorm. Zo bijvoorbeeld bestond er in het Ottomaanse rijk tussen 1456 en 1914 een soort compromis, waarbij binnen de islamitische invloedssfeer de drie minderheidsculturen - de joodse, de Grieks-orthodoxe en de Armeens-orthodoxe - een grote autonomie bezaten in intern-religieuze aangelegenheden. Maar individuele leden van die groepen hadden niet het recht om van geloof te veranderen noch om met een andersgelovige te huwen. Iedere geloofsgemeenschap kon intern afwijkende opvattingen met alle middelen bestrijden. Het was een ‘tolerantie’ tussen de gezagsdragers van die geloofsgemeenschappen, geen tolerantie jegens hun ondergeschikten noch tolerantie tussen individuen onderling.
Typisch voor de modern-westerse invulling van tolerantie als wederzijds respect is de gerichtheid ervan op het individu, zoals het in universele verklaringen voor de rechten van de mens is verankerd. Levensbeschouwing wordt in die zin ook als een persoonlijke aangelegenheid beschouwd en het behoren tot groepen als een kwestie van vrije persoonlijke keuze. Niet zozeer in de zin dat men zijn (geloofs)overtuigingen zomaar zou ‘kiezen’ - men wordt er veeleer door aangesproken - als wel in de zin dat niemand dwang kan/mag
| |
| |
hanteren in levensbeschouwelijke aangelegenheden. De morele grens is die van de fysieke en psychische integriteit van de ander, die men dient te respecteren.
| |
Tolerantie als permissiviteit
In een derde betekenis wordt tolerantie (vaak) verward met permissiviteit. Permissiviteit is echter geen morele, maar wel een a-morele attitude. Zij drukt onverschilligheid uit tegenover keuzen, die nog slechts louter als voorkeuren of smaken worden opgevat. En daarvoor geldt: de gustibus non disputandum. Men dient echter wel twee betekenissen van permissiviteit grondig van elkaar te onderscheiden. In de eerste plaats kan permissiviteit verwijzen naar een attitude tegenover handelingen die vroeger een morele betekenis hadden, maar die deze hebben verloren. Met wie en in welke houding en met welk doel men vrijt was vroeger voor moraaltheologen een fundamenteel moreel probleem. De moderne seksuele ethiek heeft deze kwesties echter grotendeels gedeëtiseerd. We zijn hier permissiever geworden, zoals dat ook het geval is met omgangsvormen, kledij, haardracht, enz. Andere kwesties werden daarentegen moreel sterker beklemtoond, zoals racisme, het patriarchaat, verkrachting, ongewenste seksuele intimiteiten of de manier waarop we omgaan met dieren. Het ene wordt buiten, het andere wordt binnen de morele horizon gesloten.
Vervolgens kan permissiviteit verwijzen naar een attitude tegenover handelingen die wel degelijk nog steeds een morele betekenis hebben, maar waarvan die betekenis wordt geminimaliseerd: men ziet het door de vingers, omdat men andere zaken kennelijk belangrijker vindt. Fraude, belastingontduiking, zwartwerk, zwartrijden of zwartkijken, vriendjespolitiek, kleine winkeldiefstallen en vandalisme zijn hier voorbeelden van. Dat de meeste betrokkenen wel degelijk beseffen een norm te overschrijden, blijkt uit het feit dat ze hun gedrag meestal verborgen zullen houden, en dit niet alleen uit angst voor bestraffing. Het zijn hypocrieten. In de mate waarin dergelijk gedrag inderdaad nauwelijks wordt gesanctioneerd, is de kans groot dat zelfs dit uiteindelijk verdwijnt: men ziet niet in welke norm overschreden wordt of, correcter, men beschouwt de norm zélf als volstrekt illegitiem. Men staat er onverschillig tegenover.
Het is duidelijk dat vooral permissiviteit in die laatste betekenis vandaag als fundamenteel problematisch wordt ervaren, hoewel zij makkelijk met die eerste betekenis wordt verward. Toch is er wel degelijk een duidelijk verschil tussen respect voor de andersculturele, de andersgeaarde, de andersdenkende, en permissiviteit tegenover vandalisme, onbeleefdheid of fraude. Permissiviteit staat voor afwezigheid van normbesef, voor normloosheid, terwijl respect een norm is.
| |
| |
| |
Eigen ik eerst
Het probleem is dat er sociologisch een verband kan worden vastgesteld tussen tolerantie als respect en permissiviteit. Waar een samenleving instellingen heeft uitgebouwd die berusten op de gelijkwaardigheid van levensbeschouwingen kan de indruk ontstaan dat levensbeschouwelijke opvattingen niet echt belangrijk zijn, een kwestie van persoonlijke voorkeur en niets meer (‘si Dieu est mort, tout sera permis’). Wie pleit voor de legalisering van euthanasie - zoals voor abortus - doet dit vanuit het respect voor de vrije keuze van een persoon, een keuze die hij ongetwijfeld als een morele keuze ervaart. Maar als die legalisering er is, bestaat de mogelijkheid dat sommigen dit niet echt meer als een morele keuze zien, een keuze die de eigen verantwoordelijkheid benadrukt. Het wordt dan louter een voorkeur, zoals men kiest waarheen men op reis gaat of wat men zal eten. Dat is fundamenteel gevaarlijk: euthanasie of abortus wordt een probleem, wanneer zij niet meer als moreel problematisch worden ervaren, wanneer vrijheid tot vrijblijvendheid in plaats van tot verantwoordelijkheid leidt.
Tolerantie kan dus tot permissiviteit verworden, indien de samenleving - via opvoeding, onderwijs, media - de ethische dimensies van keuzen bagatelliseert of verzwijgt. En permissiviteit kan op zijn beurt dan weer leiden tot...intolerantie. Bij permissiviteit staat immers de eigen vrijheid om te doen en te laten wat men wil voorop, zonder inzicht in eigen verantwoordelijkheden, zonder de bereidheid zich tegenover anderen te verantwoorden. De eigen voorkeuren vormen het enige richtsnoer, en waar die voorkeuren botsen met die van anderen, loeren agressie en geweld steeds om de hoek. De ander - de andersdenkende, de andersgeaarde, de andersculturele - wordt slechts beschouwd als een hindernis om de eigen voorkeuren maximaal vooruit te helpen. De ander stelt geen morele, maar slechts instrumentele grenzen. Waar hij stoort, moet hij ophoepelen en het veld ruimen. Eigen ik eerst. De levensbeschouwelijk onverschilligen verdragen de ander niet, omdat zij een morele houding missen. Het zijn morele zombies, die moraliteit tot een preferentie als alle andere hebben herleid, een preferentie die nu eenmaal niet de hunne is. Waarom zou ik er geen racistische of seksistische preferenties op mogen nahouden? Wie gaat dat eigenlijk iets aan? Heb ik jou iets gevraagd misschien?
| |
Voedingsbodems
In maatschappelijk en cultureel opzicht is deze relatie tussen permissiviteit en intolerantie van wezensbelang. Zij wijst er immers op dat een ongedifferentieerd tolerantiebegrip haar eigen graf delft. Onverschilligheid leidt tot onverantwoordelijkheid, tot gebrek aan verantwoording. Wellicht heeft het bevrijdingsethos uit de jaren zestig onbedoeld ook een voedingsbodem aan-
| |
| |
gereikt voor een dergelijke houding. En terwijl dit in tijden van economische vooruitgang en groeiende verwachtingen niet echt problematisch was, verandert het in tijden van schaarste en crisis. ‘Bevrijding’ is dan geen kwestie meer van gedeelde solidariteit tussen alle onderdrukten - ‘arbeiders, vrouwen, migranten, derde wereld, één strijd’ - maar van het vooruithelpen van het eigenbelang, desnoods ‘tegen de rest van de wereld’. Dergelijke populistische opvatting van ontvoogding treft men bijvoorbeeld aan bij werknemers en werklozen die vroeger tegen ‘het kapitaal’ en ‘de franskiljons’ ten strijde trokken en deze strijdvaardigheid vandaag ongestoord tegen vreemdelingen keren. De anderen worden niet meer gezien als bondgenoten - want medeslachtoffers - in de persoonlijke lotsverbetering, maar wel als tegenstrevers en hindernissen die maar beter het veld zouden ruimen.
De sociaal-economische crisis is ongetwijfeld een belangrijke voedingsbodem voor intolerantie. Het is nu eenmaal makkelijker om verdraagzaam te zijn in omstandigheden waarin kennelijk iedereen erop kan vooruitgaan, dan in omstandigheden waarin dit niet meer het geval is. Bestaansonzekerheid verengt de marges van de verdraagzaamheid. Openheid maakt plaats voor geslotenheid, optimisme voor angst en onveiligheidsgevoelens. Ook al worden die in de eerste plaats veroorzaakt door bestaansonzekerheid, toch worden zij gemakkelijk gekeerd tegen een meer zichtbare vijand: de kleine straat-crimineel, de migrant, de vluchteling. Hoewel de omvang van deze drie groepen inderdaad is toegenomen, is een rechtstreeks verband met toegenomen ervaringen van onveiligheid twijfelachtig. Maar het is een bijzonder simpele uitleg naar de aloude mechanismen van de zondebok. De eigen frustraties vinden in de aanwezigheid van de ander een eenvoudige verklaring en een makkelijk antwoord: het is allemaal hun schuld. Pak hen aan en het probleem is opgelost.
Ook andere factoren dragen bij tot een klimaat waarin morele verantwoordelijkheden niet meer worden gezien of opgenomen. In de eerste plaats is er de voorbeeldfunctie van de politieke en economische elites. Door de media breed uitgemeten fraude- en corruptieschandalen, dossiers waarin witteboordencriminelen vrijuit gaan en gerechtelijke ontsporingen die leiden tot zich opstapelende onopgehelderde misdaden zijn niet bepaald geschikt om mensen tot meer burgerzin te inspireren en hen te motiveren de broekriem wat strakker aan te halen. Waar de vos de passie preekt... Indien politici voor hun eigen onoorbaar gedrag om permissief begrip vragen en dit met de mantel van de eigen politieke zeden toedekken, is het niet verwonderlijk dat ook sociale fraude en incivisme welig tieren. Het volk heeft de politici die het verdient. Maar dat geldt ook omgekeerd.
Politici hebben er mede toe bijgedragen om iedere notie van algemeen belang te ondergraven. Voortdurend zijn zij er zelf de illustratie van dat het
| |
| |
algemeen belang niets meer is dan een rationalisering van particuliere belangen die tot algemene belangen worden verheven. Hoe kan politiek dan nog geloofwaardig zijn? Hoe kan zij dan nog een grondslag vormen voor een rechtsgevoel, dat staat of valt met de overtuiging dat de wet het beste compromis is, waaraan men zich daarom moet houden.
Voor wat betreft Vlaanderen komt daar bovendien nog bij dat de politieke elites - terecht of ten onrechte - gedurende decennia hebben gepreekt dat het Vlaanderen voor de wind zou gaan indien het zich van het Waals-Belgische juk zou weten te bevrijden. Voor heel wat mensen ligt een parallel met de aanwezigheid van vreemdelingen voor de hand en heeft het ‘vreemdelingen buiten’ gewoon het ‘franskiljons buiten’ vervangen.
Een andere belangrijke factor is ongetwijfeld de verregaande commercialisering van steeds meer vormen van menselijk handelen, vooral sedert de jaren tachtig. Dat bevestigt de stelling dat waarden en normen uiteindelijk niets anders zijn dan subjectieve preferenties. In de niets en niemand ontziende strijd om de kijk- en oplagecijfers hebben de media steeds meer schroom laten vallen: als er maar een publiek voor is. Waar de smaken en voorkeuren van het publiek tot ultieme norm worden verheven, bestaat geen ruimte meer voor morele verantwoordelijkheid en worden gebeurlijke uitschuivers veeleer regel dan uitzondering. Het argument van media-, marketing-, en reclameverantwoordelijken dat zij uiteindelijk alleen maar inspelen op wat de vraag is van het publiek is een typisch voorbeeld van intellectueel opportunisme, waarbij persoonlijke verantwoordelijkheden worden weggerationaliseerd. ‘Het zijn de wetten van de markt.’ ‘Als wij het niet doen, doen anderen het toch.’ ‘We hebben nu eenmaal geen keuze’ ... Maar intellectuelen die geen keuzen meer hebben, zien, of durven maken, houden op intellectuelen te zijn. Wie - terecht of ten onrechte - grenzen verlegt, weet perfect wat hij doet. Het valt inderdaad te voorspellen dat onze media steeds meer de Amerikaanse normen zullen overnemen - de Jerry Springershow is hiervan het recentste bewijs - maar dan niet omdat er geen keuze was, wel omdat media-verantwoordelijken of te laf, of te opportunistisch zijn om een andere koers te varen.
Is het verwonderlijk dat utilitair-individualistische levensidealen, die het menselijk geluk uitsluitend zien in termen van het verwerven van steeds meer materiële goederen, zo wijd zijn verspreid, als zij dagelijks - in reclame, soap, entertainment waartussen de grenzen overigens vervagen - door de media worden gepropageerd? Ligt het niet voor de hand dat de agressie toeneemt, wanneer die in de media zo'n prominente plaats inneemt bij het oplossen van conflicten? Is het niet voorspelbaar dat jongeren die door de reclame voortdurend worden gefrustreerd - want dat is de functie ervan - goederen die de geluksbelofte in zich dragen op onrechtmatige wijze proberen te
| |
| |
verwerven, wanneer zij dat bij gebrek aan middelen niet op een rechtmatige wijze kunnen doen? Ouders, overheid, kerk of zuil hebben allang hun centrale rol in de overdracht van waarden moeten afstaan aan de media, die momenteel nergens ter verantwoording kunnen worden geroepen...tenzij via het spel van kijk- en oplagecijfers. Ondertussen verspreiden zij ongehinderd levens-, gezondheids-, schoonheids-, arbeids- en succesidealen en zuigen zij de politiek verder mee in hun ‘logica’: de logica van het kortstondige evenement, het accident, de kick zonder lange termijn perspectief, zonder project.
| |
Producten in plaats van projecten
Uit tal van conflicten en discussies kan men opmaken dat onze samenleving niet meer wordt geschraagd door een project dat berust op algemene beginselen. Dat is de teloorgang van het politieke denken, van principes die in vergelijkbare omstandigheden gelijkelijk worden toegepast. De samenleving wordt herleid tot een supermarkt met voor elk wat wils, indien hij maar voldoende ‘opinie’ weet te mobiliseren. Politiek wordt een gefragmenteerd spel tussen altijd weer nieuwe wetjes zonder veel samenhang, zonder veel diepgang. Het zijn producten, eerder dan de vertolkers van projecten. Zo wordt de sociale zekerheid niet meer benaderd als het meest omvattende systeem van sociale solidariteit in onze samenleving, maar als een systeem waaruit ieder voor zich zoveel mogelijk voordeel probeert te halen. Nee, ‘solidariteit’ herkent men veeleer in eenmalige acties als ‘Kom op tegen Kanker’ of ‘Levenslijn’, die staan of vallen met de aandacht van de media die eraan wordt gegeven. De rechtsstaat wordt niet meer gezien als de bijzonder moeilijke evenwichtsoefening om zoveel mogelijk individuele vrijheid te laten sporen met maatschappelijke solidariteit, maar vooral als een wereldvreemde constructie, die men eventueel ‘gebruikt’, maar niet ‘vertrouwt’.
Hier wordt een stukje meningsvrijheid beknot, daar wordt in het asielbeleid nu eens het een dan weer het andere verkondigd, hier worden illegale weekendhuisjes gesloopt, daar worden ze geregulariseerd, hier wordt geprivatiseerd, daar wordt gereglementeerd, hier wil men het racisme bestrijden, daar wil men niet te ver gaan, hier wil men Vlaanderen onafhankelijk, daar heeft men dat niet gezegd, hier wil men meer vrouwen in de politiek, daar worden ze geridiculiseerd. Enzovoort, enzovoort. De politiek heeft geen beginselen meer, laat zich meesleuren in de stroom van steeds weer wisselende opinies en opiniemakers.
Hoe wil men dan dat mensen het verband nog zien tussen het belang van een onpartijdige onderzoeksrechter in de zaak van een kinderhandelaar en voor hun eigen rechtsbescherming? Tussen de bescherming van de vrijheid van mening voor andersdenkenden en hun persoonlijke vrijheid van
| |
| |
mening? De bescherming van de privacy van verdachten en hun eigen privacy? Hun recht om zich te kleden zoals men dat verkiest en het recht van anderen een sluier te dragen?
Een maatschappij waarin de politiek zich beginselloos voegt naar wat op dat ogenblik doorgaat voor de ‘publieke opinie’, wordt een stuurloze maatschappij die steeds meer irritaties als relevante belangen moet beschouwen, steeds meer voorkeuren als rechten moet erkennen. Maar in naam van het permissieve ‘begrip’ wordt in werkelijkheid de verdraagzaamheid ingeperkt, juist omdat het verschil tussen permissiviteit en wederzijds respect wordt ondergraven.
Het is, bijvoorbeeld, één zaak te stellen dat ons land onmogelijk alle asielzoekers kan opvangen en daarom een consequent en helder asielbeleid moet voeren, waarbij mensen die echt voor hun leven moeten vrezen, welkom blijven. Het is een andere zaak de persoon van de asielzoeker zwart te maken als een crimineel, een opportunist, een leugenaar, een minderwaardig mens. Dat doet men toch ook niet met iemand die zakt voor een examen of niet in aanmerking komt voor een job? Zo ook is het één zaak te stellen dat het gerecht grondig moet worden hervormd om tegemoet te komen aan de vereisten van een moderne rechtsstaat. Een heel andere zaak is het de beginselen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het gerecht overboord te gooien in naam van de ‘volkswil’. En het is één zaak de bescherming van de vrijheid van meningsuiting als fundamenteel rechtsgoed te koesteren. Iets helemaal anders is het om aanzetten tot racisme en discriminatie - zoals het aanzetten tot roken - loutere als een meningsuiting als alle andere te kwalificeren.
| |
Multiculturele verdraagzaamheid als pluralistische inzet
De Europese geschiedenis van de levensbeschouwelijke verdraagzaamheid en van het pluralisme draagt in zich mogelijkheden om thans multicultureel te denken en te handelen. Niet door culturen onbelangrijk te vinden, maar door ze met wederzijds respect te bejegenen. Het gaat er niet om het eigen Europese erfgoed ‘relativistisch’ te bekijken, het gaat erom dat erfgoed als open en dynamisch te bekijken. Natuurlijk zal de aanwezigheid van grote groepen islamieten in Europa mede haar stempel drukken op de Europese cultuur. Net zoals vroeger de aanwezigheid van Romeinen, joden, moren, Germanen of Franken dat heeft gedaan en net zoals de Verenigde Staten een natie zijn van Ieren, zwarten, Mexicanen, Portoricanen, indianen, enz. Wie culturele ‘vermenging’ als een kwaad ziet, vecht tegen de geschiedenis. Dat er ‘botsingen tussen beschavingen’ zullen plaatsvinden, is tamelijk voorspelbaar. Maar dat deze botsingen moeten plaatsvinden doordat ieder afzonderlijk zich voor de anderen afsluit, is geenszins noodzakelijk. Men kan de ‘eigen identiteit’ op heel wat manieren invullen, al naargelang het doel dat
| |
| |
men voor ogen heeft. Zich afsluiten voor de ander en ‘bloemkool met kaassaus’ tot identiteitscriterium verheffen, getuigt van lafheid en vooral van onzekerheid over de kracht van die zogenaamd ‘eigen’ identiteit.
Het is verwonderlijk dat zoveel Europeanen een defensieve reflex vertonen, als het erom gaat de aanwezigheid van andersculturelen, en vooral dan islamieten, op het eigen territorium naar waarde te schatten. Terwijl over de hele wereld ‘de moraal van de mensenrechten’ kennelijk een cultuur-overstijgende relevantie heeft, omdat talrijke bevrijdingsbewegingen er zich op beroepen in hun strijd voor meer democratie, blijken sommigen in Europa de overtuiging toegedaan dat andersculturelen die moraal hier grondig zullen ondergraven. Men ziet slechts fundamentalisme, niet het motief waarom de meerderheid der islamieten hier zo graag verblijft. En men ziet niet dat de eigen geslotenheid en vijandigheid de belangrijkste voedingsbodem van datzelfde opkomende fundamentalisme is. De bange blanke man creëert zijn eigen angsten, zijn eigen vijand.
De waarde van de tolerantie als intermenselijk respect is te belangrijk om het op het altaar van de wisselvallige kleine irritaties te offeren. Veeleer dient de historische openheid van de Europese cultuur te worden herijkt. De ervaringen met de godsdienstoorlogen kunnen hier leerrijk zijn, net zoals de antwoorden die er uiteindelijk op werden gegeven. Scheiding tussen kerk en staat, levensbeschouwelijke verdraagzaamheid, respect voor de rechten van ieder mens - het blijven essentiële beginselen. Die beginselen kan men niet consequent koesteren wanneer men de aanwezigheid van andersculturelen om te beginnen niet als een feit aanvaardt en erkent en hen op die basis als gelijkwaardig tegemoet treedt. Respect is immers een wederkerige norm.
Dit wil zeker niet zeggen dat de confrontatie tussen culturen geen problemen met zich mee zou brengen. Het blijft een moeilijke ontmoeting. Maar essentieel is het kader waarbinnen men die confrontatie situeert. Zolang men irritaties voor ieder verschil als uitgangspunt neemt, verwart men voorkeuren met morele beginselen. Die laatste moeten primeren. Slechts waar het kader van het wederzijds intermenselijk respect tot niet-onderhandelbaar uitgangspunt wordt genomen, worden kansen geschapen om het ook over kleine of grotere irritaties te hebben. Maar niet andersom. Het vormt een fundamentele verantwoordelijkheid van beleidsmensen dit voor eens en voor altijd duidelijk te stellen. Dat zijn ze aan hun missie als politici, als behoeders van het algemeen belang verschuldigd. Anders kunnen ze beter ontslag nemen en kiezen voor een job als makelaar of lobbyist voor steeds weer andere - goed betalende - particuliere belangengroepen.
|
|