trale verwarming, elektronische thermostaten en dubbele beglazing, maar het weer drong nog altijd door alle kieren en gaten. Een storm was hier een avontuur, zoals je dat in de stad niet meer meemaakte’. In zulke rake notities beschrijft de auteur hoe het dorp met zijn nog ruim driehonderd inwoners, waarvan de meesten ‘al met één been in de stad woonden’, er rond 1995 uitzag. Het aldus ontstane beeld is de voorlopige uitkomst van een eeuwenlange eigen geschiedenis die tevens deel uitmaakt van een wereldwijde ontwikkeling waarin de verhoudingen tussen het platteland en de stad zich in een steeds sneller tempo hebben gewijzigd.
Voor Jorwerd zelf - dat volgens oude kerkrekeningen vanaf 1763 vijf straatlantaarns, elk met één kaars telde - laat Mak die geschiedenis beginnen met de eerste boer, Rienck Hemmena, van wie uit de jaren 1569 tot 1573 een reeks bedrijfsnotities bewaard is gebleven. Van toen tot 1800 stond de tijd als het ware stil: de boeren gebruikten in essentie nog steeds dezelfde middelen zoals de ploeg en de trekkracht van paarden en ossen die ze sinds het begin van de jaartelling kenden. Daarna begon opeens van alles te verschuiven onder invloed van een algemene bevolkingstoename, de modernisering van het transport en de intredende industrialisering, met als gevolg dat tussen 1880 en 1900 alleen al uit Friesland vijftigduizend mensen naar de Randstad trokken om er in de fabrieken te werken.
Maar toch tastten deze gebeurtenissen de traditionele structuren van de landbouweconomie nog niet wezenlijk aan. Dit proces voltrok zich pas na de Tweede Wereldoorlog: ‘Op het einde van de twintigste eeuw beleefden we de laatste jaren van een cultuur zoals we die eeuwenlang kenden, maar die nu binnen enkele decennia tussen onze vingers wegglipte. (...) Het postkantoor van Jorwerd verdween in 1956, in diezelfde tijd werd de haven gedempt, in 1959 hield de laatste schoenmaker ermee op, in 1970 sloten de laatste bakkerij en het café, in 1986 stopten de smid en laatste kruidenier, in 1994 werd de kerk overgedragen aan een monumentenstichting’, waarmee ook God de laan uit was.
De beschrijving van deze ‘stille revolutie tussen 1945 en 1995’, maakt de kern van Maks boeiende verhaal uit. Het is het actueelste en ook persoonlijkste deel van zijn boek waarin we binnen één generatie een plattelandsgemeenschap zien verdwijnen om plaats te maken voor een andere. Behalve wat de auteur met eigen ogen heeft waar-
Geert Mak (º1946) - Foto Frank Toussaint.
genomen, werd hem daarvoor een schat aan materiaal aangeleverd in talloze gesprekken met de dorpsbewoners - mannen en vrouwen, oud en jong, boeren en werklieden, winkeliers en caféhouders, de dominee, de notaris en de veearts - die daarbij gelijktijdig optreden als personages en vertellers over de recente dramatische gebeurtenissen in hun dorp. Vooral deze hoofdstukken lezen als een aangrijpende roman.
In de jaren zeventig begon allerwegen de ondergang van de kleinschalige landbouw, ‘de kurk waarop de dorpseconomie dreef’. Als twee belangrijke oorzaken duidt Mak de intrede van de melkmachine, al in het begin van de jaren vijftig, en de vervanging van de paarden door tractors aan. Het gevolg was een drastische vermindering van het aantal werkuren en dus het verdwijnen van de arbeiders, de knechten en de meiden uit de boerderij. Boeren werd een eenzaam vak, de schaal van de bedrijven werd steeds groter, en daarmee de afhankelijkheid van machines, investeringen en bankiers. De meeste boeren konden het niet bolwerken, binnen twee decennia hield meer dan de helft ermee op, de kinderen leerden een ander beroep en weken veelal uit. Op de dorpsschool van Jorwerd zat in 1995 welgeteld nog één boerenzoon. En samen met de landbouw als de eeuwenoude motor en het bindmiddel van het dorpse gemeenschapsleven waren ook de kleine middenstandsbedrijven, de buurtwinkels en het huiselijke café ten dode opgeschreven. Van de ene generatie op de andere deed zich