de uitgeverij op de markt is gebracht. Het is nu eenmaal moeilijk om je onvooringenomenheid te bewaren als de literaire plaatsbepalingen en superlatieven je van alle kanten om de oren vliegen, als het haast onmogelijk is interviews met de auteur te ontlopen nog vóór je een letter van het boek hebt kunnen lezen.
De roman in kwestie behelst het breed uitgesponnen levensverhaal van Moses Isegawa, hier Moegezi geheten, vanaf zijn jeugd in een Oegandees dorp tot zijn verblijf in de Amsterdamse Bijlmermeer, een tijdsbestek van ruim vijfentwintig jaar. De auteur heeft niet geprobeerd dat levensverhaal tot een dwingend en zelfs niet tot een min of meer samenhangend geheel te componeren, er is nauwelijks sprake van ontwikkeling of van een groeiend inzicht bij de verteller; het boek bestaat ruim zeshonderd bladzijden lang uit losjes aaneen geregen anekdotes. Maar Isegawa kàn vertellen, dat is zeker, hij is nooit op zijn mondje gevallen, beschikt over een rijke woordenschat, heeft bravoure en scherpte. Daarbij legt hij een meer dan gemiddelde belangstelling aan de dag voor de fysieke kanten van het bestaan, en dat op een manier die me vooral aan Jan Wolkers deed denken: het is pis en stront voor en na, en al vrij snel kan ook de ‘extatische geilheid’ in grote hoeveelheden van de bladzijden worden geschept. Dat alles kan de aantrekkelijkheid van het boek bij een groot lezerspubliek verklaren.
Maar een subtiel verteller, een verteller die werkt met suggestieve middelen, met ironie en dubbelzinnigheid, met omwegen en raadselachtige beelden, is Isegawa niet. Het is bij hem, van de eerste tot de laatste bladzijde, van dik hout zaagt men planken. Een woord heeft ‘de afschuwelijke natte bijklank van koeienstront die op de harde grond klettert uit het achterste van een halfverstopte koe.’ Er zijn ‘broze stemmingen (...) die als koeienstront de lucht bevuilden.’ Er zijn ‘huiveringwekkende poepluiers’ die ‘als verzadigde krokodillen ronddrijven tussen de drollen in het smerige grijsbruine water.’
Dat het boek me desondanks een hele tijd bleef boeien pleit voor de schrijver; hij weet zijn zinnen voldoende stuwkracht mee te geven om ook de niet primair in excrementen geïnteresseerde lezer een tijd lang mee te sleuren. Inderdaad ‘een tijd lang’, op een gegeven moment was mijn belangstelling op. Zo'n vertelwijze die alles aandikt en overdrijft, die de hyperbool niet als stijlmiddel gebruikt maar
Moses Isegawa (º1963) - Foto Chris van Houts.
als permanente demonstratie van een soort oerkracht en die vrijwel geen ruimte geeft aan reflectie of relativering, zo'n vertelwijze wordt op den duur erg vermoeiend.
Isegawa heeft de Nederlandse recensenten die onder meer om deze reden kritiek hadden op zijn boek beschuldigd van racisme - een beschuldiging te belachelijk om erop in te gaan. Intussen viel mij wel op dat deze Abessijnse kronieken zowat alle Europese clichés over Afrika bevestigen: de chroniqueur zwelgt in mateloosheid, zijn Afrika is er een van een niet aflatende redeloosheid, wreedheid, grofheid en geilheid; en anders dan Márquez heeft hij weinig gevoel voor melancholie, tragiek en vergeefsheid.
Het is overigens de vraag of dit boek in deze rubriek besproken moet worden: Isegawa woont momenteel weliswaar in Nederland, en hij kan zich ook heel goed in het Nederlands uitdrukken, maar hij heeft dit boek in het Engels geschreven. Met het manuscript heeft hij bij maar liefst veertig Nederlandse uitgeverijen aangeklopt, die het alle veertig beleefd weigerden, totdat de Bezige Bij er wel brood in zag. Ria Loohuizen vertaalde de Abyssinian Chronicles vervolgens in het Nederlands. Hoeveel Wolkers in de vertaling van haar afkomstig is, valt niet uit te maken zolang het Engelse origineel nergens is uitgegeven.
Cyrille Offermans
moses isegawa Abessijnse kronieken, De Bezige Bij, Amsterdam, 1998, 628 p. |