Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 421]
| ||||||
De dynastie in België sinds 1831Lode Wils De nieuwe grondwet van het gefederaliseerde België, die volledig van kracht werd na de verkiezingen van 21 mei 1995, kent geen rol toe aan de koning wat betreft de werkwijze van gewesten en gemeenschappen. Die beperking kan als aanleiding dienen om terug te blikken op de manier waarop de dynastie tot nu toe haar rol heeft gespeeld. Leopold I was in 1790 geboren als vierde zoon van de hertog van Saksen-Coburg. Hij huwde met de Engelse troon-opvolgster, prinses Charlotte, die in 1817 overleed. Toen hij, als kandidaat van de grote mogendheden, door het Nationaal Congres in 1831 werd aanvaard als koning der Belgen, was hij vertrouwd met het parlementair stelsel zoals het in Engeland functioneerde onder de langdurige hegemonie van de conservatieve en anglicaanse Tories, de bestrijders van de Franse Revolutie. Ook als gewezen Duitse prins met zijn uitgebreide familierelaties in verschillende vorstenhoven hoorde Leopold I thuis in de conservatieve Restauratie, die tot 1848 het vasteland beheerste. Zijn Europese opdracht was de vrede te bewaren, en de taak waarvoor hij zich in België geplaatst zag was: in dat revolutionaire land de stabiliteit te herstellen. De Franse Revolutie had op het vasteland van Europa de grote transformatie versneld van de eeuwenoude Ancien Régime-samenlevingen in moderne naties. In Frankrijk zelf sleepte dat proces aan tot rond 1875, waarna nog in 1892 de paus de katholieken moest oproepen om zich neer te leggen bij de gelaïciseerde natiestaat. België was in 1830 een voorloper in de moderne natievorming. Ook de kerk was er getransformeerd van traditionalistisch tot liberaal-katholiek, en de lutherse koning kon er op haar beroep doen voor het stabiliseren van het regime dat hij veel te liberaal vond. | ||||||
[pagina 422]
| ||||||
Leopold I (1790-1865) - Foto Koninklijk Archief.
Leopold I was nog in zoverre een traditionalist dat hij in de godsdienst de basis zag van de nationaliteit. Het was een evidentie dat in de vorige eeuwen de proto-naties gevormd waren door hun staatsgodsdienst, in de Katholieke Nederlanden nog meer dan in sommige andere Europese landen. In zijn vertrouwelijke correspondentie, onder meer met zijn oudste zus Sofie en haar man Emmanuel von Mensdorff-Pouilly, noemde Leopold herhaaldelijk het katholicisme de basis van de Belgische nationaliteit en de katholieken de enige nationale kracht. Die rustige, vrome, heel royalistische, volgzame, ordelievende katholieken waren ‘die wirklichen Belgier, denn Advocaten und einige Narren die vorzüglich gegen Religion à cheval sind, machen nicht das Volk’.Ga naar eindnoot(1) De koning bevorderde dus met al zijn krachten de godsdienst, onder meer bij de organisatie van het lager en het middelbaar onderwijs door de wetten van 1842 en 1850. Het kwam er voor Leopold op aan om de kerk te gebruiken als instrument van sociale en politieke pacificatie, als achterban van een conservatief-royalistische regeringspartij. Dat ging toch niet zo makkelijk als hij gehoopt had, en op 3 januari 1842 klaagde hij: ‘Spijtig genoeg hebben mijn katholieken sinds tien jaar veel domme streken uitgehaald en dat doen ze nog, zodat ze de monarchie opzettelijk verzwakt hebben omdat ze vroeger van keizer Jozef II en koning Willem I veel te lijden hadden. Hun enige echte beschermer ben ik, en dan zijn zij het nog die in hun domheid hun eigen positie en de mijne moedwillig ondergraven hebben... Alles samen is men mij hier oprecht toegedaan... onder een zo krankzinnige grondwet.’ | ||||||
[pagina 423]
| ||||||
Door een beroep op de paus en het instellen van een nuntiatuur om de bisschoppen in het gareel te brengen, slaagde Leopold er toch in de katholieken ‘tot conservatieven te stempelen’, zoals hij het noemde. Zo ondersteunden ze zijn regeringen, samen met unionistische liberalen die, zoals hij, in de godsdienst een opvoedende kracht waardeerden. De opmars van het radicalisme, zowel in België als elders in Europa, bleef wel Leopolds voortdurende zorg. Maar al in oktober 1833 schreef hij dat men in Duitsland beter, naar het voorbeeld van België, zou ophouden met die dwazen te vervolgen. En toen het in 1847 zover was dat uitgesproken antiklerikale liberalen de helft van de Kamerzetels haalden, gaf hij hun de regering onder leiding van Charles Rogier. Al zag hij in hun politiek ‘vervolgingen van mijn trouwe en goede katholieken door onze vrijmetselaarsclubs’, hij erkende dat de Belgische liberalen niet tegen het regeringsstelsel als zodanig gekant waren.Ga naar eindnoot(2) In 1847 ging dus in België het parlementaire stelsel over van zijn negatieve stadium - de Kamer kan ‘de regering des konings’ ten val brengen - naar het positieve stadium: de Kamer bepaalt de kleur van de nieuwe regering. De Europese revolutiegolf van 1848 verzoende Leopold met de vroeger zozeer gehekelde grondwet en met de liberale regering, want die hadden het land in rust bewaard. Nu zijn invloed op de binnenlandse politiek verzwakte door de groeiende cohesie van de politieke partijen die zich begonnen te organiseren, zou de koning zoveel temeer zijn invloed aanwenden als verzoener van de grote mogendheden. Want bij een eventuele oorlog ‘zat België in de eerste loge’, zoals hij eens aan zijn nichtje, koningin Victoria, schreef. Op de buitenlandse en de militaire politiek in eigen land bleef hij drukken met zijn volle gewicht, en van weigerachtige regeringen en Kamers bleef hij telkens nieuwe inspanningen voor de landsverdediging vragen. Uiteindelijk had hij succes, want dezelfde versterking van de partijen die zijn directe invloed verminderde, verhoogde de partijtucht waardoor zijn regering haar meerderheid kon binden. De landsverdediging zou een essentieel element vormen in een wisseling van de bondgenootschappen, waardoor de dynastie na 1857 met de liberale partij verbonden zou raken. Een herleving van de conservatieve stroming had in 1855 opnieuw geleid tot een unionistische regering van gematigde katholieken en conservatieve liberalen, de formule naar het hart van Leopold. Maar juist die ontwikkeling radicaliseerde het antiklerikalisme, dat de liberale ministers als ‘overlopers’ brandmerkte. In 1857 werd de behandeling van een wetsontwerp op de liefdadigheid met succes aangegrepen om de censuskiezers te mobiliseren tegen het unionisme, waarbij straatrumoer met vandalisme werd georganiseerd in heel wat steden. De regering-De Decker trad af en Leopold gaf aan geen andere kandidaat de kans om een kabinet te vormen op basis van de unionistisch- | ||||||
[pagina 424]
| ||||||
Leopold II (1835-1909) - Foto Koninklijk archief.
katholieke meerderheid in de Kamer. Hij riep Rogier terug en gaf hem de kans om de Kamer te ontbinden en - met succes de kiezers op te roepen om te stemmen voor de liberale ‘regering van de koning’. Zoals in 1847 schatte hij de krachtsverhoudingen waarschijnlijk juist in. Ook wilde hij de landsverdediging beschermen door de bouw van een enorme vesting in Antwerpen. Het ongestructureerde unionisme had dat project niet kunnen verwezenlijken, terwijl Rogier met zijn meer antimilitaristische maar meer tuchtvolle liberale partij hem dat wel kon beloven. De katholieken stelden met ontzetting vast dat de koning hen liet vallen. Tijdens de dertien jaar van oppositie die volgde maakten zij de liberale regering het leven zuur over de kosten van die vesting. Ze verbonden zich ertegen met een plaatselijke Antwerpse oppositie, de Meetingpartij, en evolueerden naar het antimilitarisme en naar een aantal democratische en progressieve stellingen. Voor de koning was daardoor het zout smakeloos geworden en diende het tot niets meer. De betekenis van zijn katholieke partij lag toch daarin, dat ze conservatief was, een steun voor zijn beleid en voor de landsverdediging! In 1864, toen Rogier zijn meerderheid verloren had en de katholieken een vooruitstrevend regeerprogramma aanboden met daarin de uitbreiding van het stemrecht, wees Leopold dat programma af en gaf aan Rogier opnieuw de Kamerontbinding met een zelfde gevolg als in 1857. Dit betekende een bevestiging van de wisseling der allianties voor drie kwart eeuw. De katholieke partij ging in de aanval tegen de werving van een expeditiekorps voor Mexico, een zogenaamde lijfwacht voor keizerin Charlotte, de dochter | ||||||
[pagina 425]
| ||||||
van Leopold. Dat moet door de dynastie als een oorlogsverklaring zijn aangevoeld. In december 1865 overleed de bijna 75-jarige Leopold I. In de laatste jaren had hij, ziekelijk en chagrijnig, het zijn liberale regering erg lastig gemaakt met zijn verzet tegen haar antiklerikale politiek. De ministers hadden telkens weer met ontslag moeten dreigen om sommige handtekeningen te krijgen. Zij ervoeren het optreden van de jonge, charmante Leopold II als een bevrijding. We kunnen veronderstellen dat hij niet alleen besefte dat hij zich niet of nog niet - dezelfde houding kon veroorloven als zijn prestigieuze vader, maar dat hij ook een andere visie was toegedaan. In december 1864 had paus Pius IX zijn reactionaire encycliek Quanta cura uitgevaardigd, een totale veroordeling van ‘de liberale vrijheden’, wij zouden nu zeggen: van de mensenrechten. Zijn politiek leidde in de volgende jaren tot een openlijke breuk met tal van regeringen, niet alleen liberale maar ook conservatieve; denk maar aan de Kulturkampf van Bismarck. In België hield het episcopaat er wel aan vast dat de katholieken gehouden waren om het grondwettelijk pact van 1831 - met zijn liberale vrijheden - na te leven, maar het sociale weefsel scheurde er voorgoed in twee, door de versnelde vorming van een klerikale en een vrijzinnige zuil. Voor Leopold II werd de basis van de Belgische nationaliteit niet meer gevormd door de godsdienst, maar door de liberale grondwet. Evenals zijn vader zou hij de parlementaire meerderheden eerbiedigen en de ministers aansporen tot matiging om de oppositie niet voor het hoofd te stoten: dit zowel bij de liberale schoolwet van 1879 als bij de katholieke van 1884. Maar hij zou veel doortastender optreden tegenover katholieke kabinetten dan tegenover liberale, die meer strookten met zijn opvattingen en die werden geleid door de dominante Walthère Frère-Orban. Er waren nog twee andere factoren die verklaren waarom Leopold II tijdens het eerste kwart eeuw van zijn regering de katholieke opinie tegen zich innam. Terwijl de landsverdediging een hoofdbekommernis bleef van zijn beleid, vergaf hij aan de katholieke partij niet dat zij zich in antimilitaristische zin liet beïnvloeden door haar Antwerpse vleugel, de Meetingpartij, die zich bovendien antiroyalistisch had opgesteld. In 1871 en opnieuw in 1884 ontsloeg hij katholieke regeringen waarin de Meetinger Victor Jacobs zetelde; het zou duren tot 1907 voordat er weer een Antwerpenaar minister werd. Onder katholieke regeringen werd liberaal straatrumoer in de grote steden een constante factor in de Belgische politiek. Het was een eerste maal georganiseerd in 1857, en met succes. Het liet zich opnieuw horen in 1863-'64 toen Rogier wankelde en viel. Het werd in 1871 aangegrepen door de koning om zich te ontdoen van ministers die hem niet welgevallig waren. Het was toen tot een systeem geworden, een samenspel tussen de koning en de oppo- | ||||||
[pagina 426]
| ||||||
Albert I (1875-1934).
sitie om katholieke regeringen te dwingen tot een kleurloos administratief beleid. Bij het begin van de schoolstrijd onder de regering-Frère in 1879 lichtte de koning het Vaticaan al in dat na een val van Frère een regering Jacobs-Woeste zou volgen, ‘or ce ministère-là c'est très probablement l'émeute tout au moins’. Enkele maanden na de vorming van die regering in 1884 maakte hij van het gevreesde maar ook wel verhoopte straatrumoer gebruik om haar te ontslaan, zoals hij het vijf jaar eerder voorzien had. Hij duldde bij een katholieke parlementaire meerderheid alleen een regering van unionisten als Beernaert en Thonissen, met technici als Devolder en Le Jeune. Hij verzekerde zich door zijn optreden bovendien van de steun van de liberale oppositie in het parlement, die hij nodig had om in 1885 de toestemming te krijgen om de soevereiniteit over Kongo uit te oefenen. Van de bevreesde katholieke meerderheid kon hij voortaan toegevingen aan de liberalen afdwingen, kredieten voor de landsverdediging, steun voor zijn privé-onderneming in Kongo en maatregelen voor de urbanisatie van Brussel en Oostende. Aan die sterke positie van de koning kwam een einde bij de eerste toepassing van het meervoudig algemeen stemrecht voor mannen, in 1894. De katholieke partij versterkte haar tien jaar oude meerderheid nog, en zou die bewaren tot 1919. Maar vooral was de liberale Kamerfractie teruggebracht tot twintig zetels op de 152. Een katholieke regering kon dus niet meer bedreigd worden met het aan de macht brengen van haar tegenstanders. De republikeinse socialisten kwamen daarvoor al helemaal niet in aanmerking. Voor het eerst sinds 1857 viel de druk van liberaal straatrumoer en van een | ||||||
[pagina 427]
| ||||||
koninklijk ingrijpen weg, en zouden de katholieken hun programma uitvoeren in dezelfde mate als Rogier en Frère het liberale hadden uitgevoerd. Ze konden dat nu ook inzake onderwijs en landsverdediging, tegen de wil van de koning. Waar Leopold II wel achter stond, was de antisocialistische gemeentelijke kieswet van 1895. En zoals zijn vader zich nog meer tegen een katholiek progressisme had afgezet als tegen dat van de liberalen, zo vervolgde hij werkelijk de christen-democraten en bijzonder priester Daens. Hij verzoende zich nu met de conservatief Woeste, die hij in 1884 gedefenestreerd had, maar die zijn Aalsterse Kamerzetel aan Daens verloren had. Bij de paus en de bisschoppen wendde hij heel zijn invloed aan in conservatieve, waar mogelijk in reactionaire zin. In ruil kon hij als soeverein van Kongo de katholieke missies bevoordelen. Ook met de regeringen had hij een soort stilzwijgende ruilverhouding: zij mochten nu hun partijprogramma uitvoeren, maar zij lieten hem, tegen zijn verdragen met België in, het bezit van Kongo met de ongecontroleerde beschikking over de Belgische subsidies. Na 1895 begon Kongo aan Leopold geld op te brengen in plaats van te kosten, en dus kon hij met eigen middelen grote urbanistische projecten realiseren en kranten subsidiëren om hun politiek te beïnvloeden. Pas na een taai gevecht zou hij Kongo aan België afstaan in 1908. Hij had het willen behouden voor de dynastie, als een privé-bezit en dus een machtsmiddel. Op zijn sterfbed kon hij in december 1909 de wet op de persoonlijke dienstplicht bekrachtigen, een wet die de katholieke regering eindelijk doorvoerde tegen de meerderheid van haar partij in, maar met de steun van de oppositie. Populariteit had Leopold II niet gezocht, en zijn heengaan werd in geen enkele grote bevolkingsgroep betreurd. Zijn neef Albert I begreep dat het winnen van populariteit juist tot de essentiële taken van de moderne monarchie behoort. Hij bouwde bewust aan zijn mythe, en die heeft nog vele historici in haar greep. Net als zijn vrouw Elisabeth was hij onkerkelijk. Hij maakte een opening naar de socialisten en liet verstaan dat hij ‘hoopte van de klerikalen verlost te worden’ die al bijna dertig jaar aan het bewind waren. Hij was heel sterk liberaal gezind, en een liberale regering met socialistische steun of deelname scheen nabij, volgens de ontwikkeling van de tweejaarlijkse verkiezingen. In 1911 maakte hij gebruik van de antiklerikale oppositie zowel op straat als in het parlement, om de regering-Schollaert, die Kongo van de dynastie had afgenomen, te ontslaan. Maar ondanks een liberaal-socialistisch kartel wonnen de katholieken de verkiezingen van 1912 en bleven aan de macht. Anders dan zijn twee voorgangers zat de koning nooit meer een vergadering van de ministers voor, want ze bedisselden toch alles al van tevoren. | ||||||
[pagina 428]
| ||||||
Leopold III (1901-1983) - Foto Koninklijk Archief.
In de Eerste Wereldoorlog kwam zijn uur. Met bijna het hele land bezet en het parlement uitgeschakeld, was hij als opperbevelhebber van het leger werkelijk de verpersoonlijking van België, en als zodanig werd hij op handen gedragen door de bevolking en geroemd in de Geallieerde oorlogspropaganda. Anders dan de regering verbleef hij met de koningin bij het front in België. De soldaten en later de oud-strijders waren hem dankbaar dat hij door een defensieve opstelling achter de IJzer hun leven spaarde. De vorming van regeringen van nationale unie, en later in vredestijd van coalitieregelingen van twee of drie partijen, gaf hem een manoeuvreerruimte vergelijkbaar met die welke zijn grootoom had gehad ten tijde van het unionisme. Hij zat opnieuw bij belangrijke gelegenheden de ministerraad voor om er zijn visie door te drukken. Bij de Duitse ineenstorting in november 1918 vormde hij, voordat het parlement bijeenkwam, in Loppem bij Brugge een nieuwe regering met door hem gekozen mensen en met zijn liberaal programma: zuiver algemeen stemrecht voor mannen alléén, doorgevoerd zonder grondwetsherziening; maar geen toegevingen aan de Vlaamse beweging, dat verdelend gestook van bekrompen onderpastoors en klerikale politici. De na-oorlogse verkiezingen brachten een doorbraak van de socialisten en van de Vlaamsgezinde christen-democraten, groepen van wie Albert een aftakeling van het leger vreesde en geen herstel van de door de oorlog ontwrichte financiën. Zijn grote streven werd nu die twee groepen te neutraliseren, zo mogelijk in de oppositie, in elk geval in een minderheidspositie binnen de | ||||||
[pagina 429]
| ||||||
regering. Ze helemaal uitsluiten kon niet, omdat zijn liberalen zelfs met de Franstalige katholieken erbij geen parlementaire meerderheid konden vormen. Tegen Frans van Cauwelaert en zijn flaminganten kon hij kardinaal Mercier als bondgenoot gebruiken, en samen konden ze een pauselijke brief aan de geestelijkheid uitlokken. Maar toen ze beiden Mercier door een andere Waal wilden laten opvolgen als aartsbisschop in 1926, volgde de paus de dringende vraag van eerste-minister Poullet om een Vlaming te benoemen. Poullet leidde toen de enige katholiek-socialistische regering waarmee Albert te maken kreeg, en die hij rustig liet vallen binnen het jaar. In 1932 deed hij de regering-Renkin opstappen met het verwijt dat ze de financiën niet hersteld had. Ze had tegen zijn wil en die van de liberalen de gelijkberechtiging van de landstalen doorgevoerd in de overheidsadministraties en het onderwijs, en de liberalen mochten hopen op een verkiezingsoverwinning. In februari 1934 volgde Leopold III zijn vader op. Hij wilde heel duidelijk in diens voetsporen treden, maar voelde zich er niet tegen opgewassen om zelf belangrijke vergaderingen van de ministerraad voor te zitten, zodat hij die invloed prijsgaf. Net als Albert klaagde hij de gebrekkige werkwijze van het parlementaire stelsel aan, maar we kunnen veronderstellen dat politici dat van de jonge koning minder verdroegen dan van zijn roemrijke voorganger. Na het militair debacle van mei 1940 had hij zijn geloof in het parlementaire systeem zelf verloren, en dat bleef zeker zo tot in 1943. In 1940-'41 werd er op het paleis gewerkt aan een grondwetstekst waarbij die van Salazar in Portugal inspiratie leverde. De ‘koningskwestie’ ontstond echter door een breuk op het vlak van de buitenlandse politiek. Leopold, die al vóór mei 1940 een ultra-neutralist was geweest, keerde bij de capitulatie op 28 mei terug naar de neutraliteit. Hij wilde niet regeren tijdens de bezetting, maar hij trad in conflict met de regering die de oorlog wilde voortzetten, en bleef hardnekkig vasthouden aan zijn standpunt en zijn vete met de ministers die hem beledigd hadden. Het land werd in september 1944 bevrijd nadat hij in gevangenschap was weggevoerd naar Duitsland, zodat zijn broer Karel tot regent werd aangesteld. Pas bij de Duitse ineenstorting in april-mei 1945 trad plots een strijd aan de oppervlakte over het al dan niet terugkeren op de troon van Leopold, die nu ieder ogenblik bevrijd kon worden. De kans op een onmiddellijke terugkeer - hoe groot die kans was, is niet te becijferen - liet hij verloren gaan door een mengsel van koppigheid en besluiteloosheid, plus een zenuwtoeval. Hoe is het te verklaren dat al na enkele weken de polarisering compleet was tussen een links-francofoon blok voor troonsafstand en een rechts-Vlaams blok voor terugkeer? Zoals men niet katholieker moet zijn dan de paus, zo ook niet patriottischer dan de koning. Heel het allesbeheersende vraagstuk van de bestraffing van de collaboratie en de zuivering van alle overheidsdiensten en | ||||||
[pagina 430]
| ||||||
Boudewijn I (1930-1993).
beraadslagende lichamen kwam in een ander daglicht te staan naargelang Leopold terug op de troon zou komen of niet. Onder communistische en wallingantische stuwing eiste de links-francofone opinie een brede en strenge repressie en epuratie, terwijl de rechts-Vlaamse opinie een beperkt en mild optreden voorstond. Sinds september 1944 was die tegenstelling steeds heviger geworden en ze vertaalde zich in mei 1945 plotseling in de koningskwestie. Juist het Vlaams-Waals karakter van de tegenstelling maakte haar onoplosbaar. De Flamenpolitik was na de twee bezettingen geslaagd in haar opzet om België te destabiliseren. De koningskwestie heeft ondanks de koppigheid van Leopold III op geen enkel ogenblik het voortbestaan van de dysnastie bedreigd. Daarvoor had zij zich te stevig verankerd in de linkse opinie door haar pro-liberale keuze sinds 1857. Bovendien wekte de regent Karel sympathie in het anti-leopoldistische kamp door zijn strikte onpartijdigheid en scrupuleuze ‘grondwettelijke’ terughoudendheid; terwijl de koningin-moeder Elisabeth de positie van de dynastie versterkte door steun aan vrijzinnige, tot en met filocommunistische initiatieven. De koningskwestie en het regentschap dat tot 1950 duurde, betekenden een breuk: voortaan was de koning niet alleen geen leider of opperbevelhebber meer, maar werd hij ook niet meer als zodanig voorgesteld. Het geëvolueerde Britse parlementaire model drong zich met nieuwe kracht op. Voor het eerst in België was sprake van centraal georganiseerde politieke partijen, die volledig gingen beslissen over de samenstelling en het programma van de | ||||||
[pagina 431]
| ||||||
Albert II (º1934).
regering. Ook manifesteerde zich een groeiende macht van de eerste-minister, die prerogatieven van de kroon ging overnemen, zoals het besluit tot een parlementsontbinding. De koning kreeg een symbolische en representatieve rol toebedeeld en zijn functie als registrator van de wil der parlementaire meerderheid. In de loop van zijn meer dan veertigjarige regering verwierf Boudewijn uiteraard gezag en invloed bij de ministers, van wie er tenslotte geen enkele zoveel ervaring had als hij. Maar toen hij in 1960 Gaston Eyskens wilde doen opstappen na de mislukte ontvoogding van Kongo, weigerde die in stilte te verdwijnen, zoals Schollaert in 1911 en Renkin in 1932 gedaan hadden. En de koning kon in feite geen regering meer ontslaan, hoewel de letter van de grondwet hem dat nog altijd opdroeg. Wel blijft daar nog van over het recht om het ontslag van een regering al dan niet te aanvaarden, zoals er nog een vrij actieve betrokkenheid bestaat bij regeringsvormingen en reële macht in de perioden van regeringscrisis. Maar elke bemoeienis moet wel in volledige geheimhouding gebeuren, want zelfs de uitoefening van het adviesrecht van de koning wordt door sommigen aangevochten zodra het openbaar wordt. Zo kan de afwezigheid van de koning in de nieuwe, gefederaliseerde instellingen gezien worden als de logische uitkomst van de ontwikkeling sinds 1831 van het parlementaire stelsel. Die ontwikkeling was vooral afgeremd door de behendigheid en het prestige van Albert I, maar bruusk versneld door de koningskwestie onder Leopold III. Boudewijn heeft tegen het einde van | ||||||
[pagina 432]
| ||||||
zijn regering zijn gezag bij vele politici een lelijke knauw gegeven door zijn moreel onvermogen om zijn handtekening te plaatsen onder de abortuswet. Degenen die de dynastie waarderen als een van de steunpilaren van het Belgische natie-bewustzijn, zullen om dezelfde reden niet gelukkig zijn met het boek van de oude kardinaal Suenens, Koning Boudewijn. Het getuigenis van een leven, over de charismatische geloofsbeleving van Boudewijn en Fabiola. Koning Albert II is even weinig taalvaardig als zijn broer, wat in het tv-tijdperk een ernstige handicap is. Als kroonprins heeft hij veel sympathie verworven in de zakenwereld, waarvan hij de belangen behartigde in de buitenlandse handel. Bij de troonswisseling bleek dat de dynastie als geheel op een sterke sympathie onder de bevolking kon rekenen. Albert II lijkt dat kapitaal goed te beheren. | ||||||
Literatuur:
|
|