Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||
Perspectieven voor de Nederlandstalige literatuur in SpanjeStella Linn Enkele jaren geleden verzuchtte vertaler en recensent Jean Schalekamp dat iedere Spaanse recensent zijn stuk over de Nederlandstalige letteren steevast begint met de klacht dat ‘we in Spanje zo weinig, of liever zo goed als niets weten van de moderne Nederlandse literatuur’ (1990:473).Ga naar eindnoot(1) Is er nog steeds reden voor die verzuchting? Het lijkt er wel op. Na de Frankfurter Buchmesse in 1993, waarbij de Nederlanden zo succesvol waren geweest, werd de dochterstichting Liber '95 opgericht om onze letteren in Spanje te promoten. Liber, de grootste boekenbeurs die in Spanje gehouden wordt, stond in 1995 in het teken van het Nederlandse taalgebied. Ook in artikelen over dat evenement klaagden de Spanjaarden er keer op keer over dat ze hooguit een of twee vertegenwoordigers van onze literatuur kennen: meestal Cees Nooteboom, een enkele keer Hella Haasse, Hugo Claus of Harry Mulisch. Het is dan ook veelzeggend dat de Nederlandstalige letteren in de persbe-richten over Liber veelal werden aangeduid met de - overkoepelend bedoelde - term ‘literatura flamenca’, Vlaamse literatuur. Klopt het beeld dat de Nederlandstalige literatuur in Spanje nagenoeg onbekend is met de realiteit? En zo ja, komt deze situatie uit de lucht vallen, of gaat hier een traditie van anonimiteit aan vooraf? Om dat te verifiëren heb ik een aantal bibliografieën van vertaalde Nederlandstalige werken nageplozen op wat er in het Spaans, en met name in Spanje, is vertaald. Mijn belangrijkste bronnen vormden de Bibliographia Neerlandica van Morel (1962), die tot 1957 loopt, Het Nederlandstalige boek in vertaling van Van Raan et al. (tot 1992) en de aanvullingen hierop, die in Ons Erfdeel gepubliceerd worden. Daarbij heb ik 1945 als startpunt genomen, omdat er tot die tijdvoor zover geregistreerd - nauwelijks iets uit onze taal in het Spaans werd ver- | |||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||
taald. Om de vijf jaar ben ik telkens in een peiljaar (dus 1945, '50, '55 enzovoorts, tot 1995) nagegaan wat er uit ons taalgebied - beperkt tot Nederland en België - in Spaanse vertaling is verschenen. Verder is het Buchmesse-jaar 1993 onder de loep genomen, en omdat gaandeweg bleek dat de tweede helft van de jaren zestig interessante gegevens opleverde, heb ik nog een extra jaar geselecteerd dat vijfentwintig jaar vóór dit evenement viel, dus 1968. Bovendien ben ik vanaf 1995 de meest recente gegevens nagegaan (t/m 31 maart 1997). Het is echter niet mijn bedoeling te blijven steken in kwantitatieve gegevens. Daarom concentreer ik mij hier op de vraag hoe het komt dat de vertaalde Nederlandstalige literatuur in Spanje zo'n bescheiden positie inneemt. Presenteren we onze letteren wel goed? Hoe denken uitgevers in Spanje over ons taalgebied? Op welke wijze zouden we de aantrekkelijkheid van onze literatuur voor Spaanse uitgevers kunnen verhogen, kortom: hoe kunnen we onszelf beter verkopen? | |||||||||||||||||||||
1945-1995 in vogelvluchtHieronder volgt een staafdiagram van de Nederlands-Spaanse vertalingen vanaf 1945 tot en met 1995 met tussenpozen van vijf jaar. Voor een uitsplitsing van het laatste tijdvak vanaf 1990, zie diagram II.
I. Aantal en soort Spaanse vertalingen vanuit het Nederlands 1945-1995 (1e druk), geregistreerd om de vijf jaar, met 1968 en 1993 als extra ijkpunten
(Onder de noemer ‘diversen’ vallen hier de volgende categorieën: kunst, land- en volkenkunde, taal- en letterkunde, geschiedenis, economie en hobby.) Zoals duidelijk blijkt wordt er tot 1960 nauwelijks iets vertaald. In 1945, '50 en '55 verschijnen samen slechts zes vertalingen, waaronder een eerste Spaan- | |||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||
se uitgave van het meest vertaalde Nederlandstalige boek aller tijden: het dagboek van Anne Frank. Vanaf 1960 zit er een stijging in het aantal vertalingen. 1968 vertoont een uitschieter en vanaf 1970 daalt het aantal vertalingen weer gestaag tot het zich, vanaf 1985, weer ongeveer op het niveau van '65 bevindt. In de jaren negentig valt, in absolute zin althans, een bescheiden opleving te constateren. Niet alleen qua aantal, ook inhoudelijk doen zich forse schommelingen voor. In 1965 maken theologische en filosofische publicaties het leeuwendeel uit van het totale aantal vertalingen in het Spaans. In 1968 wordt deze tendensGa naar eindnoot(2) nog versterkt, en tot halverwege de jaren zeventig vormen religieuze werken een factor van betekenis. Daarnaast komt vanaf 1970 een ander genre op: kinder- en jeugdliteratuur. In 1985 zakt het aantal vertaalde publicaties in, maar vanaf 1990 doet zich een licht herstel voor. Sindsdien wordt de hoofdmoot van de Nederlands-Spaanse vertalingen uitgemaakt door literatuur, zowel voor volwassenen als voor kinderen. | |||||||||||||||||||||
De jaren negentig tot nu toeOm een beter overzicht van de laatste ontwikkelingen te geven, zijn de vertalingen hieronder vanaf 1990 t/m 1996 per jaar opgenomen.
II. Aantal en soort Spaanse vertalingen vanuit het Nederlands 1990-1996 (1e druk), per jaar geregistreerd
(De term ‘diversen’ dekt hier de volgende categorieën: godsdienst, geschiedenis, kunst, hobby, economie, filosofie, taal- en letterkunde, land- en volkenkunde en sociale wetenschappen.) In de eerste helft van de jaren '90 valt er in vertaalopzicht weinig te beleven. Er verschijnen gemiddeld nog geen twintig nieuwe vertalingen per jaar en die liggen vooral op het gebied van fictioneel proza; er is geen sprake van een con- | |||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||
stant stijgende lijn. Niet alleen wat kwantiteit, ook wat thematiek betreft komt er, vergeleken met de jaren zestig, een geheel ander beeld naar voren. De indringende maatschappelijke en religieuze vragen die in die tijd een hausse aan vertalingen uit onze taal genereerden, zijn niet meer aan de orde; hoogstens verschijnt er af en toe een titel in vertaling met een spirituele inslag, zoals een boek over hindoesymbolen (1993) of engelen (1994). Concreter: van het Buchmes-se-jaar 1993 tot en met het Liber-jaar 1995 zijn er per jaar gemiddeld iets minder dan twintig Nederlandse werken voor het eerst in het Spaans vertaald. Als we hier dan bovendien nog de in een tijdschrift verschenen vertalingen en uitgaven buiten Spanje van aftrekken - zoals in Spaanse bibliografieën gebruikelijk is - kom ik voor deze drie jaar op een totaal van slechts negenendertig vertalingen uit. Dat is natuurlijk schrijnend weinig, vooral in relatieve zin: zo kwamen er in 1968 achtendertig nieuwe Nederlands-SpaanseGa naar eindnoot(3) vertalingen uit, terwijl de totale titelproductie in Spanje sinds die tijd 2,5 keer zo omvangrijk is geworden (van ca. 20.000 in '68 naar 50.000 in '93). En de nieuwste cijfers zijn ook al weinig veelbelovend. Voorzover door de Koninklijke Bibliotheek geregistreerd, zijn er in 1996 slechts elf Nederlands-Spaanse vertalingen verschenen, waaronder vijf literaire, met inbegrip van één kinderboek. In '97 werd één titel gepubliceerd, de Spaanse versie van Mulisch' monumentale roman De ontdekking van de hemel. Van diverse werken zijn volgens informatie van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingsfonds wel de rechten verkocht. | |||||||||||||||||||||
Motieven voor publicatie‘Een vrijwel onontgonnen terrein’, zo wordt Spanje wat betreft de vertaal-productie vanuit het Nederlands aangeduid in een artikel van een medewerkster van de Stichting Liber '95 (Simons 1996: 130). Hoe komt het nu dat het aandeel van onze vertaalde werken in Spanje zo beperkt blijft, en wat is daar aan te doen? Wat de eerste vraag betreft, blijft het gissen. Wellicht speelt een rol dat de Nederlandstalige literatuur geen eigen gezicht heeft in Spanje, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Scandinavische (Schalekamp 1990: 473). Illustratief in dit verband is de kennis van onze cultuur die tentoongespreid werd door Achil Lucia, directeur van uitgeverij Debate, die in 1995 De wetten van Connie Palmen in vertaling uitbracht. Lucia wees de aanwezige pers er enthousiast op dat de schrijfster dezelfde afkomst had als Jostein Gaarder, auteur van de bestseller De wereld van Sophie - een Noor (de Volkskrant, 5 oktober '95). Zou het soms schorten aan literaire kwaliteit, waar Spaanse uitgevers zozeer aan zeggen te hechten? (Oostenbrink 1995: 44). Dat is niet waarschijnlijk; in Duitsland althans is men vol lof over de hedendaagse Nederlandstalige literatuur (zie o.a. Van Uffelen 1994). In Spanje hebben maar weinig critici een gefundeerde mening over onze letteren. Wel verklaarde Isabel | |||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||
Ferrer, de toenmalige Spaanse correspondent voor Nederland, naar aanleiding van ons Buchmesse-succes in 1993 dat de Nederlandstalige literatuur zich in een ‘excelente momento’ bevond (El País, 2 oktober 1993, p. 8). Het zou natuurlijk kunnen dat de nadruk die uitgevers op de literaire kwaliteit zeggen te leggen, vooral een sociaal (en economisch?) gewenste uitspraak is. Marjan Oostenbrink heeft in haar doctoraalscriptie uitgezocht welke criteria Spaanse uitgevers van uit het Nederlands vertaalde literatuur nog meer hanteren bij het al of niet publiceren van een vertaling (1995: 44-50), en dan komen heel andere factoren naar voren. Een eerste, formeel punt dat positief uitwerkt, is dat er subsidie wordt verleend. Vanuit Nederland wordt dit gedaan door het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds, kortweg Produktiefonds. Dit stimuleert onder meer de vertaling van Nederlandstalige literatuur in het buitenland. Het verschaft ‘een snoepje [...] in de vorm van een subsidie’ door maximaal 70% van de vertaalkosten te financierenGa naar eindnoot(4) (Ligtvoet 1994: 66). Uit het onderzoek van Oostenbrink blijkt dat de vijf door haar geënquêteerde Spaanse uitgevers die tussen 1985 en 1995 literaire vertalingen uit het Nederlands hebben gepubliceerd, allemaal gebruik hebben gemaakt van de subsidieregelingen van het Produktiefonds. Een ander belangrijk motief is, aldus Oostenbrink, dat een buitenlands boek op de Spaanse markt meer kans maakt als het al in andere Europese talen vertaald is en succes heeft (cf. Heilbron 1995: 241). Inderdaad zijn verreweg de meeste in Spanje vertaalde Nederlandstalige werken eerder in andere talen uitgekomen. Dat wordt ook duidelijk naar voren gebracht: op de Spaanse binnenflap van het hierboven genoemde De wetten staat: ‘Een bestseller in eigen land, en nu al in het Frans, Engels en Italiaans vertaald.’ Een inhoudelijk motief voor uitgevers is volgens Oostenbrink verder dat het te vertalen werk ‘iets nieuws’ toevoegt en niet te specifiek op Nederland gericht is.Ga naar eindnoot(5) Daarom spreekt de kosmopolitische Nooteboom zo aan (al zijn diens verkoopcijfers nogal wisselend; hier kom ik nog op terug). In dezelfde lijn ligt het prijzende commentaar van Sigrid Kraus van uitgeverij Emecé over het daar uitgegeven Eerst grijs dan wit dan blauw in vertaling (geciteerd in Oostenbrink 1995: 49): ‘Dat kun je ook begrijpen als je nooit in Nederland bent geweest.’ (Ook het tegendeel gaat vermoedelijk op: dat Jan Wolkers en Maarten 't Hart nooit in het Spaans vertaald zijn, zou best kunnen samenhangen met hun al te Nederlandse calvinistische inspiratiebron.) Het is ook gunstig voor publicatie als de auteur een interessante persoonlijkheid is die zichzelf kan promoten in Spanje, bijvoorbeeld door interviews te geven. Daarmee verklaart vertaler Francisco Carrasquer de Spaanse roem van Cees Nooteboom; naar aanleiding van de aanvankelijk gunstige verkoopcijfers van In Nederland (vertaald door Carrasquers zwager Felip Lorda i | |||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||
De Spaanse vertaling van ‘De ontdekking van de hemel’ van Harry Mulisch.
Alaiz) stelt hij: ‘Nooteboom was toen in Spanje, en sprak met uitgevers en critici, hij liet zich zien, en daar draait het om, dat je je laat zien’ (Linn 1995: 19). Ook Hugo Claus laat geregeld zijn gezicht zien in Spanje. Toen hij op 4 december 1990 naar Madrid kwam om de vertaling van Het verdriet van België te presenteren, had dat onmiddellijk effect: de dag daarna verschenen er artikelen over in alle belangrijke kranten (Oostenbrink 1995: 57). En niet voor niets werden voor de manifestatie Liber '95 in oktober 1995 achttien Nederlandse en Vlaamse schrijvers naar Barcelona gehaald om zich aan de pers te presenteren en meer contacten met uitgevers en critici te leggen. Naast interviews en boekpresentaties spelen natuurlijk ook recensies in de media een belangrijke rol in publicitair opzicht. Het lijkt erop dat het aantal recensies van Nederlandse literaire vertalingen, dat traditioneel laag wasGa naar eindnoot(6), de laatste jaren enigszins toeneemt. Dit geldt vooral voor in Spanje al min of meer gevestigde namen als Haasse, Nooteboom en Claus en (relatief jonge? aantrekkelijke?) schrijfsters als Margriet de Moor en Connie Palmen, die steevast met een charmante foto op de kaft en in de krant komen. Of een boek een Nederlandse prijs heeft gekregen, blijken Spaanse uitgevers in Oostenbrinks en quête van weinig belang te vinden. Waardering in de ene cultuur hoeft niet automatisch te gelden voor de andere. Toch werd Margriet de | |||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||
Moors Gris, blanco, azul opgeluisterd met een gedistingeerd grijs omslagje waarop nadrukkelijk vermeld staat dat de schrijfster de AKO-prijs 1992 heeft gekregen, ‘el más importante de Holanda’. Een internationale prijs scoort uiteraard hoger. Alleen al Claus' herhaalde nominatie voor de Nobelprijs wordt in praktisch ieder stuk over hem naar voren gebracht, en ook op de binnenkaft van Mulisch' recent uitgekomen El descubrimiento del cielo (De ontdekking van de hemel) wordt weer aan zijn potentiële Nobelprijskandidatuur gerefereerd. Een laatste, ‘minor point’ dat meespeelt bij publicatie in Spanje is dat het goed uitkomt wanneer een boek past in een bestaande thematische reeks van de uitgeverij, bijvoorbeeld de ‘Narrarivas históricas’ van Edhasa, waarin de historische romans van Hella Haasse en recent ook Helene Nolthenius uitgekomen zijn, of de essayreeks ‘Ideas’ van Península, die de Spaanse versie van Nootebooms Berlijnse notities opnam. Oostenbrink besteedt in haar informatieve studie een apart hoofdstuk aan Nooteboom (1995: 55-71), waarin zij ter verklaring van diens succes in Spanje laat zien dat alle bovengenoemde motieven daarin samenkomen. In het geval van Berlijnse notities is zojuist al een secundair criterium voor publicatie genoemd. Belangrijker is natuurlijk dat de literaire kwaliteit van Nootebooms oeuvre buiten kijf staat. Hij was al in vele talen vertaald voordat Spanje aan de beurt kwam, en men is zich daar met name bewust van zijn Duitse faam. Naast zijn oeuvre, dat onder meer als ‘fantasierijk’ en ‘ironisch’ wordt getypeerd, krijgt de kosmopolitische persoonlijkheid van de auteur veel aandacht in de pers: hij staat bekend als onvermoeibaar reiziger, groot kenner van de Spaanse cultuur en rasechte Europeaan. Her en der wordt naar voren gebracht dat hij diverse keren is bekroond; behalve nationale prijzen kreeg hij ook de Amerikaanse Pegasus Prize voor Rituelen, een Duitse prijs voor Berlijnse notities en de Europese Aristeion-literatuurprijs voor Het volgende verhaal. Een groot pluspunt dat hem van andere auteurs onderscheidt is, aldus Oostenbrink, zijn speciale binding met Spanje. Nooteboom woont een deel van het jaar op Menorca en spreekt goed Spaans. Daardoor heeft hij een streepje voor bij journalisten en het komt van pas bij zijn persoonlijke contacten met uitgevers. Nootebooms voor het Spaanse publiek vleiende fascinatie voor dat land blijkt bovendien uit zijn oeuvre. Zo wordt in In Nederland een sympathieke Spaanse verteller opgevoerd, in Het volgende verhaal spelen referenties aan het Iberisch schiereiland een rol en De omweg naar Santiago is helemaal aan Spanje gewijd. En voor zover dat land er niet in voorkomt, vallen zijn boeken toch in geen geval onder de noemer ‘bekrompen Nederlands’, waar de Spaanse uitgevers zo'n hekel aan zeggen te hebben. Deze Spaanse connectie maakt dat men Nooteboom half en half als ‘een van ons’ beschouwt. Het enige wat vreemd genoeg ontbreekt, ondanks alle aandacht en positieve recensies in de pers, is een kassucces. Een van zijn uitgevers, Pablo Somarriba van Edhasa, beklaagde zich erover tijdens een workshop over | |||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||
De Spaanse vertaling van ‘Het volgende verhaal’ van Cees Nooteboom.
Nederlands-Spaanse vertalingen in Barcelona d.d. 29 april 1995 dat Nootebooms boeken niet lopen in Spanje: ‘Ze [Rituelen en In Nederland] zijn gepubliceerd omdat ze in de smaak vielen. Het probleem is dat ze niet verkocht worden, ik weet ook niet waarom’ (citaat in Oostenbrink 1995: 48). Jordi Nadal, uitgever bij Edhasa, liet zich bij diezelfde gelegenheid ontvallen dat van zijn voorraad Nooteboom-vertalingen de helft nog niet verkocht was. Het aantal herdrukken is ook een indicatie voor de populariteit van een boek: alleen de vertaling van De omweg naar Santiago werd tot nu (driemaal) herdrukt.Ga naar eindnoot(7) Dit succes houdt misschien ook verband met de strategische publicatiedatum: het was in het publicatiejaar 1993 ‘Año Jacobeo’, het herdenkingsjaar van de apostel Jacobus, waarin massa's pelgrims naar Santiago de Compostela trokken. Ter aanvulling op Oostenbrinks bespreking wil ik tenslotte nog vermelden dat vijf van de zes Spaanse vertalingen van Nooteboom subsidie ontvingen van het Produktiefonds. Alleen Het volgende verhaal moest het zonder stellen. | |||||||||||||||||||||
Informatie en waarderingWat kan er gedaan worden aan de geringe uitstraling van de Nederlandstalige literatuur in Spanje? Aan de informatievoorziening lijkt het niet te liggen. Uit de studie van Oostenbrink blijkt dat Spaanse uitgevers voldoende geïnformeerd | |||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||
worden over potentieel interessante vertalingen. Alle door haar geïnterviewde uitgeverijen verklaren via de door het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds uitgegeven nieuwsbulletinsGa naar eindnoot(8) - waarin ook vertaalde fragmenten voorkomen - goed op de hoogte te zijn. Verder heeft men regelmatig persoonlijk contact met het Produktiefonds, onder meer op grote boekenbeurzen als de Frankfurter Buchmesse. Bij zo'n bijzondere gelegenheid worden door dit fonds overigens aparte promotiedossiers vervaardigd, met informatie over potentieel verkoopbare auteurs, interviews en extra fragmentvertalingen (Fontijne 1994: 83). Maar uitgevers, de Spaanse niet uitgezonderd, zijn doorgaans eigenwijs: liever dan op vertalingen van een stukje tekst te moeten afgaan of zich op het oordeel van buitenstaanders te verlaten (literair agenten of lectoren, die leesrapporten voor hen maken), willen zij zelf het hele werk in de oorspronkelijke taal lezen. En dat lukt maar zelden wanneer het een Nederlandstalig boek betreft. Er zit dus weinig anders op dan dat zij op externe oordelen vertrouwen - met tegenzin, zoals uitgever Jordi Nadal van Edhasa aangeeft: ‘Het is net alsof je trouwt en niemand je verteld heeft hoe de bruid is’ (citaat in Oostenbrink 1995: 43). Maar dit argument geldt evengoed voor de Scandinavische talen, waaruit desondanks meer vertaald wordt. Schort het soms aan de kwaliteit van de vertalingen? In recensies wordt nogal eens geklaagd dat iets in het Spaans ‘niet zo soepel loopt’ of dat constructies ‘niet authentiek aandoen’, zonder dat de recensent het vermogen heeft - of de tijd neemt - om te kijken of dat in de oorspronkelijke taal wél het geval was. Deze kritiek, die overigens ook onvoldoende verklaart waarom het speciaal met onze taal zo slecht gaat, heeft vermoedelijk wel een kern van waarheid, die samenhangt met de geringe materiële waardering voor het vertaalvak. Hebben literair vertalers in Nederland het met hun ca. tien cent per woord al niet breed, in Spanje moet men vaak van minder dan de helft rondkomen. Produktiefondsdirecteur Rudi Wester spreekt in de Volkskrant d.d. 11 september 1996 zelfs van drie cent per woord: ‘Schandalig.’ Dit werkt in de hand dat veel, ook capabele vertalers hun werk moeten afraffelen om nog enigszins aan een bestaansminimum te komen. Soms is ook een slechte planning van de uitgeverij hier debet aan. Zo vertelde Carmen Bartolomé, die samen met haar man Het verdriet van België vertaalde, tijdens de eerder genoemde vertalersworkshop d.d. 29 april 1995 dat dit boek in opdracht van uitgeverij Alfaguara destijds met grote spoed vertaald moest worden - waarna het nog twee jaar in de kast bleef liggen. Die tijd hadden wij natuurlijk goed kunnen gebruiken om de vertaling te perfectioneren, aldus de vertaalster. En bij dezelfde bijeenkomst wees voorzitter Esther Benítez van de Spaanse Bond van literaire vertalers nog eens op de slechte maatschappelijke positie van vertalers. Zolang de honorering voor het vertalen zo laag is, zal het moeilijk zijn, betoogde Benítez, om het niveau van vertalingen structureel op te krikken. | |||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||
Nu wordt daar wel iets aan gedaan. Door professionalisering van de opleiding tot vertaler is het sinds de jaren tachtig steeds gebruikelijker dat Spaanse vertalers in plaats van via een tussentaal rechtstreeks uit het Nederlands vertalen. Dit is tegenwoordig zelfs een eis van de meeste uitgevers (Oostenbrink 1995: 47). Verder wordt bij uitgeverijen steeds vaker gebruik gemaakt van een revisiesysteem om de kwaliteit van de vertaling te verbeteren (ibid.: 52). Ook zijn er sinds enige tijd mogelijkheden voor vertalers om een beurs te krijgen voor verblijf in een Vertalershuis in Leuven of Amsterdam, in Spanje ‘Casa del traductor’ genoemd. In Nederland heeft het Produktiefonds hier een potje voor. Hiermee kan de vertaler enige tijd in het land van de taal waaruit hij vertaalt verblijven en van de faciliteiten ter plekke gebruik maken, wat natuurlijk gunstig uitwerkt op de vertaling. Zo logeerde vertaler Julio Grande met deze beurs twee keer in Amsterdam. Verder is er enkele jaren geleden door de Europese Unie, naast een Europese literatuurprijs, ook een idem vertaalprijs ingesteld. Zo'n prijs komt niet alleen de ene bekroonde vertaler, maar ook de status van het vak ten goede: als iets bekroond is, zal het wel goed zijn. Nog sterker geldt dit uiteraard voor de Nobelprijs. Er is meermalen op gewezen dat wanneer Claus of Mulisch deze zou krijgen, dit internationaal een vergelijkbaar effect zou hebben als toen een Wole Soyinka of Kenzaburo Oë de prijs kreeg: hé, er bestaat zoiets als een (Nigeriaanse, Japanse, Nederlandstalige) literatuur, en die is kennelijk nog de moeite waard ook! | |||||||||||||||||||||
ProfileringHoe komt het dat de Nederlandstalige literatuur in Spaanse vertaling zo'n marginale positie inneemt? Op deze vraag, toegespitst op het uitgeversbeleid in Spanje, ben ik hier ingegaan. Een duidelijk antwoord is niet gevonden, want aan de belangrijkste randvoorwaarden is voldaan: de informatievoorziening aan uitgevers is toereikend en er zijn in veel gevallen subsidies beschikbaar; er is voldoende Nederlandstalige literatuur van prima kwaliteit, die bewezen heeft ook in andere talen succesvol te zijn; er zijn tegenwoordig goed opgeleide vertalers uit het Nederlands - niet veel maar, naar het zich laat aanzien, vooralsnog genoeg voor de vraag die er is. Iets waar nog wel behoefte aan lijkt te bestaan is een duidelijker profilering van onze literatuur in Spanje, maar hoe bereiken we dat? Het Produktiefonds is bezig een op het buitenland gerichte literatuurgeschiedenis van de Nederlanden in diverse talen te laten vertalen, zodat de titels uit ons taalgebied die in vertaling verschijnen, niet steeds opnieuw uit de lucht lijken te komen vallen. Het is naar mijn mening zinvol om zo'n boek ook in het Spaans uit te brengenGa naar eindnoot(9) en onder recensenten en docenten neerlandistiek extra muros - vaak ware culturele ambassadeurs - te verspreiden. Een ander punt is dat Nederlandstalige auteurs zelf een rol kunnen spelen bij de pro- | |||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||
motie van hun werken, zoals Nooteboom en Claus doen. Het lijkt echter niet waarschijnlijk dat zij massaal naar Spanje zullen trekken om uitgevers en media ter plekke te bedienen. Wachten op een internationaal prestigieuze prijs, nog een factor die de belangstelling zou kunnen aanzwengelen, kan lang duren. Ondersteuning voor een betere maatschappelijke positie van vertalers in Spanje? Ook dat is lange-termijnwerk. Zolang de Stichting Liber '95 niet een permanente follow-up krijgt in Spanje - en daar ziet het niet naar uit - vrees ik dan ook dat de vooruitzichten voor onze literatuur in Spaanse vertaling voorlopig weinig rooskleurig zullen blijven. | |||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|