Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 489]
| |
Herman de ConinckVingerafdrukken op het venster
Ik denk dat poëzie iets is als vingerafdrukken
op het venster, waarachter een kind dat niet kan slapen
te wachten staat op dag. Uit aarde komt nevel,
uit verdriet een soort ach. Wolken
zorgen voor vijfentwintig soorten licht.
Eigenlijk houden ze het tegen. Tegenlicht.
Het is nog te vroeg om nu te zijn. Maar de rivieren
vertrekken alvast. Ze hebben het geruis
uit de zilverfabriek van de zee gehoord.
Dochter naast me voor het raam. Van haar houden
is de gemakkelijkste manier om dit alles te onthouden.
Vogels vinden in de smidse van hun geluid
uit, uit, uit.
| |
[pagina 490]
| |
Herman de ConinckNovember
Er hangen nog twee blaren
aan mijn esdoorn. Duizend andere zijn
rood geworden, alvorens dood.
Vergeten te kijken.
Vergeten gelukkig te zijn.
Nochtans had ik een tuin
waarin een stoel, en die stoel
had mij, en ik had een hand
en die hand had een glas
en mijn mond had meningen.
Alles had.
Alles had ons.
| |
[pagina 491]
| |
Onze slaapkamergordijnen worden opzij gehouden door
kwispels, zoals je een chique vrouw even apart neemt
met een hand om haar heup. (Ik zeg iets in haar oor.)
Zo hangt links een door mij naar links even apart genomen
gordijn, en rechts een door mij naar rechts even apart
genomen gordijn, en tussen die twee accolades in
mag schijn schijnen, op ons, op het bed waaruit we wakker
geworden zijn. Hier heeft slaap zijn vier vierkante meter,
hier deinen onderbewustzijnen, soms steekt uit het ene
een hand en uit het andere ook en hebben ze elkaar vast-
gehouden in al die immense Freud. Het is opgestaan uit. Dag
uit
nacht, vandaag uit het voorgaande, wij uit elkaar.
Soms ga ik er overdag naar kijken, ons zonder ons. Licht.
Leeg gedicht. Taal zonder mij. Betekenis.
| |
[pagina 492]
| |
Herman de ConinckLigstoel
Voor Jan Fabre Het is een soort niets dat ik zoek. Wat je overhoudt
als je uit de kom van je beide handen hebt willen drinken:
je beide handen. Geuren lanterfanten door de tuin.
Ik heb een ligstoel onder me waarin ik zo laag als ik maar
in mezelf kan liggen, op mijn rug, het onderste wat ik heb, lig.
Hoe is dit liggen? Zoals je een cognac afmeet door het glas
horizontaal te leggen, zo is dit liggen, ik heb niet veel van mezelf
nodig om vol te zijn, wat ik nodig heb is vooral: weinig.
Er is te weinig weinig. De vergevensgezindheid
van het niets waarin wij, als we eveneens
niets zouden zijn, zouden passen.
De lucht is zo blauw als vergeetachtigheid.
De lucht is zo blauw als blauwsel waarmee destijds
linnen werd gewassen om witter te zijn.
| |
[pagina 493]
| |
Opgevoed in zwijgzaamheid.
Het is sindsdien mijn vak: woorden zoeken
die zwijgen. Die je niet hebt,
maar alleen kunt krijgen.
Misschien leerde ik het van mijn moeder.
‘Jongen, je weet wel,’ zei ze toen ik ging trouwen.
Ik heb er bundels en vrouwen
over gedaan om zo weinig te zeggen.
Om het geinige af te leren, vervolgens
het chagrijnige, om ten slotte thuis
te komen in het weinige.
Van de lenige liefde in de enige.
Uit: Vingerafdrukken, De Arbeiderspers, 1997. |
|