| |
| |
| |
[Ons Erfdeel, 41ste jaargang, maart-april, nummer 2]
L. Spilliaert, ‘Maanlicht en lantaarns’, 1908-1909, Oost-Indische inkt en pastel op papier, 65 × 50cm, Musée d'Orsay, Parijs © SABAM Belgium 1998.
| |
| |
| |
Plaisir d'hiver in Oostende
Open brief aan Eric de Kuyper
Charlotte Mutsaers
werd geboren in 1942 in Utrecht. Was voordat zij zich geheel aan het schrijven wijdde beeldend kunstenaar. Publiceerde o.a. de bundels ‘Het circus van de geest’ (emblemata, 1983), ‘Hazepeper (essays, 1985), ‘Kersebloed’ (essays, 1990) en ‘Paardejam’ (essays, 1994) en de romans ‘De markiezin’ (1988) en ‘Rachels rokje’ (1994).
Adres: Langestraat 5,
NL-1015 AK Amsterdam
| |
Oostende, 7 januari 1998
Gewaardeerde confrater,
Ik schrijf u vanuit Oostende. In de loop van deze brief zal duidelijk worden waarom.
Wij hebben wel wat met elkaar gemeen. Net als u werd ik in 1942 geboren. Net als u heb ik als kind vele vakanties aan zee doorgebracht. Net als u heb ik geen afkeer van uitroeptekens. Net als u woon ik op drie verschillende plekken tegelijk. En net als u heb ik als een van deze plekken Oostende uitgekozen. Maar terwijl uw voorkeur uitging naar een residentie met zicht op zee, wou ik er per se een met uitzicht op de Groentemarkt (weliswaar boven een schelpenwinkel). Dat wijst dus op een verschil. Wat voor verschil kan ik nog niet zeggen. Misschien dat het samenhangt met een ander verschil dat straks aan bod zal komen.
Onlangs dacht ik: als Oostende een zeemeermin was, dan zou De Kuyper zich waarschijnlijk blindstaren op de waterspiegel om haar heen en ik op de dennenappel-schubben van haar kwispelende staart. Op die manier zouden we elkaar mooi aanvullen. Maar 't was maar een gedachte. Bovendien is Oostende geen zeemeermin. Oostende is een koningin. De koningin der badsteden. En de koning? Dat is Léon Spilliaert.
Gisteren was het Driekoningen. Dat betekent dat vanaf vandaag de kerstbomen mogen worden opgeruimd. Men is er al danig mee in de weer. Overal zie je mensen met roestige bomen uit hun huizen komen, soms met het engelenhaar er nog in, en ook langs de straten worden de bomen weggehaald. Toen ik vanmorgen op het Klein Strand kwam om er te voetballen met onze jonge hond en de ‘loatste nieuwtsjes’ van de vissers aan te horen, zag ik dat de kerstboomstapel alflink was gegroeid. Als de storm nu maar op zee blijft en de regen in de lucht, belooft het zaterdag wederom een denderende kerstboomverbranding te wor- | |
| |
den. Ik verheug me al op de geurige vuurzuil, de geroosterde sprotjes en de warme wijn. Wie weet wordt er nog gedanst. Maar of ik u zal zien...
Na het voetballen verlieten we het Klein Strand via de rampe en liepen langs de dijk naar het grote strand om daar nog een wandeling te maken. Daarbij werden we ter rechterzijde vergezeld door een helder gekleurde regenboog. 't Leek wel of de hemel Oostende wou compenseren voor alle kerstversierselen (u zou zeggen: tierelantijnen) die ze nu weer een heel jaar missen moest.
We waren de trappen bij het Kurzaal nog maar nauwelijks afgedaald of ik zag in het zand een rood, plastic harkje liggen. Perfect gereedschap om een winterse hondenvacht mee te fatsoeneren. Ik raapte het op en stak het in mijn zak. Even verderop vond ik een zwarte kreeftenschaar, die kennelijk aan de kerstdis was ontsnapt. Ik raapte hem op en stak hem in mijn andere zak. Na een tiental meters veranderde het strand plotseling in een onafzienbare vlakte van enkele en dubbele scheermessen, wat het gaan bemoelijkte en veel geknars opleverde. Ik raapte er twee op en droeg ze in mijn hand, omdat ze makkelijk breken. Als het zo doorgaat, dacht ik, kom ik straks thuis met een complete kapperswinkel. Toen zijn we omgekeerd.
Thuisgekomen zag ik tot mijn grote vreugde uit het raam dat ‘onze’ kerstboom, middenop de Groentemarkt, met rust gelaten was. Zelfs alle lichtjes en de grote, geheimzinnige cadeaus met hun overdadige strikken hingen er nog in. Zelden heb ik zo'n mooie kerstboom gezien. Voor mijn part mag hij altijd blijven fonkelen. Het plein heeft er body door gekregen. Met zijn twaalf en halve meter is hij verweg de hoogste van de hele stad. En hoewel hij al weken lang storm, bliksem en regen heeft getrotseerd staat hij nog rechtovereind en ziet hij er even fris uit als de vermaarde polderpeterselie op de marktkramen waardoor hij twee maal per week wordt omringd. Hij is dan ook zeer vernuftig neergezet. Het loont de moeite dit eens nader te bekijken.
Toen de Groentemarkt al weer ettelijke jaren geleden werd herwaardeerd en bijgevolg ook her-bestraat, heeft men in het plaveisel aparte putten en elektrische voedingen aangelegd voor de jaarlijks terugkerende kerstbomen (hetzelfde geldt voor het aanpalende Mijn- en Wapenplein en voor misschien nog wel meer plaatsen in de stad). Uiteraard hebben niet alle kerstbomen dezelfde stamomvang ook al worden ze door dezelfde gemeentelijke puntenslijper aangescherpt. Maar ook daar is wat op gevonden. Eerst wordt de put geopend. Dan wordt de boom met vereende krachten, waar soms een hijskraan aan te pas moet komen, in het ronde gat geplaatst. Vervolgens worden dan in de overschietende ruimten rondom de stam net zo veel wigvormige stukken hout geslagen tot hij vastzit als een muur. Onderin de put bevindt zich voldoende water om een flinke kerstboom zonder kluit minstens een maand groen te houden. Je moet het maar bedenken!
| |
| |
Er valt onze barbaarse schepenen natuurlijk van alles te verwijten - zo pas nog de verwoesting van een uniek stuk dijk uit de jaren dertig inclusief een onvervangbaar tegeltableau en het vertrouwde Horloge - maar dat ze de infrastructuur verrijkt hebben met speciale kerstboomputten getuigt hoe dan ook van begrip voor de identiteit van deze stad. Het verbaast me.
Vandaag precies een maand geleden werd onze kerstboom, die overigens een geschenk van Finland is, officieel geopend. Geopend? Ja, u leest het goed. Alsof het een tentoonstelling was. Ik ben niet happig op vernissages. Mensen die gezamenlijk op kunst afkomen zijn niet altijd op hun best. Maar een kerstboom is goddank geen kunst. Deze opening overtrof echt alles wat ik op dit gebied heb meegemaakt.
Reeds in de middag was het plein bijna volledig met dranghekken afgezet. De ruimte daarbinnen was bestemd voor Finse en inlandse hoogwaardigheidsbekleders, die daarbuiten voor het publiek. Het publiek liet het echter afweten. Ofwel vanwege de dreigende storm, ofwel doordat de aankondiging van dit festijn veel te klein in de krant had gestaan. En toen de burgemeester van de Finse havenstad Vaasa (waar het knäckebröd vandaan komt) om zes uur zijn verbroederingsspeechje hield, stonden er niet meer dan tien Oostendenaren plus één aangespoelde vis.
Voor de groep keurig uitgedoste Finnen, die voor deze gelegenheid een reis van zo'n vijf en twintig honderd kilometer hadden gemaakt, moet dat een vreemde sensatie zijn geweest. Voor het Sint-Janskoor, dat op een speciaal houten podium Vlaamse kerstliederen ten beste gaf, eveneens. De Finse attaché, Erikki Mendelin, daarentegen deed of zijn neus bloedde. In zijn bestorven kerstmankostuum voerde hij met zulk een overgave dwaze dansjes uit dat je de indruk kreeg dat hij een volle zaal aan het lachen wilde maken. Daarbij zong hij met een schalks gezicht nog een Fins kerstliedje dat qua tempo, luchtigheid en melodie eerder aan een liefdesliedje deed denken. Hierdoor kwam de stemming er alsnog in. Al viel niet precies uit te maken of deze nu droef of vrolijk was.
De kerstboomlichtjes gingen aan, een levensgevaarlijke vonkenregen werd in gang gezet, en ziedaar de kerstboom was officieel voor geopend verklaard. Op dat moment bleek al ras wat een voordeel het kan zijn om deel uit te maken van een klein publiek. Na de flessen citroenjenever gingen de dranghekken open en werden wij vriendelijk verzocht om ons samen met de Finnen te bezatten tot in de kleine uurtjes.
Diep in de nacht schreef ik op mijn kladblok: ‘Ik lééf!’
Waarom vertel ik u dit allemaal? Omdat ik wil dat u het weet. En waarom wil ik dat u het weet? Ik denk dat u dat wel weet. Maar wat u niet weet is, dat
| |
| |
ik u óók een kerstboom-opening zal laten meemaken. Eentje die uw blik niet zozeer verruimen als wel verrijken zal.
Ik zit nu aan mijn tafel met een glaasje melk. Beurtelings kijk ik naar de verlichte kerstboom buiten en naar de vier voorwerpen voor me die ik vandaag gevonden heb - het rode harkje, de twee scheermessen, de zwarte kreeftenschaar - en ik bepeins hoe wonderlijk het toch is dat ze alle vier naar Spilliaert verwijzen. Wellicht kijkt u daar van op. Pas morgen zult u daar echter het fijne van vernemen, want ik val om van de slaap. Het zal dus een brief in fragmenten moeten worden. Goeie nacht.
| |
8 januari 1998
M'n beste,
Vergeef me deze joviale aanhef, maar doordat ik u al meer dan vier kantjes heb geschreven, ben ik u vanzelf vertrouwelijker gezind.
Vanmorgen aan het ontbijt heb ik het huis aan huis-orgaan De Streekkrant doorgenomen. Er stond iets in wat ik nog in geen enkele culturele bijlage gelezen had: het balkon van Franz Kafka wordt verkocht. Kafka zou daarop zijn laatste levensuren hebben doorgebracht. Zodra het gesloopt is, zal het door de Oostenrijkse Kafka-vereniging in fragmenten te koop worden aangeboden. Vooral die fragmenten! Ik verslikte me in mijn brood van het lachen. Maar ook al kocht iemand al die fragmenten bij elkaar, dan nog zou hij er geen benul van hebben wat Kafka vanaf dat balkon allemaal heeft gezien. Als je iets niet opschrijft, is het weg, weg voor altijd. Als je het wel opschrijft, blijft het een beetje langer.
Aan dit huis zit geen balkon. Wel een bar d'appui (er is geen Nederlands woord voor) van wit smeedijzer. Ik zou er een schilfertje witte verf af kunnen krabben en aan u opsturen. Maar ik doe er denkelijk beter aan op te schrijven: vanmorgen leunde ik verrukt over mijn bar d'appui omdat er een meeuw in de kerstboom was neergestreken. Waar of niet?
Ja, hij staat er nog steeds onze boom, onze groene dolfijn met stekeltjes. Zouden ze hem vergeten zijn? 't Zou niet de eerste keer zijn dat de grootste en groenste over het hoofd wordt gezien.
Wanneer ik hier in mijn eentje vertoef, dat wil zeggen alleen met mijn hond, zien alle dagen er qua vorm (niet qua inhoud!) hetzelfde uit: eten, voetballen, werken, eten, wandelen, werken, eten, werken, wandelen, werken (kamer-)
| |
| |
voetballen en naar bed. Daar tussen door: boodschappen doen, koken, afwassen, en af en toe, afhankelijk van het weer, een koffietje drinken op het staketsel of een campari-orange bij Du Parc. De kapper kost geen tijd, want mijn haar laat ik kappen door de wind. Om zeven uur sta ik op. Om elf uur ga ik naar bed. Alleen op deze manier lukt het me om acht à tien uur per dag aan het werk te zijn en toch het nodige mee te maken.
Alzo was ik van morgen alweer voor dag en dauw op het Klein Strand waar de kerstboombrandstapel zo geweldig geworden was dat hij zijn frisse, prikkelende geur aan heel het strandje meedeelde. Wat goed uitkwam omdat er voor de zoveelste maal een stinkende kerosine-wolk vanaf zee kwam aangedreven.
Hiermee raak ik helaas aan vrijwel het enige maar wel zeer zwarte minpunt dat deze kerststad aan zee aankleeft: de luchthaven is de Europese draaischijf voor levende kreeft geworden. Alleen al voor de afgelopen eindejaars-feesten werd er 750 ton, verpakt in vochtig krantenpapier, overgevlogen. Dat komt neer op 120.000 levende kreeften per dag. Kreeft is thans dagelijks voedsel gevorden. Sta hier even bij stil.
Overigens is het niet alleen rampzalig voor de kreeften. Ook voor de vogels, de honden en de mensen. De toestellen waarmee het gebeurt zijn namelijk zo aftands dat ze alvorens te kunnen landen herhaaldelijk gigantische hoeveelheden kerosine boven zee moeten lozen. De inademing van dit vluchtige goedje schijnt volgens experts gevaarlijker dan het inademen van dioxine te zijn.
Ik voorspel: deze kreeften gaan de stad de das omdoen. Dit is geen Ensor-fantasie. Let maar op. De eerste ernstig-zieken hebben zich al gemeld. De doofpot ook.
Terugkerend van het strand zag ik dat er op vele plaatsen affiches voor de naderende kerstboomverbranding waren opgehangen. Ik nam er een mee naar huis en voeg het hierbij. Er staat namelijk een opmerkelijk rekensommetje op. Omgezet in taal zou het als volgt luiden: Kerstboom plus vuur = vis plus drank. Wat is daar zo opmerkelijk aan? Dit: dat de samenhang tussen dennen en de zee, waarvan de natuurlijke uitkomst kerstmis is (denk zowel aan het Kerstkind dat als vis geboren werd als aan zijn moeder de Sterre der zee) hier blijkbaar tot brede lagen der bevolking is doorgedrongen. ‘De onafzienbare naaldwouden van Polesje, die rondom tot aan de horizon reiken, doen aan de zee denken; en ze roepen ook dezelfde gevoelens op.
Overweldigend is de aanblik van deze majestueuze weidsheid, deze ongerepte oerkracht. Uit het diepste van het woud en van de bodem der zee stijgt een en dezelfde stem op: ‘Niets heb ik met u gemeen, o mens, zegt de natuur, ik ben mijn eigen heer en meester; tobt gij u maar af om uw pover bestaan nog te rekken.’ (Toergenjew, Jagersverhalen).
Ponge heeft het gezien. Poe heeft het gezien. Tanströmer heeft het gezien.
| |
| |
Robert Walser heeft het gezien. Spilliaert heeft het gezien... En vele, vele andere kunstenaars, extra gevoelig voor vergankelijkheid als ze meestal zijn. Edoch, Eric de Kuyper, de man die nota bene zowel Oostende als Léon Spilliaert in zijn hart sluit, heeft het niet gezien! ‘Hoe ist meugendlik!’ zou mijn dierbare onderbuurman op de Groentemarkt zeggen. Hij heeft dan ook een fraai kerstboompje tussen de schelpen en zeesterren in zijn etalage neergezet.
M'n beste, met Met zicht op zee heeft u een prachtig boek geschreven dat mij in meer dan een opzicht plezier heeft gedaan. Niettemin moet er thans iets worden rechtgezet.
Op pagina 10 lees ik: ‘Er zijn kerstbomen. Dat is normaal, want over een paar dagen is het kerstmis. Maar de kerstbomen staan op de zeedijk, recht tegenover mijn huis. Ze zijn gelukkig niet versierd, maar ze hebben hetzelfde effect als de dennen die je in Beverley Hills in deze tijd van het jaar onder de palmbomen ziet staan.’
- Dat is normaal; u bent toch geen normaalridder aan 't worden?
- recht tegenover mijn huis; dat wil dus zeggen: tussen u en de zee. Hoe durven ze. Maar de zee zelf ziet dat totaal anders, zo heeft ze mij verteld. Zij beleeft die kerstbomen helemaal niet als sta-in-de-weg tussen u en haar. Eigenlijk had ze nog nooit over u nagedacht. In het gezelschap van dennen evenwel voelt zij zich ‘onder elkaar’.
| |
| |
- gelukkig niet versierd; maar dan zijn het geen kerstbomen! Kijk uit dat u met die hekel aan versieringen niet in calvinistisch vaarwater belandt. Duik liever eens onder de zeespiegel. Een en al kerstversiering wat je daar ziet. Ik kan u foto's tonen.
- hetzelfde effect als enz.; nee, multicultureel is ook niet alles. Toch zijn zowel palmen als dennen van (groene) visgraten voorzien. Evenals de zee. Dat verandert de zaak. Wat doet u ook in Beverley Hills?
Komiek hoe schrijvers, ik zelf waarschijnlijk niet uitgezonderd, er steeds weer in slagen om in het terloopse het uitdagendst (of moet ik zeggen het meest zichzelf?) te zijn.
Accoord, dennen aan zee die mag u niet. En als ze opgetuigd zijn als een vrouw dan mag u ze nog minder. Uw goed recht. Maar moeten de kerstbomen daaronder lijden?
In De Zeewacht van 26 december las ik dat er op de Mariakerkse dijk liefst zes kerstbomen moedwillig zijn vernield. Ik zeg niet: De Kuyper heeft het gedaan. Ik zeg zelfs niet: hij is de auctor intellectualis. Dat zou schandelijk zijn. Ik zeg wel: dat is verdacht dicht bij u in de buurt. En ik weet wel zeker dat u minstens in uw vuistje heeft gelachen.
Daarentegen, palmen aan de Noordzee mag u wel. U droomt er althans van (p. 51) om de bejaarde kaartspelers weg te laten jagen uit hun paviljoentje aan de gaanderij opdat u daar zelf... Proust zoudt kunnen lezen. Tussen de palmen! En met zicht op zee uiteraard.
Ik heb een beter idee. Wacht tot het lente is. Kom dan eens op een mooie donderdag naar de markt op ons plein. De Finse kerstboom is tegen die tijd zeker vertrokken. Ter hoogte van de Maenhout staat een kraam waar boerenkaas, boerenboter, boerenmelk en boerenjoghurt wordt verkocht. Daarachter staat een boerin die de beste pannenkoekjes van de hele wereld bakt. Je kan ze warm meenemen. Koop een pakje van twaalf voor veertig francs of nog liever drie pakjes van twaalf voor honderd francs. Ze komen wel op. Koop er ook wat jam en suiker bij.
Neem vervolgens een tram van De Lijn richting Knokke. Stap bij de eerste halte na het station van Oostende al uit (Weg naar de vismijn). Loop een stukje terug. Kijk om u heen. Wat ziet u? Een schamel doch waarachtig dennenbosje! Geen wonder met een vismijn in de buurt.
Begeef u naar dat bosje. Zoek een fijn plekje uit, gewoon op de grond. Ga zitten. Heb lak aan elegantie. Waan u Neptunus in zijn (dennen-)heiligdom. Vergeet diens vork. Eet uw pannenkoekjes met de handen op. In de schaduw van de bloeiende dennen. Hoor hoe ze ruisen. En beantwoord dan eerlijk de volgende vraag: smaakte ooit iets lekkerder?
Mijn hemel de dag is alweer bijna om. Ik snak naar mijn bed.
| |
| |
Derhalve houdt u nog twee zaken van mij tegoed. Te weten: Spilliaert met betrekking tot de kreeftenschaar, de scheermessen, en het rooie harkje. En de lang verwachte kerstboomopening.
| |
9 januari 1998
M'n beste,
Toen ik vanmorgen uit het raam keek, zag ik het meteen: vannacht zijn alle cadeaus en alle lichtjes uit onze kerstboom weggenomen. Uw handlangers? Ik moet toegeven: het staat niet slecht. Bloot oogt hij wel zo koninklijk.
Op de Visserskaai waren de lantaarnpalen van hun mooie sterren ontdaan. Ook de twee kerstbomen bij de Vistrap waren weg. Nog even en de hele stad is ontmanteld. Daarna koerst ze weer op carnaval en Pasen aan. Dat geeft niet. Kerststad zal zij blijven.
Aan het Klein Strand trof mijn hond een lief ander hondje waarmee hij een half uur krijgertje heeft gespeeld. Ondertussen kletste ik in de luwte van de dennen-brandstapel met de bazin.
‘Uw hondje’, vroeg ik, ‘is dat een ventje of een meisje?’ (In Nederland zeggen we in zo'n geval mannetje en vrouwtje maar in het buitenland probeer ik altijd de taal ter plaatse te spreken).
‘Een meisje’, zei de vrouw.
‘En hoe noemt zij?’
‘Ensor.’
‘Is dat geen mannennaam?’
‘Neen, een achternaam.’
‘Awel, da's origineel.’
‘Ja, surtout omdat je die naam hier nievers hoort. 't Is olledaagn Hector, Victor, Astor of Mercator dat je aan honden tegenkomt.’
Alweer: dit is geen Ensor-fantasie. Als u het niet gelooft, kunt u het controleren. De dame in kwestie houdt een winkel in schapenvachten open aan het einde van de Kapellenstraat.
Waarom zeg ik dat laatste zo nadrukkelijk? Omdat u op pagina 54 van uw boek beweert: ‘Zoals ik mijn Spilliaertblik graag afstem op het Oostende van nu, zo zijn er veel mensen die hetzelfde doen met hun Ensorfantasieën (bijvoorbeeld Charlotte Mutsaers).’ Dat noem ik kras. Want, nog afgezien van het feit dat ik niet minder van Spilliaert dan van Ensor houd, wat moet ik me daarbij voorstellen?
Een voorbeeld. Op een der hoeken van de Witte Nonnenstraat bevindt
| |
| |
zich een winkel van chic beddengoed (Descamps). Wat wil nu het geval? Alle opgedekte bedden die ze daar etaleren, bevatten steevast drie hoofdkussens! Elke keer dat ik er langs kom, doet me dat huiveren. Ik denk dan: hier wordt zichtbaar rekening gehouden met de dood. Een andere passant zal wellicht eerder aan de duivel denken, of aan een triootje, of aan helemaal niks. Of hij merkt dat hele kussen niet eens op. Maar zou je nu kunnen stellen: ‘Mutsaers heeft hier haar Ensor-fantasieën op losgelaten’, enkel en alleen omdat Ensor toevallig ook gepreoccupeerd was met de dood? Zou dat niet een beetje vergezocht zijn?
Het enige wat ik moet erkennen is dat ik in Oostende oneindig veel meer wonderbaarlijke en vreemdsoortige zaken tegenkom dan in Amsterdam. Hoe dat precies zit kan ik ook niet verklaren. Laat ik het er maar op houden dat die evenzeer bij de stad horen als de dijk, het strand en de zee.
Nee, voor mij is Oostende geen stad die je kunt bekijken door een Ensor- of een Spilliaertbril. Om de doodeenvoudige reden dat het nog nooit iemand is gelukt via de blik van een ander te kijken, alle inlevings-pogingen ten spijt. Wél kunnen deze schilders onze blik op de stad verrijken. Zoals u de mijne hebt verrijkt en ik de uwe hoop te verrijken. En onder verrijken versta ik dan vernauwen, niét verruimen. Dat zal ik uitleggen.
Vele huizen die op zee uitzien dragen de trotse naam De Wijde Blik. Dat ligt voor de hand. Als ik een flat met zicht op zee had, zou ik hem ook De Wijde Blik noemen. Alleen, wat moet een kunstenaar met een wijde blik? Wat schiet hij ermee op?
Of hij nu op zijn balkon staat of achter zijn raam, of hij nu over een bar d'appui leunt of over een balustrade, de nauwe blik, daar moet hij het van hebben. Daar hééft hij het tenslotte altijd van gehad. Anders was hij geen kunstenaar geworden.
Hoe beperkter zijn blikveld, hoe beter. Hoe meer obstakels erin staan hoe beter. Hij zal altijd willen uitvissen wat ze verborgen houden. Er omheen trachten te kijken, eronder, erachter, ernaast, erin of er bovenop. Hij zal altijd willen achterhalen welk geheim die voorwerpen verbindt, wat hun samenhang is. Dat zet hem op het spoor van zijn eigen geheim, zijn eigen samenhang (als ik bedenk wat ik niet allemaal aan de dennen heb te danken...). Bovendien houdt het de ogen lenig en de geest, die immers maar al te snel lijnrecht afkoerst op hemel en horizon, op de grond. Concreet in plaats van abstract! Kronkelig in plaats van rechtlijnig! Diepte in plaats van verte! Inzicht in plaats van metafysica!
Zou het daarom zijn dat ik hier een huis met stadszicht heb verkozen? Niet helemaal. Er is meer in het geding.
| |
| |
De eerlijkheid gebiedt te bekennen dat ik doodsbenauwd ben voor de zee. Tegelijkertijd ben ik er verzot op. Dat kan. In de liefde komt dat ook voor. Welnu, ik kan slechts van de zee genieten als ik me gesteund weet door... dennenbomen.
Ik ben blij dat het hoge woord eruit is. Het klinkt ook tamelijk raar. Maar het dateert al vanaf mijn vijfde. Er is toen iets gebeurd waar ik een andere keer op terug zal komen. Nu voert het te ver.
Kortweg gezegd doet de zee mij te veel denken aan de dood. Ik zal het ook niet in mijn hoofd halen om erin te zwemmen. Zelfs niet bij mooi weer. Ik ben veel te bang verzwolgen te worden (niet overdrachtlijk!).
Wat dat betreft ben ik dan het tegendeel van Toergenjew, die juist het dennenbos als bedreigender ervaart: ‘Bossen zijn echter monotoner, triester dan de zee, naaldbossen vooral, die altijd eender en bijna zonder geluid zijn. De zee is dreigend en liefelijk, zij speelt met alle tinten, spreekt met alle stemmen; zij weerspiegelt de hemel, die eveneens eeuwigheid ademt, maar een eeuwigheid, die ons niet vreemd schijnt. Het onveranderlijke, duistere woud zwijgt somber of gromt dof - en nog dieper en onontkoombaarder beseft de mens hier de eigen nietswaardigheid. (...) De mens begrijpt dat de laatste van zijn broeders van de aardbodem verdwijnen kan, zonder dat er ook maar één naald aan deze takken zal beven.’
Jammer dat we niet meer kunnen achterhalen hoe Toergenjev aan zijn visie gekomen is. Hij doet de waarheid geweld aan. Hetzelfde zou hij van mijn visie hebben gezegd. Daar zijn het visies voor. En waarheden.
Ik zweer dat ik morgen voor de dag kom met mijn visie op Spilliaert. Dan zijn we ook niet ver meer van de kerstboomopening.
Maar voor ik ga slapen, wou ik u nog één vraag stellen: wat is er nu de werkelijke reden van dat u twee plastic buxussen (evergreens zoals de dennenboom) op uw balkon heeft geplaatst?
Weet u trouwens dat een bewoner van de Albert I-promenade hetzelfde heeft gedaan (nummer 54, Résidence Vendôme, derde etage)?
| |
10 januari 1998
M'n beste,
Vanmorgen werd ik gewekt door ontzaglijk gezaag. In mijn halfslaap dacht ik dat het de bovenburen waren, die hun keuken verbouwen. Maar helaas, toen ik was opgestaan en naar buiten keek, bleek onze kerstboom gro- | |
| |
tendeels verzaagd. Ze waren net bezig de kerngezonde stukken hout op een vrachtwagen te laden.
Nog geen uur later trof ik dezelfde stukken aan op het Klein Strand. Aan de voet van de brandstapel. 't Was triest. Zo'n vorstelijke woudreus en nu dit. De Finnen moesten eens weten. Ineens had ik geen zin meer om naar de kerstboomverbranding te gaan. Dan ga ik wel naar het Wullokbal, dat ook vanavond is. En dan zal ik me nu volledig wijden aan Léon Spilliaert.
Eén ding wil ik vooropstellen en dat doe ik niet om u te provoceren: als er in Spilliaerts tijd kerstbomen langs de dijk hadden gestaan, dan had hij die ongetwijfeld geschilderd. Ik ken u langzamerhand genoeg om te weten dat u onmiddellijk uitroept: ‘Dat is nu wel het laatste waar ik Spilliaert van zou verdenken.’ We zullen zien.
Volgens mij werd Spilliaerts zienswijze door twee dingen bepaald:
1) | het feit dat zijn grootvader vuurtorenwachter was |
2) | het feit dat zijn vader kapper was (harkje, scheermessen, kreeftenschaar!) |
Het eerste heeft hem een fascinatie voor het licht bezorgd. Het tweede een fascinatie voor de wind. En die twee tezamen hebben hem via de zee en via het dennenbos, recht in de armen van de kerstboom geblazen.
Zijn aanbidding van het licht heeft hij met Ensor gemeen, die het licht ‘zijn dochter’ noemde. Welke schilder zou het licht ook niet aanbidden in een stad als deze. Maar terwijl Ensor meer op de kleurrijke schitteringen van het daglicht was gericht, liet Spilliaert zich betoveren door het kerstlicht, dat bescheidener is en raadselachtiger.
Hier past een levensgroot terzijde. Eind december heeft onze burgemeester Vandecasteele, nota bene op een persconferentie bekend gemaakt dat de Franse licht-expert Monsieur Jeol (een naam die merkwaardig dicht aanleunt tegen het Franse Noël en het Noorse Jul) is aangetrokken om van Oostende een super-lichtstad te maken. Deze man nu is van plan alle monumenten en pleinen ‘in een permanent lichtbad onder te dompelen’. Ongelooflijk maar waar. Alsof Oostende niet al eeuwen baadt in haar eigen licht! Dit idee zal de stad nog meer geweld aandoen dan de afgrijselijke Amerikaanse kerstmarkt. Begrijpt Vandecasteele dan niet dat het unieke Oostendse kerstlicht, dat 's avonds zowel in de stad als aan de dijk neerdaalt, het moet hebben van deemster, wazigheid, schemering. En dat het gedoemd is te verdwijnen als er schijnwerpers op worden gericht?
Spilliaert begreep het maar al te goed. De bewaasde lampenslingers, de
| |
| |
Litho van Léon Spilliaert uit ‘Les plaisirs d'hiver’ (1918) © SABAM Belgium 1998.
| |
| |
sprookjesachtige vuurtoren met zijn stralen tegen een achtergrond van fijne sterretjes, de maan die als een mistige kerstbal boven zee hangt, een kruisbeeld vergezeld van een snoer van kleine lichtjes plus een kerstbal-globe, het samenspel van omfloerst maanlicht en de zacht gekleurde lampen der dijklantaarns, al die stemmige, sfeervolle, verstilde, angstaanjagende en toch zo feeërieke lichteffecten die je nergens anders tegenkomt, hij heeft ze opgemerkt, doorleefd en voor ons vormgegeven.
't Zal duidelijk zijn dat de wind op dit alles nauwelijks vat heeft - er is nog nooit een straal uit een vuurtoren weggewaaid - maar op de zee, de lucht en de mensen heeft hij dat des te meer. De wind is kapper én anti-kapper. Terwijl hij de zee voorbeeldig onduleert, blaast hij de wolken en de kapsels der kustpassanten meedogenloos aan flarden. Zelfs blouses en rokjes laat hij niet met rust. Dat moest een kapperszoon wel fascineren! Als Spilliaert mensen aan zee schildert, doet hij dat dan ook voornamelijk om te laten zien wat de wind met hun kleren en hun haar uitspookt. Lange lokken die als een zwarte rookpluim de zee opvliegen. Uiteengerukte wolkenvelden. Schrikbeelden. Nee, dan is er van verstilling weinig sprake meer.
De overeenkomst tussen de zee en het dennenbos indachtig, tussen de gekrulde golven en de gekamde dennenbomen, kon ik me gewoon niet voorstellen dat Spilliaert de dennen niet had opgezocht. En inderdaad wat trof ik tot mijn vreugde in de Spilliaertcatalogus van 1996 aan? Een essay van Anne Adriaens-Pannier waarin ze Spilliaerts ontmoeting met de woeste en verlaten heuvels van de Hoge Venen beschrijft: ‘In de velden waarover de wind jaagt, onderbroken door de zwarte massa's van de dennenbossen, vindt zijn visionaire geest het oneindige van de zee en van het strand terug.’
Zie je wel, dacht ik, zie je wel! Maar nu moést en zou ik weten of Spilliaert niet ooit een kerstboom had gemaakt. Het kon toch bijna niet anders als je zijn gevoel voor dennen optelde bij zijn gevoel voor kerstlicht?
Toen ben ik een spannende zoektocht begonnen en of u het gelooft of niet - maar u zult het wel móeten geloven - bij een pracht van een Spilliaert-kerstboom uitgekomen. Het is een zwart-wit litho en hij staat in het boek Les plaisirs d'hiver (1918). Ik sla het voor u open. Alstublieft!
Niks onheil, niks beklemming, niks zwartgalligheid, maar een stralende reactie op de oorlog. Een droom zonder naalden.
Een olifant, een pijp, een trom, een haasje, een bal, een kabouter, een hondje met een eekhoornstaart, een worst, een fles, een ton, een cowboy, een zeilboot, een hobbelpaard, een kruiwagen, een kameel, een trompet. Maar vooral kaarsen, zonnen van kaarsen, die al deze vitale tierelantijnen opnemen in hun diffuus maar stralend licht. Het volle leven met alles erop en eraan. Een kamer gevuld met kerstboom!
| |
| |
En hoe kijken de kinderen? Of ze voor de eerste maal de zee zien.
En wat zingen ze:
Leve de késtboam van Osténde!
Je kan hém zien ol woar je blénde!
Kloarder of de moane, of e klétsekop in brand!
't En is gin ain latêrn die'd an uuze késtboam kant!
Vale,
Charlotte Mutsaers
|
|