Ons Erfdeel. Jaargang 41
(1998)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Arjen DuinkerIk omhels je, lage straat.
Ik omhels je, duister.
Kom terug, vul mijn hart!
Ik omhels je, schaduw van opa.
Ik omhels je, schrikachtig leven.
Kom hier, streel mijn rug!
Ik omhels je, schone duif.
Ik omhels je, fragment van goud.
Dichtbij! Kus me!
Ik omhels je, dichtgeslibde haven.
Ik omhels je, kalme steen.
Voel mijn naaktheid!
Uit: Rode oever, Meulenhoff, Amsterdam, 1988. | |
[pagina 398]
| |
Arjen DuinkerMijn gemoed is als de wind.
Ik ben geen tacticus die men prijst
Voor zijn slimme aanpak van wat belang heeft.
Ik hou mijn mond als het me uitkomt
En laat de bomen met rust
Zonder van hen te houden.
In mijn hart is een snerpende ijzige wind,
In mijn hart is een zachte zilte wind van zee.
Geen van beide heeft mijn definitieve voorkeur
Zodat de noord- en de zuidpool
Mijn route bepalen.
Ik bemin wat er zoal is, zoals het is,
Bemin op weinig doeltreffende wijze.
De wind zal overleven,
Ik daarentegen zal absoluut sterven.
Dat is, voor zover ik kan zien, het verschil tussen ons.
Uit: Losse gedichten, Meulenhoff, Amsterdam, 1990. | |
[pagina 399]
| |
Papiertje
De paarse vlinder is veelbetekenend.
De gepassioneerde bloem iets minder.
Het gras is zijn betekenis voorbijgegroeid.
Ik zit zonder.
Kijk, daar gaat de man wiens buurvrouw we delen.
Halfzes, op weg dus naar de verzamelplaats
Voor de leden van het irreëel genootschap:
Zij die eeuwig leven.
Hij rent, schuddend met zijn boordevolle kop,
Rent op een mengsel van prehistorische olie
En vergetelheid uit dertienhonderd.
Maar hij verliest een rood papiertje.
Het valt, nee, dwarrelt uit zijn broek.
Een geur is het, zonder rust, geen gewicht,
Het dwarrelt, begint te buitelen,
Galoppeert achter de broekzak aan.
Vlinder, bloem, gras, ik,
We kijken het papiertje na
Met verschillende soorten van ontzag.
De avond wordt voelbaar.
Uit: De gevelreiniger en anderen, Meulenhoff, Amsterdam, 1994. | |
[pagina 400]
| |
Arjen DuinkerIk heb genoeg van dit gefluister,
Mijn maag heeft kramp, en zo zie ik
Dat een groepje mensen arriveert,
Kleine optocht bijna, van mensen
Die stijlvol lijken te zwijgen
Met rimpels op verkeerde plekken.
Rimpels horen op het voorhoofd.
Maar deze rimpels zijn
Het lichaam ingetrokken.
Moeilijk vast te stellen,
Daarom, vermoed ik, deze demonstratie
Die haar vreemdsoortige karakter
Misschien vooral ontleent
Aan het feit dat tussen jong en oud
Geen generatiekloof meer gaapt.
(Dit is een belangrijk punt,
Een punt dat precieze aandacht verdient
In een volgende editie
Van de miljoenennota.)
De optocht baant zich
Zwijgend een weg
Door de massa die op koopjes jaagt,
Door de massa die een aai verlangt,
Door de massa die duwt en botst en wringt,
Door de massa die aan thuis denkt,
Terwijl het linkeroog van deze,
Het rechteroog van gene,
Bruid en bruidegom aanschouwt,
Flonkerend,
Hoewel melancholiek.
| |
[pagina 401]
| |
De optocht
Met innerlijke rimpels
Is attractief zonder herrie,
Heeft ook iets plechtigs,
Een anonieme schroom
Die anoniem verbindt.
Langzaam, minutieus
En met de doelgerichtheid
Van paardenslagers
Zet de rimpeling zich vast
In plein, uur, massa.
Geen ontkomen aan,
Nu niet en niet nu.
Hoewel de buitenkanten blijven zwijgen,
Vaart op de menselijke binnenzee
Een klein schip
Zonder bestemming.
Fragment uit ‘De uren’. Uit: Het uur van de droom, Meulenhoff, Amsterdam, 1996. |
|