wereld gegeven: het stalt ze nog uit, maar legt ze niet meer op. Bosnië heet zijn etterbuil. Europa stond erbij en keek ernaar. Tot Amerika weer te hulp moest komen. Wie durft sindsdien nog een hoge borst op te zetten?
Dit boek is gebouwd op de gemeenplaats: Europa, eenheid in verscheidenheid. Christendom, Humanisme en Renaissance en natuurlijk Verlichting, maar ook urbaniteit, de stadscultuur van economisch actieve en politiek bewuste burgers, hebben het Avondland gemodelleerd. Maar de eenheid heeft vooralsnog nooit de verscheidenheid van talen, gewoonten, mentaliteiten en tics doen verdwijnen. De ‘global paradox’ (John Naisbitt) die voor de wereld geldt, geldt natuurlijk ook voor Europa: processen van economische en culturele globalisering gaan hand in hand met een vernieuwde nadruk op particuliere loyaliteit en identiteit. Het moderniteitsproject van de Verlichting met zijn aanspraken op universaliteit wordt meer en meer belaagd door het besef dat het de particuliere verzuchtingen van minderheden niet bevredigt. En in Europa behoort iedereen tot een minderheid. Het subsidiariteitsbeginsel zal hier soelaas moeten brengen, schrijft Wim Couwenberg, die het in zijn bijdrage ook heeft over de Nederlandse manier om om te gaan met multi-ethniciteit: steeds vaker wordt gekozen voor een strategie van integratie, gecombineerd met het laten bestaan van individuele culturele identiteiten, een mengsel dus van universalisme en particularisme, met dien verstande dat er principieel maar sprake kan zijn van één wettelijk systeem en van gelijkheid van allen voor de wet.
Moet Europa (en daar verstaan we vanaf nu de Europese instellingen en bureaucratie onder: de metonymie ‘Brussel’ als men wil) zich bezighouden met cultuur?, is een vraag die in dit boek gesteld wordt. Cultuur speelt zich lokaal af en niet op Europese schaal, staat er ergens, en daarmee is de vraag wellicht al beantwoord. Enzensberger verwacht loodgieterswerk van Europa ter verdediging van de cultuur: het instandhouden van de infrastructuur waarbinnen culturele activiteiten plaatsvinden; het regelen van het wettelijke kader en een gunstig fiscaal statuut en het garanderen van een minimumniveau van publieke toegang. Europa zou meer moeten investeren in een netwek van bibliotheken en vertalers, merkt hij pertinent op, dan in spectaculaire festivals en efemere evenementen. Uitgever Van Krevelen verdedigt natuurlijk de vaste boekenprijs, maar het valt te vrezen dat de Europese unie die niet wil verdedigen.
In de bijdragen over architectuur, muziek, beeldende kunst en film is niet altijd duidelijk wat er nog ‘Europees’ is aan deze kunstvormen. Heel vaak is ‘Europees’ uitgedijd tot ‘Westers’. Frans de Ruiter gelooft niet in een Europese muziekpolitiek. Als Europa iets moet doen, is het de lidstaten aanzetten om de creatie en uitvoering van muziek te bevorderen en toegankelijk te maken voor zoveel mogelijk mensen. En bij film is het de paradox dat prenten met een sterke nationale identiteit vaak een grotere universele kracht bezitten dan films waarop verschillende landen een duidelijk zichtbare conceptuele invloed hebben gehad. Films moeten gewoon voldoende herkenbaar zijn voor een nationaal publiek en universeel genoeg om een internationaal publiek te bekoren.
De socioloog Zijderveld is het somberst in dit boek. Met een aan Robert M. Adams ontleende omschrijving van decadentie (‘a loss of constructional power, an incapacity to hold things together’) gaat hij het oude werelddeel te lijf. Bureaucratische overorganisarie en extreme fiscale druk om die uitdijende administratieve systemen te financieren, heet het, doen een beschaving versmachten. Burgers verlaten dan de publieke ruimte en vluchten in consumptie en verstrooiing. Havel is dan weer het bevlogenst: Europa heeft een gemeenschappelijke lotsbestemming, een gemeenschapelijke, complexe geschiedenis en gemeenschappelijke waarden. Het zal de wereld niet meer regeren, maar moet zich juist bezinnen op zijn spirituele tradities. Verantwoordelijkheidsgevoel voor de wereld als geheel bijvoorbeeld. Ook Von Weizsäcker roept op tot een groter gedeeld verantwoordelijkheidsgevoel in de samenleving. Overigens levert een wereldwijd uitgevoerd waardenonderzoek geen eenvormig genoeg beeld van Europa op om van een Europese cultuur te spreken. Scandinavië (met een lange traditie van welvaart en dus minder nadruk op arbeidsethos en conformisme en meer op individualisme) verschilt sterk van Oost-Europa (met een sterke belangstelling voor de heropbouw van economisch potentieel, en dus nadruk op hard werk en spaarzaamheid).
Als er een nieuw imperium moet komen,