| |
| |
| |
Robert Anker (º1946) - Foto Theo Baart.
| |
| |
| |
Ontheemde beelden kraken nu mijn hoofd
Over Robert Anker
Koen Vergeer
werd geboren in 1962 in Utrecht. Studeerde literatuurwetenschap aan de R.U. Utrecht. Is criticus en schreef o.a. voor ‘Nieuw Wereldtijdschrift’, ‘Poëziekrant’, ‘Ons Erfdeel’ en ‘De Morgen’. Publiceerde recent de romans ‘Sagrada familia’ (1996) en ‘Dossier Delvaux’ (1997).
Adres: Abel Tasmanstraat 63,
NL-3531 GT Utrecht
‘Ik weet nog steeds niet goed raad met jou en je dorp,’ schrijft Robert Anker in een brief aan zichzelf als achtjarig jongetje. ‘Blijf waar je bent, zou ik je willen toeroepen maar intussen ben ik er zelf weggegaan. Ik merk opnieuw dat je mij via de lens recht in de ogen kijkt. En ik kijk over de brug en de sloot heen terug. In dat kijken houden we elkaar wederzijds opgericht.’
Als geen andere typeert deze passage het oeuvre van de dichter, essayist en prozaschrijver Anker. Want welk genre Anker ook kiest, voortdurend stelt hij zich dezelfde vragen: wat moet ik met mijn verleden? Welke plaats geef ik dat veilige, kleinschalige dorp in het chaotische, verstedelijkte leven dat ik tegenwoordig leid? Waarom ben ik uit dat dorp weggegaan? En wil ik het wel terug?
| |
Ontwikkeling
De onrustige dichotomie tussen stad en platteland heeft vanaf het begin de ontwikkeling van Ankers werk bepaald. In 1979 debuteerde hij als dichter met de bundel Waar ik nog ben. In deze bundel is er nog veel ruimte voor de natuur, de wijdsheid van weilanden en water, de ongereptheid van het dorp; maar ook is er reeds sprake van een weemoedig omzien en soms zelfs van een onrustig zoeken naar de verloren ervaring van vroeger. Dit laatste vindt men bijvoorbeeld in het gedicht ‘de auto ontdekt’, waarin de dichter zich realiseert dat de vervoering die hij oorspronkelijk zocht ongemerkt is veranderd door reclameplaatjes van de televisie.
In de bundel Van het balkon (1983) wordt de invloed van de buitenwereld op de dromerige, melancholische binnenwereld groter, steeds minder spoort het verleden met het heden:
Dit vraagt moed tot inzicht: dat het dorp
een eiland is verstopt in tijd en ziel.
| |
| |
Dat je instrument is afgestemd
op de dissonanten van het heden.
Meer en meer lijkt Anker te beseffen dat hij moet schrijven over, maar ook mét ‘de dissonanten van het heden’; in Van het balkon vindt men dan ook de eerste gedichten waarin de dichter morrelt aan de gebruikelijke zinsbouw.
In Nieuwe veters (1987) is Ankers poëzie definitief veranderd. Een verandering die hij openhartig en inzichtelijk heeft toegelicht in diverse essays uit de bundel Olifant achter blok (1988). Expliciet gooit Anker in Nieuwe veters een fundamenteel kenmerk van zijn neo-symbolistische poëtica overboord. Niet langer tracht de dichter de werkelijkheid in een min of meer gesloten gedicht tot een hoger en daarmee zinvol plan te transformeren. Het is de werkelijkheid zelf die, in de geest van Nijhoff, wordt verwerkt en tegelijk gewoon de werkelijkheid wordt gelaten. Nieuwe veters biedt vluchtige portretten van vastgelopen, uitzichtloze levens in rommelige straten en haveloze interieurs. Een stad vol zakkenrollers, televisie, onverschilligheid, psychoten en politie.
Voor alles is het echter de vorm van de gedichten, die het gevoel van radeloosheid en desoriëntatie oproept. De zinsbouw wordt volledig overhoop gehaald: het wemelt van onlogische en ongrammaticale constructies, ellipsen en anakoloeten.
In diverse essays heeft Anker benadrukt dat zijn ontregelde grammatica niet nieuw is (de Vijftigers deden het ook) en dat hij er slechts een beroep op deed om meer betrokkenheid en sentiment in zijn werk toe te laten. Maar de verknipte zinsbouw en de beschreven alledaagse taferelen blijken naadloos aan te sluiten bij de beleving van zijn lezende tijdgenoten. Met Nieuwe veters vestigde Anker definitief zijn reputatie als dichter.
| |
Goede manieren
In 1989 publiceerde Anker Goede manieren, onmiskenbaar het hoogtepunt van zijn oeuvre tot op heden. Na de desoriëntatie van Nieuwe veters is Anker in Goede manieren op zoek naar houvast, of beter: naar een nieuw evenwicht.
In zestien episodes wordt een personage, als een soort Awater door de dichter ‘uitgezet’ in het ‘hedendaagse heden’, heen en weer geslingerd tussen vroeger en nu, tussen stad en dorp. Zijn opdracht is het vinden van nieuwe manieren om te leven, want de goede manieren van vroeger hebben afgedaan. Een voorbeeld is het zoeken naar een nieuwe kijk op vriendschappen: het personage kan met zijn dorpse, besloten benadering van vriendschap in de stad niet uit de voeten:
| |
| |
maar in de andere stad houdt vriendschap hem genadeloos
aan de grond, gestoken in een droom van altijd samen hier en
nu bij elkaar gedoken schuilend voor het onweer van de tijd.
Aan het eind van de bundel is die kijk veranderd:
Ik tel mijn vrienden niet, ik monster wie ik zie en vaar
met open ogen mee tot een van twee 'm drost. Is dat verraad.
Deze laatste regels komen echter uit de laatste en zeventiende episode. In deze episode is de dichter zelf aan het woord, nadat hij zich de voorafgaande episodes heeft schuilge houden achter zijn antwoord apparaat. Het personage, steeds meer verzwolgen door het geweld en de onverschilligheid van het postmoderne heden en steeds meer doordrongen van het besef dat een vlucht terug naar het dorp onmogelijk is, komt niet veel verder dan de dichter: een wat dwarse aanvaarding van de wereld zoals hij is en het schrijven van gedichten. Hij geeft daarom zijn opdracht terug en spoort de dichter aan zelf maar over de brug te komen.
In de zeventiende episode zet Anker zijn nog wankele, nieuwe manieren op een rij. Als leraar op een middelbare school kan hij nog iets tegen de postmoderne gemakzucht uitrichten: ‘Ik haal de posters uit de ogen van de kids’. Hij is geen held, maar ook geen heler:
Ik houd de pet van een agent vast die een man afrost.
Ik hoef geen fiets en geef de junk een gulden voor de dorst.
Hij blijft kalm, woont niet in een met design-meubels ingericht nieuwbouwhuis en is braaf geëngageerd: ‘Ik lees de krant en stuur een kaart naar Nicaragua’. En ten slotte is er de vriendschap en de wel zeer lichamelijke liefde:
De zielsbeminde pijpt me tot ik klaarkom van mijn stuitje
tot mijn kruin en mijn hoofd, dat kraaiend kind, het duin afrolt
in de tijd, in haar krullen liggend blijft. In ruiten meeuwen
klimmend in oktober. In de kamer als de zee de stad ruisend.
De kern van deze nieuwe manieren steekt in de attitude ten opzichte van het dorp: ‘Uit een dekschuit rookt een kolenvuur mij uit de diepte open: zo rook het in het dorp. Ontheemde beelden kraken nu mijn hoofd en gaan mij tot een rafelig maar ronder mens bewonen. Relaxed maar dwars genoeg voor kunst laat ik mijn ogen stromen.’
Het beeld van de dekschuit en de geur van het vuur verplaatsten de dichter voor even terug naar het dorp. Maar onmiddellijk zet hij daar de ont- | |
| |
heemde beelden van de stad naast. Ontheemd omdat ze geen verleden hebben, geen wortels (in elk geval niet in de ervaringen van de dichter). Maar in zekere zin zijn ook de beelden van het dorp ontheemd, ze hebben geen thuis meer, de tijd van het dorp is voorbij. Aan geen van twee wenst Anker zich geheel over te geven: noch wenst hij onder te gaan in postmodern opportunisme, noch laat hij zich binden door het verleden. Relaxed, maar dwars genoeg, een rafelig maar ronder mens, kortom. Goede manieren voltooit de ontwikkeling van een lyrisch-esthetische naar een meer direct expressieve en ethische poëzie. Eenzelfde ontwikkeling die te zien valt bij generatiegenoten als Ad Zuiderent en Benno Barnard.
| |
Proza
Het is niet verwonderlijk dat Anker, als de dood voor herhaling en stilstand, na Goede manieren zeven jaar deed over een nieuwe dichtbundel. In de tussentijd publiceerde hij echter wel twee prozaboeken en een nieuwe bundel essays. In De thuiskomst van kapitein Rob uit 1992 treedt het dorp weer op de voorgrond. De bundel bevat twee novellen, waarvan de een leest als een jongensboek, de ander als een streekroman, en daarnaast een brief, waaruit ik aan het begin van dit stuk reeds citeerde. In de verhalenbundel Volledig ontstemde piano uit 1994 staat de stad centraal, zwervers en randfiguren, men herkent onmiddellijk de atmosfeer van Nieuwe veters. Toch steekt in beide boeken voortdurend de bekende dichotomie de kop op. Zo gaat de novelle Klaas drijft boven over een besloten, idyllisch dorp; maar terwijl op de achtergrond die beslotenheid wordt aangetast door ruilverkaveling, televisie en melkmachines blijkt ook Klaas' ontluikende homoseksualiteit steeds minder bij de doe-maar-gewoon-mentaliteit van het dorp te passen. En hoezeer de verhalenbundel ook wordt bevolkt door stadsratten, allemaal zijn ze behept met een vleugje heimwee.
Ook in de essaybundel Vergeten licht verdiept Anker zich in de tweespalt die hem drijft. In diverse essays gaat hij in op de breuk tussen het platteland en de stad, die - dat wordt ook steeds duidelijker - samenvalt met de overgang van de knusse en bekrompen naoorlogse jaren naar de laatste, postmoderne decennia van deze eeuw. Tegelijk blijkt hoezeer die breuk en de bijbehorende schok autobiografisch zijn. Zijn poëzie, schrijft Anker, was een poging die enorme schok in zijn leven onschadelijk te maken. Tegelijk verweert hij zich hardnekkig tegen het idee dat de voortdurende terugkeer naar het dorp voort zou komen uit jeugdsentiment. Nostalgie, aldus Anker, is ‘een vorm van regressie die ontstaat uit de behoefte een vertrouwder, overzichtelijker, beslotener, veiliger wereld te bewonen dan de actuele. Is daar iets tegen? Wel, als je, zoals ik destijds, de hortus conclusus net hebt verruild voor de chaos van een metropooltje. Ik was uit het paradijs gegooid, jammer dan, maar ik
| |
| |
liet het er niet bij zitten, ik ging de uitdaging aan, dat wil zeggen: ik moest wel. Ik besloot een kouwe te worden, een nijhoviaanse soldaat met harde schoenen en een blankhouten bed, een voorpost in vijandig gebied, vast van plan mij niet door de eerste de beste smart memory bomb uit mijn schuttersputje te laten verdrijven. Erg lang heb ik het niet volgehouden, maar de tweespalt blijft. Ik heb net een lange novelle gepubliceerd, Klaas drijft boven, waarin ik mijn dorp uitvoerig heb beschreven, allemaal goed en wel, maar als ik stilsta bij mijn herinneringen is er ook altijd irritatie. Wat moet ik met die ouwe troep? Dat zet me maar met mijn rug naar het heden en houdt me af van wat ik allemaal nog moet doen. Bijvoorbeeld het schrijven van dit stuk, of nog eens zo'n novelle...’
Het is duidelijk dat Anker hier in een cirkelredenering terecht is gekomen: schrijven over vroeger houdt hem af van het heden waarin hij moet schrijven over vroeger...
Wanneer men de verschillende essays uit Vergeten licht vergelijkt, blijken Ankers opvattingen over kunst niet van tegenstellingen ontbloot. Een geslaagd kunstwerk doet de beschouwer voor een moment opgaan in een vergeten ervaring. Niet zozeer de bewuste herinneringen, maar de vergeten vanzelfsprekendheden bezorgen hem een gevoel van gelukzaligheid. Dat is geen escapisme volgens Anker omdat de kijker of lezer op dat moment is afgesneden van het heden. Maar wie wilde er nu juist niet met zijn rug naar het heden staan?
Het lijkt er veel meer op dat Anker probeert om het heden en het (vergeten) verleden als een eenheid te bewaren. Die eenheid lijkt de garantie voor zijn identiteit: het achtjarig jongetje uit het dorp en de hedendaagse dichter, ze houden elkaar nog altijd ‘wederzijds opgericht’.
| |
In het vertrek
In Ankers meest recente poëziebundel, In het vertrek (1996), blijkt de dichotomie nog lang niet uitgewoed: de lezer wordt bijna letterlijk heen en weer geslagen tussen stad en dorp. De eerste cyclus van de bundel bevat elf ruwe stadsgedichten die alle spelen in cafés. Fragmentarische zinnen en beelden, dronkelappen, ‘paupers van de ziel’, het is een nogal schreeuwerige, opgefokte bedoening. Maar wanneer de dichter in het laatste gedicht zijn ouders meeneemt, valt de hele drank- en gezelligheidscultuur door de mand:
Dit is pappa mamma uit hun dorp dat naar mij hunkert in de tijd
bij ons leven op bezoek gekomen, kijk hoe trots ze zijn
op onze snelheid, ons succes en hoe aanhankelijk onthecht.
Sta op, sla alles kort en klein vader, vecht me hier vandaan.
De volgende cyclus gaat geheel over het dorp en over de inmiddels over- | |
| |
leden vader. Het contrast met de voorgaande cyclus kan nauwelijks groter, zelfs de stijl is veel meer die van het verleden. Het lijkt erop dat de dichter op zoek naar de bijna vergeten vanzelfsprekende aanwezigheid van zijn vader even geen stadslawaai kan gebruiken.
In de laatste twee cycli lopen heden en verleden weer door elkaar. Verreweg het mooist is de reeks ballades in de vorm van telefoongesprekken die voortdurend worden verknipt door de tekortkomingen van het afstandelijke communicatiemiddel, maar vooral door het verleden dat steeds weer door des dichters hoofd spookt.
De liefdesgedichten waarmee de bundel besluit, zijn vooral plaatsbepalingen. Op zoek naar een evenwicht tussen beslotenheid en versplintering. Het lijkt erop dat de dichter langzaam terugschuift naar de modernistisch-symbolistische poëtica, die door de juiste dosering van stad en land streeft naar een gelukzalig verblijf in het hier en nu. Meer en meer maakt hij zich in de beelden, die ooit, ontheemd, zijn hoofd hebben gekraakt, een thuis.
| |
Van Robert Anker verscheen bij Uitgeverij Querido:
Waar ik nog ben, gedichten, 1979. |
Van het Balkon, gedichten, 1983. |
Nieuwe veters, gedichten, 1987. |
Olifant achter blok, essays, 1988. |
Goede manieren, een episodisch gedicht, 1989. |
De thuiskomst van kapitein Rob, twee novellen en een brief, 1992. |
Vergeten licht, essays, 1993. |
Volledig ontstemde piano, verhalen, 1994. |
In het vertrek, gedichten, 1996. |
|
|