Ons Erfdeel. Jaargang 40
(1997)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 341]
| |
Ongelijke wegen van herstel?
| |
1. Gelijke wegen van herstelBelgië en Nederland vertonen op een aantal punten zeer gelijklopende reacties op de oorlog en de bezetting. Ik bespreek er vier: in beide landen ontwikkelt zich rond de wederopbouw een krachtig ethos; er gaat, ten tweede, veel energie naar een strijd tegen de nieuwe zedeloosheid; er is, ten derde, het verlies van heel wat economische en staatkundige zelfstandigheid en er is, tenslotte, de mislukking van het streven naar politieke vernieuwing. | |
[pagina 342]
| |
Het ethos van de wederopbouw‘Jaren van tucht en ascese’, zo typeert historicus Blom de late jaren veertig in Nederland. Discipline, volgzaamheid en hard werken waren de symptomen van een wijd verspreid ethos: het land moest wederopgebouwd worden en dat vergde de inzet van allen. Het woord wederopbouw, dat trouwens met een hoofdletter W geschreven werd, had een magische klank.Ga naar eindnoot(2) In België was het niet anders. De oorlog had grote verwoestingen aangericht en de gedachte had wortel geschoten dat het herstel slechts mogelijk was als de bevolking bereid was offers te brengen. Deze gewilligheid kwam niet vanzelf, ze werd er ingehamerd. Zo viel in juni 1945 in het Nederlandse verzetsblad Je Maintiendrai te lezen: ‘De handen uit de mouwen, dat is het parool van het ogenblik. Wie het ernstig meent met de wederopbouw van ons land, kankert niet, maar gaat aan het werk. Heel Nederland moet één grote werkgemeenschap worden, dan zullen we er het eerst bovenop zijn’. Hoe dominant de economische wederopbouw als opdracht wel was, blijkt ook op andere domeinen. Nederland en België hebben vrijwel meteen na de bevrijding de sociale vrede tussen werkgevers en werknemers een vaste vorm gegeven. In beide gevallen was de grondslag al tijdens de bezetting gelegd. In Nederland vonden werkgevers en werknemers elkaar in de in het geheim opgerichte Stichting van Arbeid, in België waren soorgelijke besprekingen begonnen. Het harmoniemodel kreeg nu de volle voorrang op de confrontatie. Er kwamen plechtige afspraken en in nog geen vier jaar tijd is voor het sociaal overleg tussen vakbonden en patroons een indrukwekkende constructie opgetrokken. Die pacificatie verwekte het kader waarbinnen de economische wederopbouw snel en doeltreffend kon verlopen. In dezelfde lijn ligt wat er na de oorlog gebeurde met de economische collaborateurs. Op duizenden bedrijfsleiders woog de verdenking dat zij zich ten dienste van de bezetter hadden gesteld. Maar hun onvoorwaardelijke medewerking aan de wederopbouw was van cruciaal belang. Precies op dat punt riskeerde een strenge bestraffing een averechts effect te veroorzaken. De opening van een gerechtelijk dossier was voor elke bedrijfsleider een ernstige handicap: het betekende het in beslag nemen van de boeken en, soms toch, van de goederen van het bedrijf. Dat werkte als een grendel op de economische heropleving. In beide landen is daarom in alle stilte met de spons gewerkt. Het gevolg was dat de meeste bedrijfsleiders vrijuit gingen. | |
Op zoek naar een zedelijk reveilDe bezetting had niet alleen materiële ravage veroorzaakt. Ook het moreel bewustzijn had grote schade opgelopen. Oorlog is immers een toestand waarin ethische grenzen vervagen. De lijn die goed en kwaad, wit en zwart scheidt, is dan zeer dun. Dat was in België en Nederland zeker het geval tijdens de | |
[pagina 343]
| |
laatste oorlogsmaanden en kort na de bevrijding. De gemeenschap kwam terecht in een schemerzone, in een situatie die de sociologen anomie noemen: een overgangstoestand waarin wet en orde grotendeels op non-actief staan -niet omdat men het zo wil, maar omdat het niet anders kan. De wetten van de bezetter verloren op abrupte wijze hun kracht en de nieuwe spelregels waren nog niet echt in gebruik. Het morele verval baarde velen, zeker in kerkelijke kringen, aardig wat zorgen. In beide landen is gereageerd met een grootscheepse operatie ‘herstel van het fatsoen’.Ga naar eindnoot(3) Mikpunt van deze oorlog tegen de zedeloosheid waren de vrouwen (wegens de risico's die de omgang met Amerikaanse, Britse en Canadese soldaten meebracht), de jongeren (‘de gevaren van de danszalen en de bioscopen’) en de arbeiders (die, zo zei men, werkschuw en/of opstandig waren). | |
Verlies van economische en politieke zelfstandigheidDe oorlog veranderde op drastische wijze de positie van België en Nederland op het internationale schaakbord. Er was de schaalvergroting op economisch vlak, waardoor de afhankelijkheid van buitenlandse markten aanzienlijk toenam. Zeker zo belangrijk was het ontstaan van nieuwe supranationale verbanden: Benelux, de Uno, de Navo en, daarmee verbonden, het opgeven van de neutraliteitspolitiek. Voor Nederland kwam daar al snel het verlies bij van de Indische kolonie, waardoor het land gereduceerd werd tot de status van een kleine mogendheid.Ga naar eindnoot(4) | |
De politieke vernieuwing misluktHistorici zijn het erover eens dat de politieke vernieuwing na de oorlog vrij beperkt is gebleven, zowel in Nederland als in België. Het partijenstelsel van voor mei 1940 herrees uit zijn as. Pogingen om met een nieuwe partij als breekijzer het politieke landschap grondig te wijzigen, liepen op een debacle uit. In Nederland was dat het lot van de Nederlandse Volksbeweging, in België van de Unie van Belgische Democraten. De vernieuwers hadden voor hun gedachtegoed trouwens geen verankering in de bevolking gezocht of gevonden.Ga naar eindnoot(5) Ook de doorbraakoperatie van de Nederlandse sociaal-democraten was geen groot succes. Er was weliswaar een ideologische verbreding, schrijft Blom, maar wat er aan doorbraak overbleef was vooral de naamsverandering.Ga naar eindnoot(6) Het liep in België niet anders. De groots aangekondigde vernieuwing van de katholieke partij, onder de vorm van de stichting van de CVP, eindigde in mineur. Het partijenstelsel kwam vrijwel ongeschonden uit de oorlog. Maar ook in het kiezerskorps was er nauwelijks sprake van verschuivingen. Dat bleek met grote kracht bij de eerste parlementsverkiezingen, in de lente van 1946. In geen van de twee landen was de uitslag opzienbarend. Er was uiteraard | |
[pagina 344]
| |
de groeisprong van de communistische partij, maar dat was een kortstondig gegeven. In België verdwenen de Nieuwe Orde-bewegingen VNV en Rex, dat wel. In die zin was er geen totale terugkeer naar de toestand van voor mei 1940. Maar de numerieke verhoudingen tussen de traditionele machtsgroepen ondergingen nauwelijks wijzigingen. Continuïteit was er zeer zeker op het stuk van de verzuiling. Deze merkwaardige vorm van maatschappelijke organisatie had, toen de oorlog uitbrak, al bijna vijftig jaar lang zijn sociaal-disciplinerende kracht bewezen. Tijdens de bezetting en kort na de bevrijding circuleerden wel blauwdrukken die de ontmanteling van deze zelfgekozen apartheid op het oog hadden. Maar, schrijft Kossmann in zijn De Lage Landen, voor de wederopbouw verkoos men uiteindelijk toch het vertrouwde pad van de verzuilde organisaties. In de verzetsbewegingen, met name ter linkerzijde ervan, lag wel een bron van politieke vernieuwing. Toch zou hun invloed op de politiek in beide landen erg beperkt blijven, zij het om uiteenlopende redenen. In Nederland kwam, volgens Kossmann, de belangrijkste verzetsorganisatie uit de confessionele richting voort, zij streefde geen politieke doeleinden na en ontbond zich na de oorlog al snel.Ga naar eindnoot(7) De linkse verzetsgroepen waren verdeeld en dat maakte het de regering gemakkelijker om hen opzij te schuiven. Verdeeldheid was het kenmerk bij uitstek van de Belgische verzetsbewegingen. Zij konden juist daarom geen machtsdragend element zijn. De Britse historicus Conway schrijft: ‘Het verzet werd beloond met medailles, verheerlijkt in allerlei toespraken en vereeuwigd in standbeelden maar het hield op een belangrijke politieke rol te spelen.’Ga naar eindnoot(8) Politieke vernieuwing bleef dus, zowel in België als in Nederland, grotendeels achterwege. Vanwaar die gelijklopende ontwikkeling? Wat Kossmann over Nederland schreef, geldt mijns inziens ook voor België: de vernieuwingsbeweging kwam voort uit de zorgen van de jaren dertig. De projecten droegen daar het stempel van. Maar de wereld van na 1944 was totaal veranderd: er was de economische schaalvergroting, supranationale verbanden domineerden de wereldpolitiek. De projecten moesten bijgevolg mislukken. Bovendien dwong de chaos die op de bevrijding volgde de elites om gebruik te maken van de oude, vertrouwde kaders: ‘Het vele getheoretiseer [van de vernieuwers, L.H.] had niet kunnen zorgen voor organen, voor kaders, voor concrete beginselen die krachtig genoeg waren om orde te scheppen in de onbeschrijfelijk ingewikkelde toestand van 1945 en 1946.’Ga naar eindnoot(9) Toch zou het verkeerd zijn om te besluiten dat alles slechts schijnvernieuwing was. Ik ben het met Blom eens: dat verhaal heeft iets eenzijdigs. De oorlogservaringen hebben, zij het op wat langere termijn, ingrijpende effecten van psychologische en culturele aard verwekt. Dat is later, in de jaren zestig, tot uiting gekomen. Maar, zo wil ik eraan toevoegen, er waren in beide | |
[pagina 345]
| |
landen ook blijvende gevolgen op strikt-politiek terrein. De confrontatie, in de zomer van 1945, met de gruwelen van de nazikampen, leidde ertoe dat autoritaire en corporatieve gedachten definitief uit de plannen voor politieke wederopbouw verdwenen. Er kwam een sterkere hechting van het parlementair-democratisch stelsel. Vooral voor Vlaanderen, en in casu katholiek Vlaanderen, was dit een belangrijk keerpunt, schrijft de Belgische historicus Van Doorslaer: ‘De kerkleiders, en met hen vele katholieken op het politieke forum, hadden voor de oorlog de burgerlijke democratie weliswaar geduld, maar niet echt aanvaard.’Ga naar eindnoot(10) | |
II. Ongelijke wegen van herstelDe economische wederopbouw verliep in België sneller dan in Nederland. Het tegenovergestelde deed zich voor op het stuk van het politiek herstel. België had het daar veel moeilijker mee dan Nederland. Dat zijn de twee punten van verschil die nu ter sprake moeten komen. | |
Economisch herstelAl in 1947 zat België, economisch gezien, op het peil van 1939, Nederland moest daarmee wachten tot in 1949. Kossmann brengt in dat verband een artikel van The Economist in herinnering. Dat Britse blad schreef in 1949: België voert een politiek van welvaart, overvloed en ondernemersvrijheid die fundamenteel afwijkt van het Nederlandse soberheidsbeleid.Ga naar eindnoot(11) Het waren in Nederland inderdaad jaren van tucht én ascese. Er zijn ter verklaring van deze uiteenlopende ontwikkeling meerdere elementen te mobiliseren. In de eerste plaats is het zo dat de bezettingsijd in Nederland langer duurde en mede daarom ook aanzienlijk meer ellende en schade veroorzaakte dan in België. Lou de Jong raamt het verlies aan nationaal vermogen op 40%. In België lag dat op zo'n 8%.Ga naar eindnoot(12) Bovenop de zware schade die Nederland tijdens de bezetting had opgelopen kwam, in vergelijking met België, een grotere bevolkingsgroei. (Even terzijde. Later zal blijken dat België, en vooral het zuiden van het land, de negatieve gevolgen zou ondergaan van wat de Nederlandse historicus Romein de wet van de remmende voorsprong heeft genoemd. Dat de Waalse industrie ongeschonden uit de oorlogsjaren was gekomen, bleek na verloop van tijd een handicap te zijn. Een verouderd productieapparaat was in stand gehouden en dat kon enkele jaren later de concurrentie met wie na de oorlog noodgedwongen had vernieuwd niet aan.) België beschikte bij zijn bevrijding - en dat is een tweede verklaring - over meer economische troeven. De Antwerpse haven functioneerde nog tot ver in 1945 als uitermate belangrijke schakel in de bevoorrading van de geallieerde legers en van de bevrijde gebieden. Dat was een rijke bron van deviezen. Bovendien was België's positie in het hart van Afrika niet aangetast. Kongo | |
[pagina 346]
| |
was en bleef nog geruime tijd met zijn voorraden uranium, koper, zink en rubber een steunpunt van onschatbaar belang. Daartegenover stond dat Nederland in Azië vrijwel meteen verstrikt raakte in een koloniaal conflict dat veel geld en energie opslorpte. Ten slotte mag niet vergeten worden dat België - anders dan Nederland - al een kwarteeuw vroeger, na de Eerste Wereldoorlog, ervaring had opgedaan met de wederopbouw van een beschadigd land. | |
Politiek herstelWas Nederland op economisch gebied een zorgenkind, België was dat ongetwijfeld in politiek opzicht. Op grond van zijn studie van Britse en Amerikaanse documenten kwam historicus Lagrou tot de bevinding dat België zich volgens de geallieerden in het gezelschap van probleemgevallen Italië en Griekenland bevond. Met betrekking tot Nederland bestond die vrees hoegenaamd niet.Ga naar eindnoot(13) Het is, ten eerste, duidelijk dat de Belgische ministers die uit ballingschap terugkeerden niet konden rekenen op sympathie, ontzag en gezag van de bevolking. Hun besluiteloosheid in de maanden mei en juni van 1940 lag nog vers in het geheugen. Men verweet hen ook dat ze zich ver van het oorlogsgevaar hadden gehouden. Dat gebrek aan legitimiteit straalde maandenlang af op de hele politieke klasse. Ook de monarchie was niet onbesproken. Dat was te wijten aan de controverse rond het oorlogsgedrag van Leopold. De koningskwestie, dat weet men, zou tot in 1950 voor felle koorts zorgen en de politieke wederopbouw vertragen. Precies op dat punt is het verschil met de Nederlandse situatie erg groot. Koningin Wilhelmina was met een verstevigd prestige en gezag in haar land teruggekeerd. Verreweg de belangrijkste drempel op de weg naar het politiek herstel in België was de polarisatie tussen links en rechts en tussen Vlamingen en Franstaligen. Het lijkt wel of in de periode 1945-1950 de jaren dertig werden overgedaan. In 1950 had België al negen regeringen versleten. Het contrast met Nederland is opvallend. Daar was wél regeringsstabiliteit: tussen 1945 en 1950 traden slechts drie kabinetten aan. Daar kregen eenheid, overleg en pacificatie voorrang op open strijd. Eén opmerkelijke uiting daarvan: van 1945 tot ver in de jaren vijftig zal de rooms-rode samenwerking binnen en buiten de Nederlandse regering voor relatieve rust zorgen. In België hebben socialisten en katholieken tussen september 1944 en halfweg 1961 slechts een drietal jaren samen geregeerd. Consensus was er in Nederland ook met betrekking tot de behandeling van de collaborateurs. Over wat er met de vrienden van de vijand diende te gebeuren is, nauwelijks discussie geweest. Dat lag anders in België. Daar zorgde het vraagstuk van de berechting van de Duits-gezinden voortdurend voor grote opwinding en voor strijd tussen links en rechts. | |
[pagina 347]
| |
Toch is bij dit opvallende verschil (relatieve rust in politiek Nederland versus polarisatie en confrontatie in België) enige nuancering te maken. De eenheid in Nederland was deels kunstmatig, want met allerlei middelen opgedrongen. Wat verdeeldheid kon zaaien, werd met zachte en soms ook met harde hand onderdrukt. Tweede nuancering: België viel niet in alle opzichten ten prooi aan polarisatie. Op sociaal-economisch gebied was men al in 1944 resoluut de weg van de pacificatie ingeslagen. (Zo ziet men maar waar in België de prioriteiten liggen.) Dat is trouwens een van de markantste facetten van het naoorlogse België: die zo uiteenlopende omgang met conflictstof. Het loont de moeite om nog even op zoek te gaan naar wat de ongelijke wegen van politiek herstel kan verklaren. Het antwoord ligt deels verscholen in een paar ontwikkelingen van voor mei 1940. Het zoeken naar consensus heeft zich in Nederland veel eerder dan in België in de politieke cultuur gevestigd. Het Nederlandse schoolpact van 1917 is in dat verband een mijlpaal. Daarnaast heeft zich in de Nederlandse samenleving al vrij vroeg de gedachte genesteld dat politieke problemen op een zakelijke, instrumentele wijze door deskundigen op te lossen zijn. Dat vergemakkelijkt uiteraard de depolitisering en dus de ontmijning van explosieve dossiers. Zo niet in België. De inplanting van het consensusmodel verliep er trager. Het schoolpact, bijvoorbeeld, is pas in 1958 gesloten. Dat brengt mee dat het politieke leven in België tot in de late jaren vijftig afwisselend over één van twee sporen liep. Soms was dat het traject van de consensuspolitiek, waarbij van alle kanten gezocht werd naar het beheersen van de conflicten. Nu en dan wisselde men van spoor en kwam men in een politiek van regelrechte confrontatie terecht. Een tweede verklaring voor het verschillende ritme in het politiek herstel ligt in de bezettingsperiode. In België is tijdens de oorlog de politieke verdeeldheid niet afgenomen, wel integendeel. Dat heeft uiteraard te maken met het beleid van de bezetter, die de al in het interbellum ingezette Flamenpolitik verder ontwikkelde. Zo, bijvoorbeeld, stuurden de Duitsers de Vlaamse krijgsgevangenen vroeger naar huis. Bovendien groeide in het zuiden van het land al gauw de indruk dat vooral de Vlamingen, met name de Vlaamse katholieken, zich tot collaboratie met de Duitsers lieten verleiden. Tegelijkertijd kon niet ontkend worden dat de verzetsbewegingen een grotere groei kenden in Wallonië dan in Vlaanderen, al had dat misschien evenveel te maken met geografische als met ideologische factoren. Dat alles verhevigde de tegenstellingen tussen Vlamingen en Franstaligen. Nederland is niet met zo'n vergiftigde erfenis van de bezetting geconfronteerd geweest, waardoor het politiek herstel vlotter kon verlopen. In België hebben zowel de linker- als de rechterzijde in die jaren gedacht dat de absolute meerderheid in hun bereik lag. In de socialistische beweging | |
[pagina 348]
| |
was er het geloof dat de partij, vanwege het louter demografische gewicht van de arbeidersklasse, op de volstrekte meerderheid afstevende. Dat verklaart waarom de neiging tot overleg de plaats moest ruimen voor een bijwijlen bitsige loopgravenoorlog. Ook de katholieke partij telde in haar rangen meerdere haviken. Omdat die partij blijkens de parlementsverkiezingen van februari 1946 zeer dicht bij de absolute meerderheid stond, klonken hun argumenten luid en overtuigend. In Nederland had daarentegen geen enkele partij uitzicht op een definitieve overwinning. Het lag bijgevolg in de logica der dingen om te kiezen voor overleg en voor de zoektocht naar consensus. Ook in dit contrast ligt een element van verklaring voor de verschillen in politiek herstel. | |
III. Ter afsluitingAan een oorlog en zijn nasleep komt nooit echt een einde. Elke oorlog is altijd in een of andere zin onvoltooid verleden, ook al omdat hij in talloze bladzijden roman, gedicht, pamflet en wetenschap in leven wordt gehouden. Wat in Nederland en België tussen 1940 en 1945 gebeurde, maakt daarop geen uitzondering. De worsteling met het oorlogsverleden verloopt in deze landen echter op een erg verschillende wijze. Al in 1983 besloot Blom zijn overzicht van de wetenschappelijke geschiedschrijving over de oorlogstijd in Nederland met de stelling dat de bezetting één van de best - zo niet dé best - onderzochte en beschreven perioden uit de Nederlandse geschiedenis geworden was.Ga naar eindnoot(14) Nu, veertien jaar en vele duizenden bladzijden later, heeft zijn bevinding ongetwijfeld nog aan kracht gewonnen. Al dat wetenschappelijk werk bleef niet onder de korenmaat zitten. Het vond vaak een megafoon in gevulgariseerde edities en, meer nog, in druk beluisterde en bekeken audiovisuele verhalen over oorlog en bezetting. De gezeefde werkelijkheid, waar Jan Romein van spreekt, is langs die weg ook een doorleefde werkelijkheid geworden. Dat is niet zonder belang. Bank schrijft daarover: de vraag naar een wijdverspreide oorlogsgeschiedenis is verbonden met de behoefte om het maatschappelijk bestel dat in 1945 herrees te legitimeren.Ga naar eindnoot(15) In België is de stroom van publicaties aanzienlijk zwakker. De productie van wetenschappelijke inzichten kwam ook veel later op gang. Het eerste gedegen werk over de oorlog, L'an quarante van J.G. Libois en J. Gotovitch, verscheen pas in 1971. Maar ook de verspreiding via dag- en weekbladen, radio en televisie kwam pas in het begin van de jaren tachtig. Toen lag in Nederland de televisiereeks De bezetting al bijna twintig jaar achter de rug. Wat is de verklaring voor dit opmerkelijke verschil? Waarschijnlijk veroorzaakte de bezetting in Nederland een veel heviger schok dan in België. Lagrou schrijft dat de klap die de nederlaag van mei 1940 meebracht, minder traumatisch was in België dan in Nederland. In België berust de nationale | |
[pagina 349]
| |
identiteit niet op een roemrijke geschiedenis of op een of ander epos.Ga naar eindnoot(16) Er was bovendien, anders dan in België, geen vergelijking mogelijk met een nog in het geheugen liggende oorlogstijd. Dat bemoeilijkte het relativeren. Bovendien was de schade die de oorlog meebracht in Nederland veel groter dan in België. Maar de verklaring bevindt zich niet alleen in de omvang van de schok. Oorlog en bezetting sloegen in België diepe wonden in het weefsel van de samenleving. Die tijd vormt bijgevolg ook voor wetenschapsmensen een veel delicatere materie dan voor de Nederlandse collega's. Dat is goed te merken in de levensloop van het Belgisch Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog. Het Centrum ontstond veel later dan zijn Nederlandse zuster, het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. De geboorte verliep bijzonder moeilijk omdat allerlei evenwichten gerespecteerd dienden te worden. Ook later bleef het Centrum gehandicapt door het spel van wat in het buitenland de Belgische rekenkunde wordt genoemd: zoveel mandaten voor Franstaligen, zoveel voor Vlamingen, zoveel voor socialisten, zoveel voor katholieken... Politisering kleurde dus zowel de wederopbouw als de studie van de oorlog. Herstellen van een oorlog speelt zich ook af in de harten en de geesten van de mensen. Dat genezingsproces is eveneens verschillend verlopen. In Nederland is de beeldvorming, zeker in de jaren veertig en vijftig, bewust gericht geweest op eenvormigheid. Zelfs hier, schrijft Blom, was er sprake van depolitisering: het onttrekken van de beeldvorming aan de dagelijkse politieke strijd. Al in 1949 verscheen het eerste rapport van een parlementaire enquêtecommissie. Ook het wetenschappelijk onderzoek werd ingeschakeld in de zoektocht naar eenvormigheid in het collectief geheugen. Zo kwam een verzonnen verleden tot stand. In de jaren zestig zijn in dit zelfbeeld weliswaar barsten gekomen, maar het contrast met België blijft. Daar is, met de woorden van historicus De Wever, het collectief geheugen versplinterd in een mozaïek van uiteenlopende herinneringen die langs en dwars door de maatschappelijke breuklijnen lopen.Ga naar eindnoot(17) Vlaanderen en Wallonië, katholieken en niet-katholieken cultiveren uiteenlopende mythes over wat er tussen 1940 en 1945 gebeurde. Het is de vraag hoe lang een land kan leven met een zo gespleten visie op zijn verleden. |
|