| |
| |
| |
Kompas: Afrika of Europa?
De toekomst van het Afrikaans aan de Zuid-Afrikaanse universiteiten
Greetje van den Bergh
werd geboren in 1947 in Tiel. Studeerde Vertaalkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Werkte als literair vertaler en freelance recensent. Publiceerde o.a. over Franse literatuur in ‘NRC-Handelsblad’. Was van 1992 tot eind 1997 algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie. Van begin 1998 is zij hoofdinspecteur hoger onderwijs.
Adres: Johan de Wittstraat 13,
NL-2334 AM Leiden
| |
Afrikataal?
‘Wij zijn post-koloniale Afrika-mensen’, zegt Godfrey Meintjies, docent Afrikaans aan de Engelstalige universiteit in Grahamstown. Het gesprek gaat over de positiebepaling van de blanke Afrikaanstaligen in het nieuwe Zuid-Afrika, waar alles in hoog tempo zwarter wordt: de universiteiten, het bestuur, het openbare leven. En in het verlengde daarvan over de vraag wat die verandering van kleur betekent voor het Afrikaans, als taal van het bestuur en het onderwijs, en als academische discipline.
Is Afrikaans een Afrikataal? Zuid-Afrika is de enige plek ter wereld waar deze taal de moedertaal van zo'n vijf miljoen mensen is, waarvan ruim de helft niet-blank. Een ‘inheemse’ taal dus. Maar dan wel een die zich nog maar een kleine honderd jaar geleden ontworsteld heeft aan de status van ‘keukentaaltje’ of ‘spreektaalvariant’ om een zelfstandige cultuurtaal te worden: een taal waarin kon worden lesgegeven, bestuurd, rechtgesproken, wetenschap bedreven en literatuur geschreven. Tot die tijd was de schrijftaal van Afrikaanssprekenden het Nederlands, een onmiskenbaar Europese cultuurtaal.
Complicerende factor bij die tweeslachtige afkomst is dat veel zwarte Zuid-Afrikanen het Afrikaans nog steeds associëren met het gehate apartheidsregime; dus zelfs als het een Afrikataal is, dan toch een die hen te veel aan het verleden herinnert. Dat ook de Engelstaligen in politiek opzicht zeker geen brandschoon verleden hebben, wordt als rationeel argument erkend. Maar emoties zijn niet altijd rationeel; en het Engels roept, door zijn wereldtaalkarakter, minder uitsluitend de associatie met het oude regime op.
| |
Van twee talen naar elf...
Van 1925 tot 1993 had Zuid-Afrika twee officiële talen: Afrikaans en Engels. Die voormalige tweetaligheid is nog overal in het openbare leven te zien, ook
| |
| |
in een Engelstalige provincie als Natal. Beide talen zijn voor een minderheid van de bevolking moedertaal: het Afrikaans voor zo'n vijf miljoen mensen, waarvan ruim de helft kleurlingen, het Engels voor zo'n 2,5 miljoen, vrijwel uitsluitend blank. Beide talen vervulden en vervullen daarnaast, afhankelijk van de streek, een ‘interlingua’-functie: een taal die niet-moedertaalsprekers gebruiken om zich onderling verstaanbaar te maken.
In de aanloop naar de eerste democratische verkiezingen van 1993 stond het land voor de keuze: wordt Zuid-Afrika bestuurlijk eentalig Engels, of wordt het veeltalig. In de voorlopige grondwet is gekozen voor veeltaligheid: sinds 1993 heeft het land elf officiële talen.
Deze wettelijke gelijkheid heeft natuurlijk feitelijk geen einde gemaakt aan het verschil in positie van al die talen. Voor negen van de elf geldt dat er tot nu toe nauwelijks voorzieningen als woordenboeken, vertalers, lesmaterialen, kranten en literatuur bestaan. De wettelijke gelijkheid heeft daarentegen wel een feitelijke nieuwe ongelijkheid gecreëerd, te weten tussen de positie van het Engels en die van het Afrikaans. Dat het gebruik van het Afrikaans sterk teruggelopen is bij de overheid, de regering en het parlement, waar veel blanke Afrikaanssprekenden vervangen zijn door zwarte politici en ambtenaren, is zeer verklaarbaar. Het grootste deel van de hoger opgeleide zwarte bevolking heeft immers Engels als eerste of tweede vreemde taal geleerd, vaak tijdens studieverblijven in Engeland of de Verenigde Staten. Bovendien was het Afrikaans in bestuurlijke en politieke gremia verhoudingsgewijs een zwaar bevoordeelde taal. Wat nu gebeurt, zou je dus een correctie op de vroegere taalsituatie kunnen noemen.
| |
... wat betekent dat voor het universitair onderwijs?
Maar de verdringing doet zich eveneens voor bij de universiteiten, en in het academisch onderwijs is zij heel wat minder vanzelfsprekend. Van de zestien universiteiten waren er in het verleden vijf uitsluitend Afrikaanstalig (Stellenbosch, Bloemfontein, Pretoria, Potchefstroom, en de Randse Afrikaanse Universiteit), en drie tweetalig (Port-Elisabeth, Wes-Kaapland en UNISA). Dat betekent dat een flink deel van de in het land opgebouwde wetenschappelijke kennis in het Afrikaans is vastgelegd. Zeker voor de maatschappijwetenschappen geldt daarnaast dat veel bronnenmateriaal uitsluitend beschikbaar is in het Afrikaans, en uit de periode voor 1925 vaak ook in het Nederlands, of liever het ‘Hoog-Hollands’ dat via de kerk altijd was blijven bestaan als officiële schrijftaal. Die documenten, bronnen en naslagwerken zullen zeker niet allemaal worden vertaald, ook niet op langere termijn. De zwarte rector van de universiteit in Empangeni (Zululand), Dlamini, had dus objectief gezien het gelijk aan zijn zijde toen hij tijdens een recent werkbezoek van de Taalunie opmerkte dat het in Zuid-Afrika niet
| |
| |
mogelijk is een academische discipline serieus te beoefenen zonder kennis van het Afrikaans. Het was daarom in het verleden ook aan Engelstalige universiteiten in tal van studierichtingen verplicht om het vak Afrikaans te volgen. Tot nu toe hebben dan ook alle universiteiten, ongeacht hun universiteitstaal, een vakgroep Afrikaans of Afrikaans en Nederlands.
De objectiviteit van professor Dlamini kan echter niet iedereen op het ogenblik opbrengen. Daar zijn vele redenen voor. Om te beginnen de hierboven al gememoreerde ‘smet’ die het Afrikaans in veler ogen blijft aankleven als taal van de apartheid. De wijze grootmoedigheid van Mandela, die de Afrikaanstaligen keer op keer heeft toegezegd dat het bestaansrecht van het Afrikaans niet ter discussie staat, vindt niet bij al zijn collega's in de regering navolging. In de context van de forse bezuinigingen die al hebben plaatsgevonden en nog zullen plaatsvinden in het hoger onderwijs, beschouwen veel politici en bestuurders die wijsheid als een luxe waarvoor geen tijd en geen geld meer is. Zo is het Afrikaans als verplicht vak aan Engelstalige universiteiten voor bijvoorbeeld rechtenstudenten sinds kort afgeschaft. De daardoor drastisch gedaalde studentenaantallen binnen de ‘departementen’ Afrikaans zijn vervolgens reden om te bezuinigen op de omvang van de staf, en zo komt men in een neerwaartse spiraal terecht. In de beide vestigingen van de universiteit van Natal (Durban en Pietermaritzburg) leidde dat de afgelopen zomer al bijna tot een vrijwel volledige opheffing van de vakgroepen Afrikaans. De beslissing is door alle commotie weer deels teruggedraaid, maar de vraag is natuurlijk voor hoelang.
Niet alleen aan de Engelstalige universiteiten doet zich deze teruggang van het vak Afrikaans voor. Ook aan de traditioneel Afrikaanstalige - die in tegenstelling tot de Engelstalige intussen vrijwel allemaal tweetalig onderwijs geven - worden de vakgroepen geconfronteerd met zware bezuinigingen en drastische reductie van het aantal docenten. In Bloemfontein heeft het departement in 1997 te horen gekregen dat het aantal docenten met meer dan de helft moet dalen: van 12,5 naar 5,5.
Op zichzelf zijn de bezuiningsbeslissingen zeer begrijpelijk. De regering geeft prioriteit aan het basis- en secundair onderwijs en de bestrijding van analfabetisme bij volwassenen. Binnen het hoger onderwijs zelf wil zij met behulp van een nieuwe wet op het hoger onderwijs via het financieringssysteem meer sturend optreden. De nadruk moet sterker komen te liggen op de natuurwetenschappen, en dat zal onvermijdelijk ten koste gaan van de alfa- en gammarichtingen. Vooruitlopend op de financiële gevolgen van de nieuwe onderwijsregelingen zijn veel universiteiten al op eigen gelegenheid aan het snoeien geslagen in hun talenfaculteit.
Overigens was het de universiteiten al in 1994, onmiddellijk na de eerste vrije verkiezingen, duidelijk dat zij een proces van ingrijpende veranderingen
| |
| |
tegemoet gingen (‘de “transformasie” van de universiteiten’): met teruglopende middelen moesten zij meer en vooral ook andere studenten opvangen, hun lestalen aanpassen, overbruggingsprogramma's creëren voor instromers met een veel lagere vooropleiding. Drie jaar later lijkt dat ingrijpende proces van buitenaf gezien bijna geruisloos verlopen. Maar in werkelijkheid is de vroeger riante positie van de traditioneel blanke universiteiten zorgwekkend: velen staan op de rand van het faillissement. Opmerkelijk genoeg is ook de financiële situatie van de traditioneel zwarte universiteiten verslechterd, terwijl toch had mogen worden verwacht dat de regering daarvoor extra aandacht zou hebben. Maar ook de rector van de universiteit van Zululand klaagt dat hij al drie jaar lang geen onderhoudskosten voor de gebouwen meer vergoed krijgt.
| |
Kompas: Afrika of Europa?
In de moeilijke afwegingen die in zulke omstandigheden gaan spelen, vindt ook de discussie over Afrikacentrisme versus Eurocentrisme een vruchtbare bodem. Wat zijn de doelstellingen van het hoger onderwijs in Zuid-Afrika? Wat moeten de mensen kunnen die daarvandaan komen? Heeft het zin om medische topspecialisten op te leiden als het grootste deel van de bevolking niet eens toegang heeft tot elementaire medische basisvoorzieningen? En wat is het nut van de Europese basis van veel wetenschappen - van filosofie tot geschiedenis tot taalkunde - in de Afrikaanse context? Ligt de toekomst van Zuid-Afrika in Afrika of elders? Zulke vragen worden in die discussie gesteld. Ze worden op veel verschillende manieren beantwoord, variërend van forse besnoeiingen en veel meer sturing van de overheid op het aanbod aan de universiteiten tot een braindrain onder blanke intellectuelen.
Natuurlijk heeft de discussie ook invloed op de academische talenstudies. Ook daar blijkt ‘Afrikacentrisme’ een gecompliceerd begrip. Er is immers niet een Afrika; er is het islamitisch/Arabische noorden en het zwarte midden, er is de democratie van sommige landen en de dictatuur of de chaos van veel andere, er zijn vele inheemse talen en er is de bovenlaag van het Frans, het Engels of het Portugees, daterend uit verschillende koloniale periodes. Waarom zou het Engels meer getuigen van ‘Afrikacentrisme’ dan bijvoorbeeld het Frans? En toch behoudt het Engels een sterke positie, terwijl Frans wordt ingedeeld bij het rijtje ‘moderne Europese talen’, dat het de komende jaren heel moeilijk krijgt. Minstens even opvallend is het dat kennelijk ter discussie staat of ‘Afrikacentrisme’ zich wel verdraagt met een belangrijke positie van het Afrikaans. Opvallend omdat Zuidelijk Afrika immers de enige regio ter wereld is waar deze taal wordt gebruikt, en in alle functies: als onderwijstaal, bestuurstaal, rechtstaal, handelstaal, en taal voor de dagelijkse communicatie. Het is de enige regio ter wereld waar kranten en boeken in die
| |
| |
taal verschijnen, radio- en televisie-uitzendingen worden gemaakt. De taal is in dit deel van de wereld geboren, uit de vermenging van de Vlaamse en de Hollandse dialecten waarmee de eerste ‘migranten’ hier kwamen, de oorspronkelijke Afrikaanse bewoners, en latere golven van migranten: Maleisiërs, Portugezen en Engelsen. Het is niet alleen de thuistaal van tweeëneenhalf miljoen blanke bewoners, maar ook die van bijna drie miljoen kleurlingen en een klein aantal zwarten.
De discussie rond de ‘Afrikastatus’ van het Afrikaans lijkt dan ook eerder te worden gekleurd door iets anders, te weten dat het Afrikaans ook de taal van de maatschappelijke uitsluiting is geweest, en door veel zwarte Zuid-Afrikanen nog steeds zo wordt ervaren.
De tragiek van het Afrikaans is daarmee eigenlijk dat, terwijl de taal zelf zich promiscuer heeft gedragen dan enige blanke decennia lang was toegestaan, die toch zo sterk geassocieerd wordt met ‘apartheid’, met geïnstitutionaliseerde politieke en maatschappelijke ongelijkheid, dat hij niet past bij het Afrikabeeld van het nieuwe Zuid-Afrika.
| |
De toekomst
Hoe zal het nu in de nabije toekomst verder gaan? Afrikaans zal hoe dan ook nog heel lang als thuistaal blijven bestaan; die functie gaat niet zo gauw verloren. Maar als onderwijstaal, of als verplicht onderdeel van verschillende studies, komt het zeker onder vuur te liggen. Dat beïnvloedt ook de mate waarin op school nog het Afrikaans als vak wordt gegeven, en waarin Afrikaans nog gehandhaafd blijft in het opleidingscurriculum van onderwijzers en leraren. En natuurlijk beïnvloedt het de aantallen studenten Afrikaans en daarmee de omvang van de universitaire vakgroepen.
Vanuit een Afrikacentristisch perspectief zou het paradoxale gevolg kunnen zijn dat Zuid-Afrika zich daarmee in feite van een groot deel van zijn historische wortels afsnijdt. Want de wens tot herijking van de geschiedenis zal zeker niet beperkt blijven tot de Waarheidscommissie, hoe belangrijk die ook is. De gekleurde en zwarte bevolking zal op enig moment zelf naar haar historische achtergrond willen teruggaan, zelf de geschriften en de bronnen willen interpreteren die in het Afrikaans (en het Nederlands) daarover iets kunnen duidelijk maken. Maar daarvoor is wel voldoende kennis van die taal een vereiste. Anders blijven de bronnen ontoegankelijk.
Vanuit een perspectief van sociale gelijkheid dat evenzeer in de eerste plaats het belang van Afrika lijkt te dienen, is er nog een tweede gevolg: een (wellicht tijdelijke) belemmering van kansen voor kinderen uit ‘minder bevoorrechte bevolkingsgroepen’, zoals het Engels eufemisme luidt. De beheersing van het Engels in de lagere bevolkingsgroepen is in een aantal regio's veel geringer dan vaak wordt verondersteld; in ieder geval niet groot
| |
| |
genoeg om met vrucht het reguliere onderwijs te kunnen volgen. Eentalig Engels onderwijs zou dus op korte termijn eerder een handicap dan een voordeel zijn bij het opheffen van de bestaande onderwijsachterstanden.
De ervaringen die inmiddels in een aantal landen zijn opgedaan met migrantenkinderen die in een niet goed beheerste vreemde taal hun onderwijs ontvangen, stemt in dat opzicht zeker tot nadenken. Efficiënte leerwegen naar een taalbeheersing die schoolsucces mogelijk maakt wanneer je in een andere taal dan je thuistaal les krijgt, zijn ook in de meeste welvarende westerse landen nog voorwerp van veel onderzoek.
Objectief gezien heeft Zuid-Afrika daarom, ook als het kiest voor Afrikacentrisme, het Afrikaans nodig voor zijn toekomst. Dit inzicht zal vroeger of later wel weer doorbreken; wellicht kan daarbij ook de stijgende literaire populariteit van het Afrikaans, dat ook door bruine en zwarte schrijvers en dichters gebruikt wordt, daarbij een stimulans zijn.
Maar de rol van het Nederlands in de vakgroepen Afrikaans zal wel sterk worden bepaald door de kwestie ‘Afrika versus Europa’. Als men ondubbelzinnig kiest voor ‘het Afrikaans als taal van Zuid-Afrika’, en de kleurlingvarianten een hogere status toekent binnen de standaard, zal de functie van het Nederlands steeds meer verdwijnen. Er zullen dan ook steeds minder Afrikanisten zijn die betogen dat ‘Vondel toch ook hun literaire historie is’. Voor sommige van de huidige neerlandici in Zuid-Afrika is dat een schrikbeeld, een teloorgang van alles waarin zij tot nu toe hun hele ziel hebben gelegd. Toch staan de hoeders van het Afrikaans aan de universiteiten in het Afrika-scenario waarschijnlijk het sterkst. Het is daarom maar de vraag of het verstandig is krachtig aan te sturen op steun vanuit het Nederlandse taalgebied op grond van de taalverwantschap. Beter zou het zijn het belang van de band met Europa te benadrukken op grond van het profijt dat Zuid-Afrika daar voor de toekomst uit kan trekken: deskundigheid op het gebied van veeltalig bestuur (de Europese Unie), veeltalige rechtspraak (idem) en funderend onderwijs in een andere taal dan de thuistaal van (een deel van) de leerlingen. Daarmee wordt de bruikbare ervaring van Europa naar Afrika gehaald voor Afrikaanse doelstellingen. Dat bij een dergelijke moderne variant van Europagerichtheid het Nederlands als moderne vreemde taal heel wel dienst kan doen als brug voor het binnenhalen van die deskundigheid, blijkt dan vanzelf wel.
|
|