Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdInzet, gedrevenheid en een goed netwerk: beroep kunstenaresBoeken over kunstenaars verkopen over het algemeen alleen goed als ze flink gedramatiseerd zijn. Verhalen over vrouwelijke kunstenaars lijken alleen bestsellers te kunnen zijn als ze gaan over moeizame carrières, miskend talent en liefdesleed. De roman over het ‘stormachtige en tragische leven’ van de Franse kunstenares Camille Claudel bijvoorbeeld werd internationaal een succes, hetgeen waarschijnlijk grotendeels te danken is aan de sensationele toonzetting en het bijbehorende publiciteitsoffensief. Als je een minder gedramatiseerd boek wilt uitgeven over leven en werk van kunstenaressen wordt het lastiger. Dan moet je eerst een ideële stichting bereid vinden om onderzoek en auteurs te financieren en vervolgens een niet-commerciële uitgever om het te publiceren. Gelukkig zijn er dit soort initiatieven: recent verschenen er twee publicaties over vrouwelijke kunstenaars, of zo u wilt kunstenaressen. De kunsthistorici Leen Huet en Jan Grieten schreven Oude Meesteressen, Vrouwelijke kunstenaars in de Nederlanden in opdracht van de vereniging Gynaika. Deze vereniging zet zich in ‘voor de belangen en de belangstelling voor de vrouw in de kunst’. Het Ministerie van de Vlaamse gemeenschap droeg financieel bij aan dit in Leuven uitgegeven boek. Uitgeverij SUN in Nijmegen bracht in samenwerking met de Stichting Josine de Bruyn KopsGa naar eindnoot(1) het boek Beroep Kunstenares, De beroepspraktijk van beeldend kunstenaressen in Nederland 1898-1998 uit. Onder redactie van o.a. Marlite Halbertsma en Wies van Moorsel kwam deze bundel tot stand, met financiële steun van zeker zeven stichtingen en | |||
[pagina 596]
| |||
Judith Leyster, ‘Het aanzoek’, 1631, olie op hout, 30,9 × 24,2 cm, Mauritshuis, Den Haag.
het VSB Fonds. Deze achtergrondinformatie over de totstandkoming illustreert dat we voor de openbaarmaking van gegevens over kunstenaressen en hun beroepspraktijk nog steeds zijn aangewezen op de goodwill van stichtingen zonder winstoogmerk. Bij sommige op idealistische gronden uitgebrachte boeken gaat het net zo als bij het drinken van Max Havelaar koffie: de voldoening over de politiek-correcte keuze moet doen vergeten dat het niet optimaal smaakt. Ook bij het lezen van ‘Oude Meesteressen’ kan een dosis doorzettingsvermogen voor de goede zaak geen kwaad. Het gaat over de minder bekende meesteressen - vrouwelijke kunstenaars - van de Nederlanden, in de periode van pakweg de zevende tot de zeventiende eeuw. Helaas leggen de auteurs in de inleiding niet uit waarom ze het zelf de moeite waard vonden om al die gegevens op te duiken uit archieven. Goed, het is inderdaad een aanvulling op de bestaande overzichten van vrouwelijke kunstenaars, maar ook een aanvulling is pas lezenswaardig als de schrijver je weet te motiveren hem te volgen op zijn speurtocht langs feiten en weetjes. Een bijkomend probleem is dat er tot aan de zeventiende eeuw weinig sporen van artistieke vrouwen zijn terug te vinden. Soms is er een schilderij bewaard gebleven, maar veel vaker kan hun bestaan alleen worden afgeleid uit een simpele naamsvermelding in een document. Noodgedwongen blijft het daarom vaak bij de opsomming van sociaal-maatschappelijke gegevens, zoals familierelaties, huwelijken en verhuizingen. Hieruit valt wel iets af te leiden over het kunstenaarsleven in die tijd, maar de kunstenaressen zelf komen letterlijk en figuurlijk niet echt uit de verf. Duidelijk wordt dat er wel degelijk vrouwen waren die het kunstenaarsvak beoefenden. Dat dit uitzonderingen zijn ligt er vooral aan dat zij niet pasten in het profiel dat men lang van kunstenaars had. Getalenteerde vrouwen mochten om die reden het schildersvak binnen betamelijke grenzen wel beoefenen, maar zij kregen niet de kans zich er echt in te bekwamen. Als een degelijke opleiding, een vrije keuze van genres en het ontwikkelen van een eigen stijl niet tot de mogelijkheden behoort, is het bijzonder moeilijk om een meer dan gemiddelde kwaliteit te ontwikkelen. Zoals gezegd leidt de opzet van het boek tot een aaneenschakeling van historische anekdotes. Deze aanpak had pittiger leesvoer kunnen opleveren als de gegevens vanuit een duidelijke visie waren gerangschikt en met meer gevoel voor humor waren opgeschreven. Dan zou je een tussenkopje als ‘Het bloemstuk - een vrouw meest eigen’ tenminste nog ironisch | |||
[pagina 597]
| |||
hebben kunnen opvatten. Van waarde is nu vooral dat de informatie gebundeld is, inclusief een bibliografisch overzicht, en ook voor de minder doorbijterige lezer in ieder geval raadpleegbaar. ‘Beroep: Kunstenares’ neemt als aanvangsjaar 1898, het jaar waarin koningin Wilhelmina de troon besteeg en de eerste Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid werd georganiseerd. Het doel van de vrouwenvereniging die de tentoonstelling organiseerde was te laten zien wat vrouwen allemaal presteerden, terwijl ze tegelijkertijd wilden aantonen dat het met de positie van werkende vrouwen slecht gesteld was. Honderd jaar later blijkt de tentoonstelling een ‘klassieker’ te zijn geworden, vooral omdat het als startsein voor de vrouwenbeweging gold. De bundel artikelen is niet alleen door het meer nabije tijdvak eigentijdser dan het hiervoor besproken boek, maar vooral door de keuze voor het moderne fenomeen ‘netwerk’ als leidraad. De inleiding is hier helder over. Het zegt niet zoveel dat vrouwen tegenwoordig toegang hebben tot de kunstwereld, dat is slechts een eerste stap. Van belang is wat er daarna gebeurt, welke posities op welk niveau men binnen die wereld weet te veroveren, tot welke kringen men toegang heeft etc. Op verschillende manieren wordt dan ook nagegaan welke positie kunstenaressen innemen en hebben ingenomen in het ‘netwerk’ van de kunstwereld. Wat was bijvoorbeeld hun rol in kunstenaarsverenigingen en hoeveel hadden zij te zeggen in avant-garde kringen. Deze aanpak biedt een origineel en verhelderend perspectief op de materie. Aan de hand van verschillende bronnen, van kunsttijdschriften, jaarverslagen, beleidsnota's tot recent afgenomen interviews, wordt in beeld gebracht of er in de kunstwereld ruimte was voor vrouwelijke kunstenaars om zich te ontplooien en te manifesteren. Verrassend is dat die ruimte er soms is waar je hem niet verwacht en omgekeerd. Om een aantal voorbeelden te noemen: de kunstenaarsverenigingen blijken door hun logge structuur weinig adequaat te zijn omgegaan met de veranderde maatschappelijke positie van vrouwelijke kunstenaars. Nederlandse kunstenaressen konden in het koloniale Nederlands Indië juist een belangrijke rol spelen in het opbouwen van een culturele infrastructuur. De positie van uit het buitenland afkomstige kunstenaressen in Nederland is gecompliceerd. Beschreven wordt wat voor belang zij zelf hechten aan hun ‘roots’ voor hun werk en hun loopbaan. In nieuwe media zoals video- en installatiekunst blijken vrouwen zich sneller een vaste positie te hebben veroverd dan in traditionele kunstvormen. Afgezien van een paar minder boeiende artikelen levert het boek een gevarieerd beeld op van de beroepspraktijk van kunstenaressen in de afgelopen honderd jaar. Nog geen compleet beeld natuurlijk. Daarom verdient de gekozen benadering ook navolging.
Ingeborg Walinga
|
|