Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 586]
| ||
nooit aan de weg getimmerd, nooit naar succes gedongen en dan ook nooit met een van zijn boeken commercieel succes behaald. Als zoon van een zeilmaker uit IJmuiden, geboren in 1912 en nu dus 85 jaar oud, heeft hij zijn leven gevuld met wat hem altijd het meest interesseerde, de poëzie en de literatuur. Ook daarin trouwens is hij steeds een terughoudende persoon gebleven, bekend en gewaardeerd onder collegae, maar vluchtig en onnadrukkelijk aanwezig, zonder de behoefte zich naar de voorgrond te dringen en zonder andere ambitie dan schrijver te zijn op eigen gezag. Hij had iets (en dat heeft hij nog, want hij is daarin nooit veranderd) van een ontheemde in een stad waar hij zich overigens uitstekend thuis voelt, maar waarmee hij zich nooit vereenzelvigde, zoals hij zich door en door mens blijft voelen, terwijl hij het menselijk gedrag met verbaasde en ironische afstandelijkheid waarneemt. Geen automobilist, geen fietser zelfs, een voetganger, iemand die, sinds hij zijn intrek nam in Amsterdam, op de Plantage Muidergracht heeft gewoond bij de Hortus Botanicus en dicht bij het centrum. Van hieruit heeft hij zijn schrijversbestaan geleid, met van tijd tot tijd uitvluchten naar het buitenland, en met al de problemen van een dichter die van zijn pen wil leven maar de ambitie mist carrière te maken. Als redacteur van letterkundige tijdschriften - Literair Paspoort, Criterium, Libertinage - als schrijver van verzen, verhalen, poëziekronieken, als literair adviseur en vertaler is hij erin geslaagd in zijn wereld een gewaardeerd en gezaghebbend man te worden, wiens oorspronkelijkheid geen enkele hinder heeft ondervonden van zijn gebrek aan ambitie. Integendeel, zijn vrijheid heeft zijn talent gescherpt en zijn persoonlijkheid eigen contouren gegeven. Ingewijd in het literaire leven zonder er zich in te verliezen, heeft hij de ijdelheden ervan, de jacht op roem, eerzucht, gekwetstheid, met spot en ironie, soms met een soort glimlachende vertedering als een curieuze vorm van de comédie humaine bekeken en trefzeker in momentopnamen vastgelegd. Met mildheid verzacht hij scherpte en hij verliest nooit het vermogen tot ontroering. Hij is een kruising tussen Paul Léautaud en Léon-Paul Fargue. Hij blijft een dichter en zijn waarnemingen betreffen trouwens verre van enkel de literaire wereld. Zij hebben in belangrijke mate betrekking op de natuur, op kinderen (de zijne vooral), op vrouwen, op de ero- Adriaan Morriën (º1912) - Foto Willy Dee
tiek, op reizen. Dat geeft een grote afwisseling aan wat hij schrijft: naast een aantal bundels gedichten, zijn het beschouwingen over poëzie, novellen, herinneringen, egotistische ontboezemingen, impressies en aforismen. Wat dit alles zo bijzonder maakt, is niet de zeldzaamheid op zich van dit betrekkelijk onorthodoxe geheel: het is vóór alles een eigen toon en een briljante stijl. Morriën schrijft als geen ander een prachtig, verfijnd, vindingrijk proza dat daarbij tintelt van geest. Als kunstenaar is hij niet de mindere van veel schrijvers die meer roem en succes oogsten. Integendeel, wie zich niet door reputaties laat bedwelmen, beleeft vaak een veel groter genoegen aan de subtiele en geraffineerde persoonlijkheid die in deze dichter schuilgaat. Ik heb nu weer de tijd is de titel van een verzameling teksten die een goed beeld geven van de veelzijdigheid van dit moeilijk in een definitie te vangen schrijverschap. Het is een voortzetting van een soortgelijke verzameling die enkele jaren geleden onder de titel Plantage Muidergracht het licht zag. Voor wie Morriën volgde, bevat de nieuwe publicatie in feite niet zo heel veel nieuws. Maar hij voert de lezer onmiddellijk zijn intimiteit binnen met het tamelijk recente verslag van een onderzoek dat hij moest ondergaan naar de toestand van zijn longen. Hij vreesde dat longkanker zou worden geconstateerd, en wanneer blijkt dat dit niet het geval is en er geen acuut gevaar bestaat, keert het bevrijdende gevoel terug: ‘Ik heb nu weer de tijd.’ De | ||
[pagina 587]
| ||
tijd om aan het verleden te denken, te mijmeren en te filosoferen; de geschiedenis op te halen van Mademoiselle Lola, die hij in Parijs ontmoette en al in een eerder boek beschreef, maar die we met plezier herlezen; herinneringen die nu naar boven komen aan de jeugdjaren in IJmuiden, literaire ontmoetingen en gesprekken met schrijvers als Arthur van Schendel, Leo Vroman, de dichters Buddingh', Hanlo en Lodeizen, de zonderlinge en geniaal-begaafde Duitse schrijver Albert Vigoleis Thelen, die zo nauw met Nederland verbonden was; verrukkelijke autobiografische bespiegelingen, zoals: ‘Ik heb het altijd jammer gevonden dat ik mij, naar eer en geweten, niet een groot gezin heb kunnen veroorloven. Ik had graag tien of elf kinderen gehad, al was het alleen maar om te zien welke erfelijke mengvormen er voor de dag zouden komen. Van alle dobbelspelen biedt de bijslaap wel de opwindendste worp’; of dit juweel: ‘Zij leek op de wind: zij liep niet, zij stoof, een blanke stroblonde wind. “Mag ik je aanraken?” vroeg ik. En ineens had de wind armspieren en een huid.’ Bekend was al wat men hier herleest over zijn aanvankelijk vriendschappelijke, altijd gewapende, later polemische relaties met W.F. Hermans, onder de omineuze titel Een oud-testamentische godheid. Maar het blijft boeiend, en dat geldt ook voor een aantal notities die al vroeger aan de openbaarheid werden prijsgegeven en hier worden voortgezet of uitgebreid. Maar dit speelse, haast achteloos neergeschreven proza, in werkelijkheid van een poëtische precisie, is tenslotte zo verleidelijk dat de lectuur ervan ons weer verrast. Morriën moge een auteur voor weinigen zijn, hij is het wel voor een happy few.
Pierre H. Dubois
|
|